ECLI:NL:OGEAC:2017:246

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
EJ 81387/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en overwerkvergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de werkneemster, die in dienst was bij de werkgever, een verzoekschrift ingediend na haar ontslag. De werkneemster stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat de werkgever valse redenen aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd. De werkgever heeft de werkneemster op non-actief gesteld en verzocht om toestemming tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW). SOAW heeft toestemming verleend, waarbij is overwogen dat er sprake was van een ernstig verstoorde werkrelatie. De werkneemster heeft zich beroepen op de vernietigbaarheid van het ontslag en verzoekt onder andere om herstel van de dienstbetrekking en betaling van overwerkvergoeding.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkneemster in de maanden juli tot en met september 2016 een salaris van NAf 3.000,00 ontving en dat zij vakantiedagen opbouwde. De werkgever heeft echter gesteld dat de werkneemster met het payroll systeem heeft geknoeid door het aantal vakantiedagen te verhogen. Het Gerecht oordeelt dat de werkneemster, als operation manager, had moeten weten dat zij geen recht had op het aantal uitbetaalde vakantiedagen. De werkneemster heeft niet aangetoond dat haar terugbetalingsverplichting is komen te vervallen, waardoor het ontslag niet kennelijk onredelijk is.

Daarnaast heeft de werkneemster aanspraak gemaakt op overwerkvergoeding voor de jaren 2011 tot en met 2015. Het Gerecht oordeelt dat de werkneemster onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de werkgever op de hoogte was van de overuren en dat er geen afspraken zijn gemaakt over overwerkvergoeding. De vorderingen van de werkneemster worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.I.E.I. Lichtenberg,
tegen
de naamloze vennootschap
TOP QUALITY CLEANING SERVICES N.V.,
h.o.d.n. Top Professional Cleaning,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.H. Römer.
Partijen zullen hierna ook de werkneemster en de werkgever genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 14 december 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 9 februari 2017. Verzoekster heeft op voorhand aanvullende producties ingediend. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota respectievelijk het verweerschrift met producties. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
De werkneemster is in dienst van de werkgever geweest als
operation manager.
2.3.
In de salarisstroken van de maanden juli tot en met september 2016 is vermeld dat de “datum in dienst” 1 september 2002 is en dat het salaris NAf 3.000,00 (bruto) bedraagt.
2.4.
De werkneemster bouwde per maand 1,5 vakantiedagen op. In de salarisstrook van september 2015 is een “saldo vakantie” van 24,5 vermeld. In de salarisstrook van oktober 2015 is een “saldo vakantie” van 44,5 vermeld.
2.5.
Op 6 juni 2016 is de werkneemster op non actief gesteld.
2.6.
De werkgever heeft bij verzoekschrift d.d. 1 september 2016 het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) verzocht om toestemming tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werkneemster. In de procedure bij SOAW heeft de werkgever aangegeven, zakelijk weergegeven voor zover van belang, dat uit onderzoek is gebleken dat de werkneemster met het payoll systeem heeft geknoeid door valselijk het aantal vakantiedagen waarop zij recht had te verhogen, dat de werkneemster de werkgever had verzocht om haar tegoed aan vakantiedagen (dat dus te hoog was) uit te betalen aan welk verzoek de werkgever heeft voldaan en dat de werkgever door de gang van zaken het vertrouwen in de werkneemster, gezien haar functie, heeft verloren.
2.7.
Bij beschikking van 20 oktober 2016 heeft SOAW de werkgever toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met de werkneemster te beëindigen. Daartoe is onder meer overwogen dat de werkgever heeft aangegeven dat er sprake is van een ernstig verstoorde werkrelatie met de werkneemster en dat is gebleken dat de arbeidsrelatie tussen partijen dusdanig is aangetast dat niet meer gesproken kan worden van een gezonde arbeidsrelatie en voortzetting van de arbeidsverhouding onder de gegeven omstandigheden bezwaarlijk van de werkgever kan worden gevergd.
2.8.
Bij brief van 3 november 2016, welke op 7 november 2016 aan de werkneemster is betekend, heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werkneemster opgezegd. De arbeidsovereenkomst is beëindigd per 1 januari 2017.
2.9.
Bij brief van 1 december 2016 heeft de werkneemster aan de werkgever bericht dat zij zich beroept op “ de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag (…) uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag” en verzocht haar weer op het werk toe te laten.

3.Het geschil

3.1.
De werkneemster verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven, verzoekster verlof verleent om kosteloos te procederen en:
Primair:
i. voor recht verklaart dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag;
ii. de dienstbetrekking tussen partijen herstelt vanaf een billijk te achten datum;
iii. verweerster veroordeelt tot betaling van Naf 41.311,80, althans een door de rechter billijk te achten bedrag aan overwerkvergoeding aan verzoekster, tegen behoorlijk bewijs van betaling, binnen drie dagen, althans binnen een billijk te achten termijn na de in deze te wijzen beschikking;
Subsidiair:
i. voor recht verklaart dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag;
ii. verweerster veroordeelt aan verzoekster, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een zodanige billijke vergoeding door de rechter in goede justitie vast te stellen, vermeerderd met de wettelijke/vertragingsrente vanaf dagtekening van het verzoekschrift, althans vanaf een billijk te achten datum;
iii. verweerster veroordeelt tot betaling van Naf. 41.311,80, althans een door de rechter billijk te achten bedrag aan overwerkvergoeding aan verzoekster, tegen behoorlijk bewijs van betaling, binnen drie dagen althans binnen een billijk te achten termijn na de in deze te wijzen beschikking;
Meer subsidiair:
i. alle andere beslissingen die de rechter in goede justitie behoeft te vernemen;
een en ander met de kosten rechtens.
3.2.
De werkneemster legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De werkgever heeft valse en/of voorgewende redenen aan het ontslagverzoek ten grondslag gelegd. De werkgever heeft de overwerkuren over de jaren 2011 tot en met 2015 niet betaald.
3.3.
De werkgever heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kennelijk onredelijk ontslag

