ECLI:NL:OGEAC:2017:237

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
EJ 81890/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Crown Automotives B.V. (verzoekster) en een werknemer (verweerder). De werknemer was sinds 1 september 1999 in dienst en had een salaris van NAf 3.075,00 bruto per maand. De werkgever had de werknemer eerder schriftelijke waarschuwingen gegeven wegens het niet voldoen aan instructies en het niet behalen van de verwachte efficiëntie. Op 8 december 2016 werd de werknemer op staande voet ontslagen, wat door de werkgever bij brief werd bevestigd. De werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en aanspraak gemaakt op werkhervatting en doorbetaling van loon.

Het Gerecht heeft in zijn beschikking geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, gezien het onbehoorlijke gedrag van de werknemer tijdens gesprekken op 8 december 2016 en de eerdere waarschuwingen. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding, terwijl de werknemer verweer voerde tegen dit verzoek. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verhoudingen tussen partijen zodanig verstoord waren dat een verdere samenwerking niet meer mogelijk was. Daarom heeft het Gerecht de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden per 15 mei 2017, zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer, en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
CROWN AUTOMOTIVES B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.B. Wilsoe,
tegen
[VERWEERDER],
wonende in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.P. Osepa.
Partijen zullen hierna ook de werkgever en de werknemer genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 8 februari 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 16 maart 2017 waarbij de gemachtigden van partijen het woord hebben gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
De werknemer, geboren op 28 februari 1960, is sinds 1 september 1999 in dienst van (de rechtsvoorganger van) de werkgever laatstelijk in de functie van pre sales medewerker tegen een salaris van NAf 3.075,00 bruto per maand.
2.3.
Bij brief van 11 augustus 2016 heeft de werkgever de werknemer een schriftelijke waarschuwing gegeven voor onder meer het niet voldoen aan een sommatie om aan het werk te gaan.
2.4.
Op 21 november 2016 heeft de werkgever de werknemer een schriftelijke waarschuwing gegeven wegens het niet behalen van de minimaal verwachte efficiëntie in de maand oktober.
2.5.
De werkgever en werknemer hebben op 8 december 2016 een aantal gesprekken gevoerd. Uiteindelijk is de werknemer op staande voet ontslagen. De werkgever heeft het ontslag bij brief van 8 december 2016 aan hem bevestigd.
2.6.
Bij brief van 12 december 2016 heeft de werkgever de nietigheid van het ontslag ingeroepen en aanspraak gemaakt op werkhervatting en doorbetaling van loon.
2.7.
Bij beschikking van heden (11 mei 2017), tussen de werknemer als verzoeker en de werkgever als verweerder gewezen, heeft het Gerecht - kort samengevat - het ontslag op staande voet rechtsgeldig geacht. Daartoe is overwogen, zakelijk weergegeven voor zover van belang, dat de werknemer zich in de gesprekken die op 8 december 2016 hebben plaatsgevonden zo onbehoorlijk jegens de werkgever heeft gedragen dat - mede gezien de eerdere schriftelijke waarschuwingen - van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking genomen, is het Gerecht van oordeel dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is, aldus de beschikking.

3.Het geschil

3.1.
De werkgever verzoekt dat het Gerecht, bij beschikking uitvoerbaar bij
voorraad, de arbeidsovereenkomst tussen partijen - voor zover die nog bestaat - met onmiddellijke ingang ontbindt zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.2.
De werkgever legt aan het verzoek ten grondslag, zakelijk weergegeven voor zover van belang, dat de werknemer structureel weigert om redelijke instructies en bevelen uit te voeren hetgeen een dringende reden voor ontslag oplevert. Daarnaast heeft de werkgever door de recalcitrante werkhouding van de werknemer geen vertrouwen meer in hem. Er is - subsidiair - sprake van gewichtige redenen bestaande uit een verandering in de omstandigheden. Voor zover de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat, dient deze dadelijk te worden ontbonden.
3.3.
De werknemer voert gemotiveerd verweer dat ertoe strekt dat het Gerecht het verzoek van de werkgever zal afwijzen met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Nu de mogelijkheid bestaat dat hoger beroep wordt ingesteld tegen de hiervoor onder 2.7. weergegeven beschikking, in hoger beroep het ontslag op staande voet alsnog wordt vernietigd wegens het ontbreken van een dringende reden en zal blijken dat de arbeidsovereenkomst niet reeds op 8 december 2016 is geëindigd, komt het Gerecht toe aan de beoordeling van het onderhavige verzoek. Hierbij speelt de vraag of er sprake is van een dringende reden voor ontslag geen rol. De stellingen van de werkgever op dat punt behoeven in deze procedure derhalve geen bespreking.
4.2.
De vraag die voorligt is of er sprake is van gewichtige redenen bestaande uit
zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.
4.3.
De werkgever verwijt de werknemer dat hij structureel weigert om redelijke instructies en bevelen uit te voeren. De werknemer verwijt de werkgever dat hij wordt weggepest. Gelet op de verwijten die partijen elkaar over weer maken, is voldoende komen vast te staan dat de verhoudingen zodanig zijn verstoord dat een verdere vruchtbare samenwerking er niet meer in zit. Er is dan ook sprake van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst - indien en voor zover in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat deze niet op 8 december 2016 is geëindigd - op korte termijn behoort te eindigen.
4.4.
Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorwaardelijk
ontbinden per 15 mei 2017. Hierbij zal aan de werknemer geen vergoeding worden toegekend, nu genoegzaam is gebleken dat door zijn gedragingen die tot het ontslag op staande voet hebben geleid - mede in aanmerking genomen de twee eerdere waarschuwing die de werkgever aan de werknemer heeft gegeven - het door de werkgever in de werknemer gestelde vertrouwen is geschaad.
4.5.
De proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 mei 2017, indien en voor zover in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 8 december 2016 is geëindigd;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2017.