ECLI:NL:OGEAC:2017:44

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
CUR 201500644 en CUR 201500645, voorheen 77110 en 77113 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. W.C.E. Winfield
  • mr. D.J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over weduwnaarspensioen en ANW-uitkering van ingezetene van Curaçao

In deze zaak gaat het om de belastingheffing over een weduwnaarspensioen en een ANW-uitkering die een belanghebbende, ingezetene van Curaçao, ontvangt uit Nederland. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2013, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende stelt dat de aanslagen onterecht zijn, omdat hij al belasting heeft betaald in Nederland over deze inkomsten, wat leidt tot dubbele belasting. De Inspecteur stelt echter dat op basis van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) het heffingsrecht voor deze inkomsten aan Curaçao toekomt, en dat Nederland deze inkomsten niet mag belasten.

De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende terecht een beroep heeft gedaan op de BRK, die bepaalt dat het recht om inkomstenbelasting te heffen over het weduwnaarspensioen en de ANW-uitkering aan Curaçao toekomt. De rechtbank bevestigt dat de Inspecteur de aanslagen naar de juiste bedragen heeft vastgesteld en dat de heffing van de AVBZ-premie ook terecht is, aangezien de belanghebbende als ingezetene van Curaçao premieplichtig is. De rechtbank verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag in de inkomstenbelasting gegrond, maar het beroep tegen de aanslag in de AVBZ ongegrond. De uitspraak is gedaan op 4 april 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 4 april 2017
BBZ nrs. CUR 201500644 en CUR 201500645, voorheen 77110 en 77113 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 2 januari 2015 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2013 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is tijdig op 27 februari 2015 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar inzake de premie AVBZ afgewezen.
1.3
Belanghebbende is hiertegen op 8 december 2015 in beroep gekomen. Ook is belanghebbende op dezelfde datum met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting in beroep gekomen tegen het uitblijven van uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) op 2 december 2016 en op 22 februari 2017 uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op beide data te Willemstad, namens de Inspecteur verschenen [ mr. A ]. Namens belanghebbende is op 2 december 2016 verschenen [ B ] en op 22 februari 2017 zijn verschenen, belanghebbende in persoon samen met zijn gemachtigde [ C ]. Door belanghebbende is beide keren een pleitnota overgelegd.
1.6
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaken.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende (geboren op 23 oktober 1972) is ingezetene van Curaçao en heeft in het onderhavige jaar uit Nederland een pensioenuitkering (weduwnaarspensioen) van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn genoten ten bedrage van Euro 2.976 (Naf. 7.039) en van de SVB in Nederland een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW-uitkering) ten bedrage van Euro 12.787 (Naf. 30.245). Het weduwnaarspensioen houdt verband met het vroegere dienstverband in de bejaardenzorg van de gewezen echtgenote van belanghebbende. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar voor zijn werkzaamheden in Curaçao ook looninkomsten genoten ten bedrage van Naf. 21.949. In totaal heeft belanghebbende een bedrag aan inkomsten genoten van Naf. 7.039 +/+ 30.245 +/+ 21.949 = Naf. 59.233
2.3
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 54.298 en het premie inkomen vastgesteld op Naf. 55.473. Er is geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De verschuldigde inkomstenbelasting (zonder inhouding) is vastgesteld op Naf. 7.096 en de verschuldigde premie AVBZ (zonder inhouding) op Naf. 1.074.
2.4
De Inspecteur heeft nadat het beroep is ingesteld inzake de inkomstenbelasting uitspraak op bezwaar gedaan op 3 maart 2017 waarbij het bezwaar is afgewezen en de aanslag is gehandhaafd.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.2