4.1.
De werkneemster stelt dat de beschikking van SOAW is gewezen op basis van valse en/of voorgewende redenen. Het Gerecht stelt voorop dat de juistheid van de beschikking van SOAW niet ter beoordeling staat. Tegen die beschikking staat immers geen beroep open. Het gaat in deze om de vraag of - ondanks de door SOAW verleende toestemming tot ontslag - het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat daaraan valse of voorgewende redenen ten grondslag liggen. Volgens de werkneemster is dat het geval, omdat de werkgever zich er ten onrechte op beroept dat de werkneemster met haar vakantiedagen heeft gesjoemeld. De werkgever acht het ontslag niet kennelijk onredelijk, omdat de werkneemster teveel vakantiedagen heeft berekend en als manager behoort te weten dat ze geen recht had op het aantal vakantiedagen dat ze heeft laten uitbetalen, de werkneemster heeft geweigerd het teveel uitbetaalde bedrag aan vakantiedagen terug te betalen en de werkgever het vertrouwen in haar heeft verloren.
4.2.
In het midden latend door wie het aantal vakantiedagen in het systeem is geregistreerd, overweegt het Gerecht als volgt. Als erkend staat vast dat de werkgever in december 2015 teveel vakantiedagen aan de werkneemster heeft uitbetaald, in die zin dat voor het daarmee corresponderende bedrag een cheque is uitgeschreven. Er is dus sprake van een onverschuldigde betaling, welke ongedaan moet worden gemaakt. Met de werkgever is het Gerecht van oordeel dat de werkneemster, als manager die de vakantiedagen in het systeem controleerde, had behoren te weten dat zij geen recht had op alle uitbetaalde vakantiedagen. Uit de salarisstroken blijkt immers duidelijk dat het tegoed aan vakantiedagen in oktober 2015 met 20 dagen is verhoogd. Wat hiervan ook zij, ter zitting heeft de werkneemster verklaard dat zij in april 2016 wist dat haar teveel vakantiedagen waren toegekend. Onduidelijk is gebleven waarom zij daarna het bedrag niet aan de werkgever heeft terugbetaald. De werkneemster heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat haar terugbetalingsverplichting is komen te vervallen. Naar het oordeel van het Gerecht is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat - minst genomen - door de weigerachtige houding van de werkneemster om het bedrag terug te betalen het door de werkgever in haar gestelde vertrouwen is geschaad. Uit de beschikking van SOAW (zoals hiervoor onder 2.7. weergegeven) en de repliek van de werkgever in die procedure (productie F bij het inleidend verzoekschrift) blijkt dat de werkgever deze reden aan het verzoek om toestemming tot ontslag ten grondslag heeft gelegd. Van een valse of voorgewende reden is derhalve geen sprake. Het aan de werkneemster gegeven ontslag is reeds daarom niet kennelijk onredelijk.
Overwerk
4.3.
De werkneemster stelt dat zij in de jaren 2011 tot en met 2015 structureel op elke zaterdag 5,5 uren heeft overgewerkt. Volgens de werkneemster bestaat haar werktijd uit een 40 urige werkweek van maandag tot en met vrijdag en dient ze beschikbaar en flexibel te zijn in de weekenden indien het belang van de werkgever dit vereist. De werkgever betwist dat sprake is van overwerk. Volgens de werkgever is de zaterdag een reguliere werkdag. De werkgever heeft voorts de geclaimde overuren betwist.
4.4.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen geen beding omtrent overwerk(vergoeding) omvat, zoals de werkneemster stelt en de werkgever betwist, overweegt het Gerecht dat er slechts plaats is voor een overwerkvergoeding, indien ten minste komt vast te staan dat de werkgever het overwerk aan de werkneemster heeft opgedragen of dat uit de omstandigheden van het geval blijkt dat hij daarmee heeft ingestemd (vgl. HR 6 maart 1998, NJ 1998/527). De werkneemster heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende concreet gemaakt en onderbouwd. Zo is gesteld noch gebleken wat hierover (steeds) is besproken of afgesproken dan wel dat de werkgever (steeds) met het overwerk heeft ingestemd. De werkneemster heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat de werkgever in de desbetreffende periode (2011 tot en met 2015) wist of behoorde te weten dat zij - aanzienlijke - overuren (namelijk wekelijks 5,5 uren) maakte en ook aanspraak maakte op vergoeding van die overuren. Volgens de werkneemster worden er flexibele werktijden gehanteerd. Dit houdt in dat werknemers de vrijheid hebben om zelf te bepalen hoe ze invulling geven aan de overeengekomen arbeidsduur per week. Juist dan ligt het op de weg van de werkneemster hierover duidelijk te zijn en haar stellingen voldoende te specificeren en onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Verder is van belang dat de geclaimde overuren zien op een periode van vijf jaren (2011 tot en met 2015), terwijl de werkneemster tot omstreeks 2016 niet op concrete wijze aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van die uren. Er bestaat derhalve geen aanleiding tot het toekennen van een vergoeding wegens overwerk.
Slotsom
4.5.
Gezien het voorgaande zullen de vorderingen van de werkneemster worden afgewezen.
4.6.
Gelet op de aard van de zaak en de verhouding tussen partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht:

-
wijsthet gevorderde af;
-
compenseertde kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.