ECLI:NL:OGEAC:2017:231

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
82403/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in arbeidsrelatie tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap C.A.L. Car Airco Service Lamberto B.V. (hierna: CAL). De werknemer was op 23 januari 2015 op staande voet ontslagen door CAL, die dit ontslag baseerde op vermeende dringende redenen, waaronder het niet voldoen aan redelijke opdrachten en diefstal. De werknemer heeft het ontslag betwist en vorderde doorbetaling van zijn loon, omdat hij meende dat het ontslag nietig was.

Tijdens de procedure heeft de werknemer zijn vordering onderbouwd met de stelling dat er geen dringende reden was voor het ontslag en dat de opgegeven redenen valse aantijgingen waren. CAL heeft het ontslag betwist en verweer gevoerd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de redenen voor het ontslag niet onverwijld aan de werknemer zijn medegedeeld en dat de dringende redenen niet voldoende waren onderbouwd. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet nietig was, waardoor de loonbetalingsverplichting van CAL vanaf de ontslagdatum bleef bestaan.

Het Gerecht heeft de loonvordering van de werknemer gematigd tot een jaar, van 23 januari 2015 tot 23 januari 2016, en heeft de wettelijke verhoging wegens vertraging gematigd tot 10%. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De arbeidsovereenkomst werd per heden ontbonden zonder toekenning van een vergoeding, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

BESCHIKKING
op verzoek van:
[verzoeker],
wonende te Curaçao,
verzoeker,
verweerder in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. E. Fa Si Oen,
tegen
de besloten vennootschap
C.A.L. Car Airco Service Lamberto B.V.,
gevestigd te Curaçao,
verweerster,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.O. Gomes.
Partijen worden hierna respectievelijk [verzoeker] en CAL genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 30 maart 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Het
verzoek is na uitstel behandeld op 1 juni 2017. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde verweerschrift c.q. pleitaantekeningen. Verweerster heeft voorts een zelfstandig tegenverzoek gedaan, waarop door de gemachtigde van verzoeker is gereageerd. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt.
Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
verzoeker] was in dienst bij CAL als automonteur tegen een bruto maandsalaris van NAf 2.166,67. Op 23 januari 2015 is [verzoeker] op staande voet ontslagen op grond van het niet voldoen aan redelijke opdrachten, het krijgen van waarschuwingen voor te laat komen en diefstal.
2.3.
Op 9 maart 2015 heeft de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] zich beroepen op de nietigheid van het ontslag en gemeld dat [verzoeker] zich beschikbaar houdt om zijn werkzaamheden voort te zetten.
2.4.
Bij brieven van 2 december 2016 en 13 februari 2017 heeft de huidige gemachtigde van [verzoeker] namens hem aanspraak gemaakt op, kort gezegd, doorbetaling loon.

