In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had in 2012 aangifte gedaan van een negatief inkomen van Naf. 3.273, maar de Inspecteur had aanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van Naf. 70.000. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslagen, wat leidde tot beroep bij het Gerecht.
Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet aan zijn administratieplicht had voldaan, waardoor de bewijslast werd omgekeerd. De belanghebbende kon niet overtuigend aantonen dat de aanslagen onjuist waren. De Inspecteur had de aanslagen op een redelijk bedrag vastgesteld, namelijk Naf. 58.624, op basis van een privé-vermogensvergelijking. Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur in redelijkheid tot dit bedrag was gekomen en handhaafde de aanslagen.
De uitspraak benadrukt het belang van een sluitende administratie voor belastingplichtigen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De belanghebbende had niet alleen een negatieve aangifte gedaan, maar ook geen sluitende kasadministratie en geen voorraadadministratie gevoerd, wat leidde tot de conclusie dat de Inspecteur de aanslagen terecht had gehandhaafd. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de omkering van de bewijslast in belastingzaken verduidelijkt.