ECLI:NL:OGEAC:2017:253

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
EJ 81391/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en verzoek tot kosteloos procederen

In deze zaak heeft verzoekster, een werknemer, een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin zij verzoekt om kosteloos te mogen procederen en om doorbetaling van haar loon. De verzoekster stelt dat zij ten onrechte is ontslagen en dat er geen dringende reden voor ontslag was. De verweerster, de Gouverneur, betwist dat verzoekster is ontslagen. De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster had een part-time arbeidsovereenkomst met de Gouverneur en heeft op 26 augustus 2016 aangegeven niet meer op het rooster te willen staan. Op 31 augustus 2016 heeft zij een verklaring ondertekend waarin zij aangeeft het dienstverband op eigen initiatief te hebben beëindigd. De rechter heeft vastgesteld dat verzoekster op basis van haar eigen verklaring en de omstandigheden van het geval, niet kan stellen dat het dienstverband nog voortduurt. De rechter heeft het verzoek tot kosteloos procederen afgewezen, evenals het verzoek om doorbetaling van het loon. De beslissing is op 1 maart 2017 openbaar uitgesproken door rechter M.W. Scholte.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall,
tegen
de naamloze vennootschap
Diolé N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
in persoon.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en de Gouverneur genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 14 december 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Verweerster heeft op 19 januari 2017 producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 24 januari 2017. Verzoekster heeft op 23 januari 2017 nog aanvullende producties ingediend. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
Partijen hebben op 26 februari 2013 een part-time arbeidsovereenkomst gesloten waarbij is bepaald in artikel 2.1. dat “part-timers worden, afhankelijk van de drukte, in overleg met de restaurant-manager, ingeroosterd. Werknemer kan zelf aangeven hoeveel uren en wanneer hij/zij beschikbaar is, hiermee wordt getracht rekening te houden”. In artikel 7.2. is bepaald dat “part-timers worden uitsluitend betaald wanneer zij werk verrichten, derhalve dus niets indien zij niet op het werk verschijnen, door welke reden dan ook”.
2.3.
Omstreeks 25 augustus 2016 heeft een gesprek plaats gevonden tussen de heer [naam] van de Gouverneur en [verzoekster] in verband met een incident op de werkvloer. Volgens eerstgenoemde is in dat gesprek aan [verzoekster] gemeld dat zij niet voor meer dan 1 dag in de week zou worden ingeroosterd en is gesuggereerd om een andere werkgever te zoeken waar ze meer uren kon werken. Ook is daarbij gezegd, volgens de Gouverneur, dat [verzoekster] niet is ontslagen.
2.4.
Op 26 augustus 2016 heeft [verzoekster] een appje gestuurd met de tekst: “Geert, je hoeft me niet meer op het rooster te zetten. Morgen kom ik me sloven inleveren”.
2.5.
Bij betalingsbewijs van 31 augustus 2016 ter zake het loon van augustus 2016 tevens eindafrekening inclusief vakantiedagen, heeft [verzoekster] de verklaring ondertekend dat zij op eigen initiatief het dienstverband met de Gouverneur heeft beëindigd.
2.6.
Op 4 oktober 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] de nietigheid van het gegeven ontslag ingeroepen.
2.7.
Op 4 november 2016 is [verzoekster] verzocht om de volgende dag te komen werken. [verzoekster] appt daarop terug: “Steven, het werk verband was niet goed afgerond dus eerst wil ik een gesprek met duidelijke afspraken”. Bij app van 6 november 2016 bericht [verzoekster] “voor de duidelijkheid wil ik zo snel mogelijk beginnen, maar gewoon eerst wil ik een gesprek om alles weer goed te beginnen.” Voormeld gesprek heeft omstreeks 17 november 2016 plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1. [
verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven, haar verlof verleent om kosteloos te procederen en de Gouverneur veroordeelt tot doorbetaling van het haar toekomende loon vanaf, naar het Gerecht begrijpt, september 2016 vermeerderd met de vertragingsrente conform artikel 7A:1614q BW, totdat het dienstverband met [verzoekster] rechtsgeldig zal zijn opgezegd en beëindigd, kosten rechtens, met inbegrip van de griffiekosten en rente.