3.De vordering en het verweer

3.1 [
verzoeker] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. CAL te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de hoofdsom van NAf 63.000.09;
CAL te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke (vertragings) rente over de hoofdsom van NAf 63.000,09 vanaf 9 december 2016 tot de dag der algehele voldoening;
CAL te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke verhoging van 10% over de hoofdsom van NAf 63.000,09;
CAL te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen 15% buitengerechtelijke incassokosten over de hoofdsom van NAf 63.000,09 gebaseerd op de gemotiveerde intensieve verrichte werkzaamheden;
CAL te veroordelen in de proceskosten van deze procedure, waaronder het gemachtigdensalaris alsmede de betaalde griffierechten;
CAL te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de betaalde griffierechten, vanaf twee weken na de datum van de beschikking.
3.2 [
verzoeker] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het door CAL gegeven ontslag op staande voet nietig is nu er geen dringende reden was voor het ontslag, althans nu de opgegeven redenen valse aantijgingen zijn. Voorts is de dringende reden volgens [verzoeker] niet onverwijld medegedeeld. Bovendien is een ontslag op staande voet een te zware maatregel.
3.3
CAL betwist het vorenstaande en voert gemotiveerd verweer. CAL concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of het door CAL op 23 januari 2015
gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven dan wel nietig moet worden verklaard onder veroordeling van CAL tot doorbetaling loon.
4.2.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is nodig dat sprake is van een dringende reden. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, die ten gevolge hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren. Daarnaast is nodig dat de reden voor het ontslag onverwijld aan de wederpartij is medegedeeld. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag dienen alle omstandigheden van het geval, inclusief de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, in onderling verband en samenhang in aanmerking te worden genomen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever (HR 24 oktober 1986, NJ 1987,126).
4.3.
Bij ontslagbrief van 23 januari 2015 heeft CAL het ontslag op staande voet schriftelijk
bevestigd. Als dringende redenen worden daarbij opgevoerd dat [verzoeker] op 20 januari 2015 hardnekkig heeft geweigerd te voldoen aan redelijke opdrachten van CAL, dat [verzoeker] in het verleden al verschillende malen waarschuwingen heeft gekregen voor te laat komen en dat [verzoeker] CAL airco-onderdelen heeft verkocht aan klanten zonder CAL op de hoogte te stellen en het geld af te dragen aan CAL.
4.4.
Vast staat dat CAL eerst op 23 januari 2015 is overgegaan tot een ontslag op staande voet wegens het op 20 januari 2015 hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke opdrachten. Gelet op het tijdsverloop van meerdere dagen tussen de dringende reden en de mededeling daarvan, alsmede nu een (redelijke) verklaring voor dit tijdsverloop ontbreekt, moet reeds worden geoordeeld dat deze reden voor het ontslag niet onverwijld is medegedeeld aan [verzoeker].
4.5.
Daarbij heeft te gelden dat [verzoeker] heeft betwist dat hij heeft geweigerd de opgedragen reparatie te verrichten. Volgens [verzoeker] heeft hij de autobus wel gerepareerd. Het mankement aan de bus betrof evenwel iets anders dan zijn werkgever dacht en dat (andere) mankement heeft hij gerepareerd. Gelet op het vorenstaande en nu CAL heeft nagelaten deze dringende reden nader te onderbouwen tegenover de betwisting van de zijde van [verzoeker], kan niet worden geconcludeerd tot een hardnekkige weigering om aan een door CAL gegeven opdracht te voldoen.
4.6.
Nu de waarschuwingen wegens het veelvuldig te laat komen dateren uit de periode van 2011 tot en met 2014, konden deze niet meer gelden als dringende reden in januari 2015. Dat er recent voor 20 januari 2015 onderdelen uit het magazijn ontbraken en ook klanten de werkgever waarschuwden dat [verzoeker] de onderdelen van CAL zelf in rekening bracht bij klanten is betwist door [verzoeker]. CAL heeft nagelaten om deze stellingen, bijvoorbeeld door camerabeelden of getuigenverklaringen, nader te onderbouwen. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat sprake was van diefstal. Bij het vorenstaande weegt mee dat CAL geen aangifte heeft gedaan van de diefstal van onderdelen van enkele dagen voor 20 januari 2015, noch van de gestelde eerdere diefstallen, hetgeen wel voor de hand had gelegen als inderdaad sprake was van een omvangrijke diefstal zoals gesteld. Voorts weegt mee dat plaatsvervanger Anastatia verklaart dat CAL geen harde bewijzen had dat [verzoeker] onderdelen mee had genomen. Dat de jaarresultaten na het ontslag aanzienlijk zijn verbeterd, kan, reeds nu deze cijfers op het moment van het ontslag niet beschikbaar waren, niet leiden tot een andere conclusie.
4.7.
De slotsom is dan ook dat de aangevoerde dringende redenen, noch op zich noch tezamen, het op 23 januari 2015 gegeven ontslag op staande voet niet kunnen dragen. Het op 23 januari 2015 gegeven ontslag op staande voet is derhalve nietig, hetgeen meebrengt dat de loonbetalingsverplichting vanaf 23 januari 2015 is blijven bestaan. De ter zitting door CAL nog aangevoerde incidenten leiden, nu zij niet zijn genoemd in de ontslagbrief en aldus niet als (dringende) reden aan [verzoeker] zijn medegedeeld, niet tot een ander oordeel omtrent het ontslag.