Belanghebbende voert – samengevat – aan dat de Inspecteur de verschuldigde belasting en premie heeft berekend zonder rekening te houden met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. In Nederland is met betrekking tot het weduwnaarspensioen en de ANW-uitkering immers reeds belasting en premies betaald. Volgens belanghebbende moeten de verschuldigde bedragen worden verminderd met de belasting en premie die toegerekend kan worden aan het buitenlands inkomen. Het bedrag van de vermindering heeft belanghebbende berekend op Naf. 4.872,53. Belanghebbende doet voorts een beroep op artikel 35 van de BRK.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende als ingezetene van Curaçao belast wordt voor zijn wereldinkomen en tevens premieplichtig is voor de AVBZ. De heffing over het weduwnaarspensioen en de ANW-uitkering is op basis van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) toegewezen aan Curaçao. Zij verwijst hierbij naar het artikel 15, vierde lid en het artikel 20 van de BRK.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1
Ten aanzien van de aanslag in de inkomstenbelasting oordeelt het Gerecht dat belanghebbende een geslaagd beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Het beroep is derhalve gegrond. Het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar.
4.2.
Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang, waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in dit geval het weduwnaarspensioen, de ANW-uitkering en de in Curaçao genoten looninkomsten.
4.3
In het onderhavige geval zijn het weduwnaarspensioen ook de ANW-uitkering ook in Nederland aan de belastingheffing onderworpen zodat een situatie ontstaat van dubbele belasting. De BRK bevat regels voor de voorkoming van dubbele belasting. Het Gerecht stelt voorop dat voormelde inkomsten geen overheidspensioenen zijn waarvan het heffingsrecht ingevolge artikel 17 van de BRK aan de bronstaat wordt toegewezen. Het recht inkomstenbelasting te heffen over het weduwnaarspensioen, komt ingevolge artikel 15 van de BRK toe aan de woonstaat, Curaçao. De ANW-uitkering vormt geen inkomsten uit arbeid of andere inkomsten die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 19 van de BRK. Dat betekent dat deze inkomsten ingevolge artikel 20 van de BRK ter heffing zijn toegewezen aan het land van inwoning, dus aan Curaçao. Nu het heffingsrecht met betrekking tot deze inkomsten is toegewezen aan Curaçao, mag Nederland deze inkomstenbestanddelen op basis van de BRK niet belasten. Dat Nederland blijkbaar deze inkomsten wel in de heffing heeft betrokken kan er niet toe leiden dat in Curaçao geen heffing over deze inkomsten kan plaatsvinden. De Inspecteur heeft deze inkomsten dan ook terecht in het inkomen begrepen en zij hoeft ter zake geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur.
4.4
Met betrekking tot de aanslag premie AVBZ oordeelt het Gerecht als volgt. Het staat vast dat belanghebbende ingezetene is van Curaçao. Hieruit volgt dat, nu gesteld noch gebleken is dat hij op grond van het Landsbesluit beperking kring verzekerden niet verzekerd is of is vrijgesteld, hij tot de kring van verzekerden voor de AVBZ behoort en premieplichtig is in Curaçao (artikel 4 in verbinding met artikel 22 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Lv AVBZ)). Heffing van AVBZ blijft niet achterwege door het enkele feit dat belanghebbende over de inkomsten genoten in Nederland reeds premies volksverzekeringen heeft betaald. Voorts geldt dat de heffing van premies ABVZ buiten het toepassingsbereik van de BRK val. Deze regeling heeft immers enkel betrekking op belastingen en wel de belastingen die vermeld zijn in artikel 3 van de BRK. Het gelijk is derhalve ook op dit punt aan de zijde van de Inspecteur.
4.5
De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 54.298 en het premie-inkomen op Naf. 55.473. Het daarover verschuldigde bedrag aan belasting en premie is vastgesteld op respectievelijk Naf. 7.096 en Naf. 1.074. Over de hoogte van deze bedragen bestaat verder geen geschil zodat het Gerecht ervan uitgaat dat de aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
4.6
Al hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan het Gerecht niet tot een ander oordeel leiden. Dit leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar inzake de aanslag in de inkomstenbelasting gegrond;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag in de inkomstenbelasting ongegrond;
  • verklaart het beroep inzake de AVBZ ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. D.J. Jansen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).