3.2. [
verzoekster] legt aan de vordering dat zij ten onrechte is ontslagen. Nu geen sprake is van een dringende reden voor ontslag, is de arbeidsovereenkomst niet geëindigd. Het loon dient dan ook te worden doorbetaald.
3.3.
De Gouverneur betwist dat [verzoekster] is ontslagen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu niet is gebleken van een bewijs van onvermogen, zal het verzoek van [verzoekster] om haar toe te staan kosteloos te mogen procederen, worden afgewezen.
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zich een incident heeft voorgedaan op de werkvloer tussen de chef kok en een werknemer van de Gouverneur. Toen de chef kok ter ore was gekomen dat [verzoekster] daarover een opmerking had gemaakt tegen een andere werknemer, heeft de chef kok de hulp van de leiding ingeroepen. Volgens de Gouverneur heeft [verzoekster], toen ze daarop door de heer [naam], in aanwezigheid van de chef kok en de leden van HR self management team, werd aangesproken, verklaard dat “ze bewust dingen over de chef kok gemeld had aan een collega zodat een nieuwe werknemer dit kon horen en op de hoogte is van wat hij allemaal doet”. [verzoekster] heeft dit betwist. Volgens [verzoekster] heeft zij, toen zij werd aangesproken door de heer [naam], slechts verklaard dat zij tegen een collega, die al op de hoogte was van het incident, heeft gezegd dat “iedereen problemen met hem heeft en dat als hij zich zo blijft gedragen, hij nogmaals in elkaar zal worden geslagen”.
4.3.
In deze kan in het midden blijven wat precies is gezegd door [verzoekster]. Geen van beide lezingen is bij voorbaat onaannemelijk. Volstaan zal worden met de constatering dat niet gebleken is dat degene die de chef kok heeft geïnformeerd over het geroddel van [verzoekster], is bevraagd door werkgever alvorens [verzoekster] is geconfronteerd. In plaats daarvan lijkt er voor te zijn gekozen om [verzoekster] na de hulpvraag van de chef kok, direct ter verantwoording te roepen en dat dan in een setting met meerdere mensen, waaronder de chef kok. Dit is minder gelukkig te noemen. Niet valt uit te sluiten dat dit een dynamiek heeft veroorzaakt waarin misverstanden over de door werkgever gestelde vraag en de door werknemer gegeven verklaring konden ontstaan.
4.4.
Feit is dat [verzoekster] bij app-bericht van 26 augustus 2016 de Gouverneur heeft bericht dat zij niet meer op het werkrooster hoefde te worden gezet en dat zij haar sloven zou komen inleveren. Niet is betwist dat [verzoekster] zulks ook heeft gedaan. Op 31 augustus 2016 heeft ze verder een betalingsbewijs ondertekend waarbij zij haar eindafrekening betaald heeft gekregen. Tevens verklaart zij daarbij dat zij het dienstverband met de Gouverneur op eigen initiatief heeft beëindigd. Nu niet gesteld noch gebleken is dat [verzoekster] zich de impact van deze verklaring niet besefte en reeds meerdere dagen waren verstreken sinds het incident, mocht de Gouverneur in redelijkheid daarvan uitgaan. Daarbij weegt mee dat [verzoekster] ook een getuigschrift heeft gevraagd en gekregen voor de periode dat zij bij de Gouverneur werkte. Gelet op het vorenstaande mocht de werkgever concluderen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen met instemming van [verzoekster] was geëindigd.
4.5.
Van het doorlopen van het dienstverband na 31 augustus 2016 kan dan ook geen sprake zijn. Dat de Gouverneur zich, naar aanleiding van de brief van de gemachtigde van [verzoekster] van 4 oktober 2016, op standpunt heeft gesteld dat [verzoekster] welkom was om haar werkzaamheden te hervatten geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Deze bereidheid kan niet anders worden opgevat dan als een bereidheid om opnieuw te beginnen. Dat ook [verzoekster] daarvan uitging blijkt uit haar appjes van 4 en 6 november 2016. De verzoeken van [verzoekster] zullen dan ook worden afgewezen.
4.6.
Gelet op het feit dat de werkgever in persoon procedeert, bestaat geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

Het Gerecht:

-
wijst afhet verzoek tot kosteloos procederen;
-
wijst afhet overige door [verzoekster] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Scholte, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.