4.8.
Ingevolge artikel 7A:1615o BW is degene die de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen doet eindigen, schadeplichtig. Op grond van artikel 7A:1615o lid 3 BW en artikel 7A:1615r BW heeft [verzoeker] gevorderd dat CAL wordt veroordeeld om het salaris (door) te betalen. CAL heeft verzocht om de loonvordering niet integraal toe te wijzen maar deze te matigen omdat toewijzing van de vordering in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Naar het Gerecht begrijpt doet CAL hiermee een beroep op de in artikel 7A:1615r lid 3 BW opgenomen bevoegdheid van de rechter om de uit lid 1 van dat artikel voortvloeiende schadeloosstelling op een kleinere som te bepalen indien deze hem met het oog op de omstandigheden van het geval bovenmatig voorkomt.
4.9.
Het Gerecht overweegt in dit kader dat [verzoeker] weliswaar op 9 maart 2015 de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen en zich beschikbaar heeft gehouden voor de bedongen arbeid, doch dat niet is gebleken dat [verzoeker] eerder dan 2 december 2016 enig handeling heeft verricht om de loondoorbetalingsverplichting in rechte af te dwingen. CAL heeft in dit verband gesteld dat [verzoeker] aldus bewust tijd heeft lopen rekken, welke stelling niet door [verzoeker] is betwist. In aanmerking nemende het vorenstaande alsmede gelet op de verklaring ter zitting van [verzoeker] dat hij in de periode na het ontslag verschillende jobs heeft gehad en dat hij als zelfstandige de airco’s van de auto’s van klanten repareerde, ziet het Gerecht, aanleiding de loonvordering te matigen. Het Gerecht zal de vordering beperken in tijd, in die zin dat de loonvordering zal worden gematigd tot een jaar, dat wil zeggen vanaf de datum van ontslag op 23 januari 2015 tot 23 januari 2016. Voor wat betreft de hoogte van de loonvordering is het Gerecht van oordeel dat volledige toewijzing daarvan in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden.
4.10.
Het Gerecht merkt nog op dat deze matiging van de loonvordering in tijd, tot gevolg heeft dat de arbeidsovereenkomst tussen CAL en [verzoeker] eindigt met ingang van de dag waarop de verplichting tot loonbetaling eindigt. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst vanaf 23 januari 2016 voor het vervolg krachteloos is geworden.
4.11.
De wettelijke verhoging wegens vertraging ingevolge artikel 7A:1614q BW zal het Gerecht matigen tot de gebruikelijke 10%.
4.12.
Voorts vordert [verzoeker] buitengerechtelijke incassokosten. Het Gerecht acht voldoende gesteld en gebleken dat door [verzoeker] buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Op grond van het Procesreglement 2016 zullen deze kosten in beginsel worden toegewezen naar rato van 1½ punt van het liquidatietarief voor de eerste aanleg. Uitgaande van het toegewezen bedrag en nu niet is gebleken dat van voormelde uitgangspunt dient te worden afgeweken, zal een bedrag van NAf 1.875,- worden toegewezen (1½ punt maal tarief 5).
4.13.
Zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt valt niet in te zien dat CAL een vergoeding gelijk aan een opzegtermijn van twee maanden verschuldigd is in deze. Daarbij geldt dat, nu hiervoor is geoordeeld dat het gegeven ontslag nietig was en de dienstbetrekking derhalve niet is geëindigd, geen aanspraak op cessantia kan worden gemaakt. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
terzake het zelfstandige tegenverzoek
4.14.
Uit het vorenstaande volgt dat het Gerecht van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst na 23 januari 2016 krachteloos is geworden. Slechts voor zover nog aan de orde zal het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding worden toegewezen per heden.
4.15.
Voldoende is daarbij gebleken dat sprake is van veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Het Gerecht weegt daarbij mee dat [verzoeker] heeft erkend dat hij een werkplaats thuis had. Desgevraagd heeft [verzoeker] verklaard dat hij daar ook werkzaamheden voor klanten van CAL heeft verricht en hen daar zelf voor declareerde. [verzoeker] heeft de klanten van CAL, als ze bij hem langskwamen, niet naar CAL doorverwezen. Hij had voor het vorenstaande geen toestemming van CAL. Met het vorenstaande kan tevens worden geconcludeerd dat de verstoring van de arbeidsrelatie geheel, althans in doorslaggevende mate, aan [verzoeker] is te wijten. Voor toekenning van een vergoeding is dan ook geen plaats.
terzake het verzoekschrift van [verzoeker] en het zelfstandig tegenverzoek
4.16.
In de gewezen arbeidsrelatie ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
terzake het verzoekschrift van [verzoeker]
-
veroordeeltCAL om het loon en emolumenten voor de maanden vanaf 23 januari 2015 tot 23 januari 2016 aan [verzoeker] te betalen, te vermeerderen met de tot 10% gematigde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7A:1614q BW;
-
wijst toede vordering met betrekking tot de buitengewone incassokosten tot een bedrag van NAf 1.875,-;
-
verklaartdeze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde.
terzake het zelfstandig tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst
-
ontbindt, voor zover nog aan de orde, de arbeidsovereenkomst tussen partijen per heden zonder toekenning van een vergoeding.
terzake het verzoekschrift van [verzoeker] en het zelfstandig tegenverzoek
-
compenseertde proceskosten in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Scholte, lid van voormeld Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.