ECLI:NL:OGEAC:2017:238

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
EJ 82220/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst na disrespectvol gedrag van de werknemer

In deze zaak heeft de werknemer, die sinds 2001 als dieselmonteur voor de werkgever VIEIRA EQUIPMENT N.V. werkte, op 2 september 2016 ontslag op staande voet gekregen. Dit ontslag was het gevolg van een incident waarbij de werknemer, ondanks herhaalde verzoeken van de directeur Raul Vieira Da Luz om te stoppen met telefoneren tijdens werktijd, zijn telefoon in de richting van de directeur gooide. De werknemer heeft op 8 maart 2017 een verzoekschrift ingediend om het ontslag nietig te verklaren en om schadevergoeding te eisen. De werkgever heeft verweer gevoerd en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens dringende redenen.

Tijdens de zitting op 11 mei 2017 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht. De rechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat het gedrag van de werknemer als grensoverschrijdend en onaanvaardbaar werd beschouwd. De rechter oordeelde dat de werkgever niet kon worden verplicht de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gezien de omstandigheden van het geval.

De rechter heeft de verzoeken van de werknemer afgewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden per 16 juni 2017, onder de voorwaarde dat het ontslag op staande voet in hoger beroep niet wordt vernietigd. De werknemer is toegestaan kosteloos te procederen, maar er werd geen vergoeding aan hem toegekend. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKER],
wonende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris,
tegen
de naamloze vennootschap
VIEIRA EQUIPMENT N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna de werknemer en de werkgever genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
De werknemer heeft op 8 maart 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 11 mei 2017. Partijen zijn verschenen. De gemachtigde van de werknemer heeft pleitnotities overgelegd. De gemachtigde van de werkgever heeft een verweerschrift met producties overgelegd. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
De werknemer heeft sinds ongeveer 2001 voor de werkgever gewerkt, laatstelijk in de functie van dieselmonteur tegen een salaris van NAf 9,50 bruto per uur.
2.3.
Op 2 september 2016 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen wegens een incident dat zich die dag heeft voorgedaan. In de ontslagbrief d.d. 2 september 2016 is daarover het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
De werknemer was op de werkplek in gesprek (aan de telefoon; opm. rechter). De directeur (Raul Vieira Da Luz) verzocht hem het gesprek te beëindigen en door te gaan met zijn werk. De directeur draaide zich om en zag dat de werknemer zijn telefoon in zijn hand had en in de telefoon aan het praten was. De directeur wees de werknemer er weer op (‘reclamabo’). Hij liep weg en zag dat de werknemer weer aan de telefoon was. De directeur wees de werknemer er weer op. De werknemer zwaaide de telefoon in de richting van de directeur. De directeur kan dit niet accepteren want het is een gebrek aan respect.

3.Het geschil

3.1.
De werknemer verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven:
-hem toestemming verleent om kosteloos te procederen;
-het ontslag op staande voet nietig verklaart;
-de werkgever veroordeelt tot betaling aan de werknemer van:
a. het loon vanaf 1 september 2016 tot en met februari 2017 ad NAf 24.244,00;
b. een schadevergoeding gelijk aan de opzegtermijn ex artikel 7A:1615o juncto 7A:1615r lid 1 BW;
c. de wettelijke vertragingsrente over de achterstallige loonsommen;
d. de wettelijke rente over de gevorderde bedragen;
e. de proceskosten inclusief de nakosten.
De werknemer verzoekt voorts, na wijziging van zijn verzoek ter zitting, om “bij minnelijke ontbinding” een ontbindingsvergoeding gebaseerd op de Kantonrechtersformule met factor 1,5 ad NAf 34.200,- in plaats van de bij verzoekschrift “gevorderde vergoeding op grond van de cessantiaregeling”.
3.2.
De werknemer legt aan zijn verzoek ten grondslag - kort weergegeven - dat er geen sprake is van een dringende reden voor het aan hem gegeven ontslag. De werknemer lijdt schade door het onrechtmatig gegeven ontslag. De werkgever is daarvoor aansprakelijk.
3.3.
De werkgever voert gemotiveerd verweer dat ertoe strekt dat het Gerecht het verzoek van de werknemer zal afwijzen.
3.4.
Voor het geval het Gerecht oordeelt dat het ontslag op staande voet geen stand houdt, verzoekt de werkgever de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden wegens gewichtige redenen in de zin van dringende redenen dan wel gewijzigde omstandigheden, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.5.
De werkgever legt aan het verzoek ten grondslag dat er sprake is van
dringende redenen dan wel gewijzigde omstandigheden omdat de werknemer zich na het ontslag nimmer op het werk heeft gemeld, de arbeidsrelatie ernstig is verstoord en er in het bedrijf geen werk meer voor de werknemer is.
3.6.
De werknemer voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de werknemer

