In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben eisers op 7 maart 2017 een verzoekschrift ingediend met betrekking tot hun kandidaatstelling voor de verkiezingen van de Staten van Curaçao, die gepland stonden voor 28 april 2017. Eisers, beiden woonachtig in Curaçao, stelden dat zij niet tijdig konden voldoen aan de eis van ingezetenschap zoals vastgelegd in de Landsverordening Kiesreglement. Het Hoofdstembureau had hen te kennen gegeven dat hun registratie in het kiezersregister niet mogelijk was, omdat zij niet voldeden aan de wettelijke eisen omtrent ingezetenschap. De eisers vorderden in kort geding een bevel aan de gedaagden om hen in te schrijven in de kiezersregisters, met veroordeling in de proceskosten.
Tijdens de zitting op 10 maart 2017 werd het verweer van de gedaagden besproken, waarbij werd aangevoerd dat de eisers zich met hun vordering tot het Land Curaçao hadden moeten richten, aangezien de gedaagden geen procesbevoegdheid hadden. De rechter stelde vast dat de eisers niet ontvankelijk waren in hun vordering tegen de gedaagden. Daarnaast werd opgemerkt dat de eisers de rechtsgang van de artikelen 11 en 12 van het Kiesreglement hadden moeten volgen om hun registratie te bewerkstelligen. De rechter concludeerde dat de eisers niet tijdig een verzoek hadden ingediend en dat de beperking van het kiesrecht door de ingezetenschapseisen niet ontoelaatbaar was. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de wettelijke eisen voor ingezetenschap en de gevolgen daarvan voor het kiesrecht van de eisers. De rechter oordeelde dat de beperking van het kiesrecht, zoals vastgelegd in de wet, een legitiem doel diende en niet disproportioneel was. De eisers werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van het Land Curaçao.