ECLI:NL:OGEAC:2017:269
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van onttrekking minderjarige aan wettig gezag
In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1978, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 december 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het onttrekken van zijn minderjarige dochter aan het wettig gezag van haar moeder. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het onttrekken van de minderjarige in de periode van juli 2005 tot 23 maart 2016 en het onttrekken van de minderjarige in de periode van 24 maart 2016 tot heden. Tijdens de openbare terechtzitting op 15 november 2017 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van veertig maanden geëist, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding onbegrijpelijk was en dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was omschreven. Het Gerecht oordeelde echter dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte en de moeder gezamenlijk het wettig gezag over hun dochter uitoefenden. De verdachte had de dochter in juli 2005 met instemming van de moeder meegenomen naar Libanon. Na een maand keerde de verdachte terug naar Curaçao, terwijl de dochter bij haar grootouders in Libanon bleef. De moeder had kennis van de verblijfplaats van de dochter en had contact met haar. Het Gerecht concludeerde dat er geen concrete afspraken waren gemaakt over de duur van het verblijf van de dochter in Libanon en dat de moeder niet had geprobeerd haar terug te halen.
Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zijn dochter opzettelijk had onttrokken aan het gezag van de moeder. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing werd genomen door rechter mr. G. Edelenbos en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.