4.1.
Ter beoordeling staat of het door de werkgever op 2 september 2016 aan de werknemer gegeven ontslag rechtsgeldig is gegeven.
4.2.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is nodig dat sprake is van een of meer dringende reden(en). Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren onder meer in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, alsmede de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
4.3.
Uit de hiervoor onder 2.3. vermelde ontslagbrief blijkt dat de werkgever het ontslag baseert op disrespectvol gedrag van de werknemer. Dit gedrag bestaat volgens de ontslagbrief uit het driemaal niet voldoen aan het verzoek van de directeur om te stoppen met telefoneren tijdens werktijd en het vervolgens zwaaien of, zoals de directeur ter zitting heeft toegelicht, gooien van een telefoon in zijn richting. Ter onderbouwing hiervan heeft de werkgever de schriftelijke verklaringen van drie werknemers (E. Frans, S. Salesia en E.T. Rodrigues) overgelegd. Deze getuigen bevestigen, kort samengevat, dat Raul (de directeur) herhaaldelijk aan Heriberto (de werknemer) heeft gevraagd te stoppen met telefoneren en dat hij vervolgens zijn telefoon in de richting van Raul heeft gegooid. Volgens de getuigen vond het incident plaats omstreeks 15:45 uur. Hiertegenover is de lezing van de werknemer van het gebeurde niet aannemelijk. Het Gerecht stelt derhalve vast dat het incident op 2 september 2016 zich op de door de werkgever gestelde wijze tijdens werktijd heeft voorgedaan.
4.4.
Het gedrag van de werknemer betreft grensoverschrijdend en onaanvaardbaar
gedrag, dat een werkgever niet van een werknemer behoeft te tolereren. Van een werknemer mag onder werktijd worden verwacht dat hij, als de werkgever dat verzoekt, stopt met het voeren van een privé telefoongesprek en verder gaat met zijn werk. Als het een noodgeval betreft dat met spoed telefonisch moet worden besproken, zoals volgens de werknemer in casu het geval was, mag van een werknemer worden verwacht dat hij dat op een nette, respectvolle manier met de werkgever bespreekt. Een werkgever hoeft niet te tolereren dat een werknemer de verzoeken van de directeur tot driemaal toe negeert en vervolgens zijn telefoon naar hem gooit. Alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking genomen, is het Gerecht van oordeel dat sprake is van dringende redenen voor ontslag op staande voet.
4.5.
Dit betekent dat het op 2 september 2016 gegeven ontslag op staande voet
heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De verzoeken van de werknemer zijn niet toewijsbaar. De overige verweren behoeven geen bespreking.
4.6.
De werknemer heeft het Gerecht verzocht kosteloos te mogen procederen. Gelet op het door hem ingebrachte bewijs van onvermogen, zal het Gerecht hem daartoe toelaten.
Ten aanzien van het verzoek van de werkgever
4.7.
Nu de mogelijkheid bestaat dat in hoger beroep het ontslag op staande voet alsnog wordt vernietigd en zal blijken dat de arbeidsovereenkomst niet reeds op 2 september 2016 is geëindigd, komt het Gerecht toe aan de beoordeling van het tegenverzoek van de werkgever.
4.8.
De vraag die voorligt is of er sprake is van gewichtige redenen bestaande uit
zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Op grond van de inhoud van de gedingstukken en in aanmerking genomen hetgeen door partijen ter toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is genoegzaam gebleken dat door de gedragingen van de werknemer die tot het ontslag op staande voet hebben geleid, het door de werkgever in hem gestelde vertrouwen is geschaad. De arbeidsverhouding tussen partijen is duurzaam verstoord geraakt, waardoor een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer tot de reële mogelijkheden behoort. Er is derhalve sprake van veranderingen in de omstandigheden, die een gewichtige reden vormen, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst
- indien en voor zover in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat deze niet op 2 september 2016 is geëindigd - op korte termijn behoort te eindigen.
4.9.
Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbinden per 16 juni 2017. Hierbij zal aan de werknemer geen vergoeding worden toegekend, nu in hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat de veranderingen in de omstandigheden aan hem te wijten zijn.
Ten aanzien van beide verzoeken
4.10.
De proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Ten aanzien van het verzoek van de werknemer
- staat de werknemer toe kosteloos te procederen;
- wijst de overige verzoeken van de werknemer af;
Ten aanzien van het verzoek van de werkgever
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 16 juni 2017,
indien en voor zover in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 2 september 2016 is geëindigd;
- wijst het meer of anders verzochte af;
Ten aanzien van beide verzoeken
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.