ECLI:NL:OGEAC:2017:244

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
EJ 81317/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen vast dienstverband na zes arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – draaideurconstructie

In deze zaak heeft de werkneemster, die gedurende een periode van vijf jaar zes arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd heeft gehad met haar werkgever, verzocht om het ontslag dat op 16/17 oktober 2016 is gegeven nietig te verklaren. De werkneemster stelt dat er sprake is van een ongeoorloofde draaideurconstructie, waardoor er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. De werkgever heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een dergelijke constructie.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werkneemster in de periode van 15 juli 2011 tot 15 juli 2014 en van 17 oktober 2014 tot 17 oktober 2016 voor de werkgever heeft gewerkt op basis van kortlopende arbeidsovereenkomsten. De werkneemster heeft aangevoerd dat het ontslag in strijd is met de arbeidsrechtelijke regelgeving, omdat er geen ontslagvergunning is en er geen dringende reden voor ontslag is.

Het Gerecht heeft de vraag beantwoord of de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het Gerecht heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat er niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7A:1615fa BW. De werkneemster heeft niet voldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de werkgever de wet heeft omzeild.

De verzoeken van de werkneemster zijn afgewezen, maar het Gerecht heeft haar wel toegestaan kosteloos te procederen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie,
tegen
de besloten vennootschap
VAERSENBAAI B.V.,
h.o.d.n. KOKOMO BEACH,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. D.E. Liqui-Lung.
Partijen zullen hierna ook de werkneemster en de werkgever genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 7 december 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 18 januari 2017. Verweerster heeft op voorhand producties ingediend. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verweerster een verweerschrift ingediend en hebben de partijen en hun gemachtigden het woord gevoerd. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
De werkneemster is in de periode van 15 juli 2011 tot 15 juli 2014 voor de werkgever werkzaam geweest in de functie van kok op basis van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, te weten voor de navolgende duur:
- 15 juli 2011 tot 15 januari 2012 (6 maanden);
- 15 januari 2012 tot 15 januari 2013 (12 maanden);
- 15 januari 2013 tot 15 juli 2014 (18 maanden).
2.3.
Bij brief van 14 juni 2014 heeft de werkgever aan de werkneemster bericht, zakelijk weergegeven voor zover van belang, dat haar arbeidsovereenkomst per 15 juli 2014 niet verlengd wordt.
2.4.
De werkneemster is van 17 oktober 2014 tot 17 oktober 2016 weer voor de werkgever werkzaam geweest in de functie van kok op basis van drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, te weten voor de navolgende duur:
17 oktober 2014 tot 17 april 2015 (6 maanden);
17 april 2015 tot 17 april 2016 (12 maanden);
17 april 2016 tot 17 oktober 2016 (6 maanden).
2.5.
Bij brief van 15 september 2016 heeft de werkgever aan de werkneemster bericht, zakelijk weergegeven voor zover van belang, dat de arbeidsovereenkomst die op 16 oktober 2016 afloopt, niet zal worden verlengd.

3.Het geschil

3.1.
De werkneemster verzoekt het Gerecht bij beschikking:
a. toestemming te verlenen om kosteloos te mogen procederen;
b. het op of omstreeks 16/17 oktober 2016 gegeven ontslag nietig te verklaren;
c. de werkgever te bevelen om de werkneemster wederom in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden op normale contractuele wijze voort te zetten;
d. de werkgever te veroordelen om met ingang van de aanvang van het geschil, 16/17 oktober 2016, of zover eerder of later dat zij opgehouden heeft de werkneemster uit te betalen, het loon en alle emolumenten van de werkneemster uit te betalen en door te betalen totdat het dienstverband eventueel op een rechtmatige c.q. rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd zulks, waar van toepassing, verhoogd met de vertragingsrente ex artikel 1614q BWNA;
e. de werkgever in alle (buiten)gerechtelijke en proceskosten te veroordelen.
3.2.
De werkneemster legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Partijen hebben in een periode van vijf jaren zes kortlopende arbeidsovereenkomsten gesloten. Er is sprake van een ongeoorloofde draaideurconstructie. Als gevolg hiervan is tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. Het aan de werkneemster gegeven ontslag per 17 oktober 2016 is in strijd met de vigerende arbeidsrechtelijke regelgeving gegeven, nu een ontslagvergunning ontbreekt en er geen sprake is van een (dringende) reden. Het ontslag is derhalve nietig.
3.3.
De werkgever voert gemotiveerd verweer dat ertoe strekt dat het Gerecht het verzoek van de werkneemster zal afwijzen met veroordeling van de werkneemster in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De werkneemster verzoekt het Gerecht kosteloos te mogen procederen. Gelet op het door haar ingebrachte bewijs van onvermogen, zal het Gerecht haar daartoe toelaten.
4.2.
Ter beantwoording staat de vraag of de laatste door partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet gelden als aangegaan voor onbepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 7A:1615fa BW. Het Gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dit als volgt toe.
4.3.
Artikel 7A:1615fa BW bepaalt, kort gezegd, in welke gevallen kortlopende contracten kunnen gelden als een dienstbetrekking als aangegaan voor onbepaalde tijd. In het onderhavige geval ligt tussen de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot 15 juli 2014) en de vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (per 17 oktober 2014) een periode van drie maanden en twee dagen. In deze tussenliggende periode is de werkneemster niet voor de werkgever werkzaam geweest. Aldus is niet voldaan aan de in artikel 7A:1615fa lid 1 BW gestelde voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Anders dan de werkneemster stelt is er in deze geen sprake van een zogenoemde draaideurconstructie. De werkneemster heeft feitelijk steeds, gedurende de looptijd van de zes arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, voor een en dezelfde werkgever gewerkt. Het kenmerk van een draaideurconstructie is echter dat arbeids-overeenkomsten voor bepaalde tijd bij één werkgever worden afgewisseld met perioden waarin de werknemer in dienst was van een uitzendbureau of van een andere werkgever, terwijl hij in feite hetzelfde bleef doen voor de eerste werkgever.
4.4.
De werkneemster stelt dat de werkgever bewust de wet en arbeidsrechtelijke bescherming van de werkneemster heeft omzeild. Voor zover zij hiermee heeft willen betogen dat er sprake is van ongeoorloofde ontduiking of uitholling van artikel 7A:1615fa BW dan wel van misbruik van recht, overweegt het Gerecht dat zij daarvoor - tegenover de gemotiveerde betwisting door de werkgever - onvoldoende heeft gesteld. Het enkele feit dat de werkgever en werkneemster na een periode van drie maanden en twee dagen weer een arbeidsovereen-komst voor bepaalde tijd zijn aangegaan, is daarvoor onvoldoende. Een werkgever mag zich in beginsel immers richten naar hetgeen artikel 7A:1615fa BW aangeeft als de grens, waar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overgaat in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.5.
De laatste door partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is na het verstrijken van de overeengekomen periode, met ingang van 17 oktober 2016, van rechtswege geëindigd. De verzoeken van de werkneemster zijn derhalve niet toewijsbaar.
4.6.
Gelet op de aard van de zaak zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht:

- staat de werkneemster toe kosteloos te procederen;
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.