ECLI:NL:OGEAC:2017:23

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 februari 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
KG 81457/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen op Facebook en de verplichting tot rectificatie door een ex-politicus

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 februari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Land Curaçao, vertegenwoordigd door het Openbaar Ministerie, en een ex-politicus, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft onrechtmatige uitlatingen die [gedaagde] op Facebook heeft gedaan, waarin hij beschuldigingen uitte over het OM, waaronder dat het OM journalisten betaalt om informatie naar buiten te brengen. Het Land vorderde rectificatie van deze uitlatingen, die volgens hen schadelijk zijn voor de reputatie van het OM en het vertrouwen van het publiek in de rechtshandhaving ondermijnen.

De procedure begon met een verzoekschrift van het Land op 16 december 2016, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 januari 2017. Tijdens deze zitting werd een getuige gehoord die verklaarde dat de beschuldigingen van [gedaagde] onjuist waren. Het Gerecht oordeelde dat de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig waren, omdat ze geen steun vonden in feiten en de goede naam van het OM ernstig aantastten. Het Gerecht concludeerde dat het belang van het OM om zijn goede naam te beschermen zwaarder weegt dan het recht van [gedaagde] op vrije meningsuiting.

Het Gerecht heeft [gedaagde] veroordeeld tot rectificatie van zijn uitlatingen op zijn Facebookpagina, met een specifieke tekst die gedurende een week zichtbaar moet blijven. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gezien het spoedeisende belang van het OM.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie,
domicilie gekozen hebbende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna het Land (en meer in het bijzonder het OM) en [gedaagde] genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het Land heeft op 16 december 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Op 23 januari 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de gemachtigde namens het Land en [gedaagde] in persoon zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen. Ter zitting is een getuige, [getuige], gehoord.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[Gedaagde] is een ex-politicus, die zich vaak mengt in publieke debatten.
2.2.
Op 3 september 2016 zijn verschillende gespreksberichten op de persoonlijke Facebookpagina van de heer [naam] geplaatst, onder andere door [gedaagde] en [naam] zelf. Deze houden het volgende in voor zover van belang:
[gedaagde]:[naam 1], free like a bird? Te leu ku mi sa [[getuige], opm. rechter]
tambe ta un dje 3 periodistanan ku OM ta paga periodikamente pan nan servisio pa saka informashon.
[naam]:[gedaagde] si ta berdat, bo sa kuantu OM ta paga.
[gedaagde]:… kuantu no, pero ku e i [naam 3] i unu di radio Hoyer ta sali foi despacho di OM ku envelope ku pago esei si ya kaba a keda konfirma. (…)
[gedaagde]:...[naam 1], mi no sa kuantu, ni mi ta interesa. E mero echo ku nan ta keda paga, segun mi tin entendi, ta mas ku sufisiente pa mi saka mi som si ta toka imparsialidat, ophetividat i honestidat.
Ta gewoon manipulashon di opinion publiko, mane ami ta mire. Trial by public opinion, en bes di fair trial by the Courts.
[gedaagde]: ...[naam 2], abo te lolo, paso nan si a kobra. By the way, kon bo ta kere [getuige]a logra drenta den prison entrevista un prizonero? Dikon bo ta kere su FB ta kan kan di informe di OM? Abo bin proba ku no t’asina anto no. Mi fuente ta verediko fijo fijo.
2.3.
Het OM heeft [gedaagde] op 5 september 2016 publiekelijk verzocht zijn uitlatingen te rectificeren.
2.4.
Op 6 september 2016 heeft [gedaagde] een persbericht in het Papiaments en Nederlands verspreid met de (Nederlandse) titel “Het Openbare Ministerie kan wat mij betreft de rambam krijgen!”. Het persbericht houdt onder meer de volgende tekst in (in het Nederlands):
Bovendien ben ik absoluut niet van plan om ook maar iets te rectificeren. Eenvoudigweg omdat het een journalist, te weten dhr. [getuige], is geweest die mij en andere aanwezigen o.m. kenbaar heeft gemaakt dat hij zelf en andere journalisten door het OM werden betaald om informatie naar buiten te brengen. (…) Daarbij heb ik vooralsnog geen enkele reden om aan de geloofwaardigheid van de journalist te twijfelen.
2.5.
Ter terechtzitting van 23 januari 2017 heeft de heer [getuige] een getuigenverklaring afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat het niet waar is dat het OM hem ooit heeft betaald om positieve of negatieve informatie naar buiten te brengen en dat hij er geen verklaring voor heeft waarom [gedaagde] zegt dat hij dit in een gesprek met hem en anderen zou hebben gezegd.

3.Het geschil

3.1.
Het Land vordert dat het Gerecht, rechtdoende in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot rectificatie, binnen één week na datum vonnis, van zijn in het inleidend verzoekschrift ter discussie gestelde uitlatingen en [gedaagde] verbiedt uitlatingen te doen die afbreuk doen aan zijn rectificaties, één en ander op de wijze omschreven in paragrafen 6.9 tot en met 6.11 van het inleidend verzoekschrift, en op straffe van een dwangsom van ANG 500 per dag met een maximum van ANG 25.000, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Het Land legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Door op Facebook uitlatingen te doen met de strekking dat het OM journalisten periodiek betaalt om voor het OM informatie naar buiten te brengen en daarbij de namen van twee journalisten te noemen, heeft [gedaagde] zeer concrete uitlatingen gedaan die schadelijk zijn voor de goede naam en reputatie van het OM. Dergelijke beschuldigingen doen op onaanvaardbare wijze afbreuk aan
de reputatie van het OM als integere rechtshandhavende organisatie en schaden het vertrouwen dat het publiek in het OM heeft. De uitlatingen van [gedaagde] zijn onrechtmatig, nu hij publiekelijk en met de suggestie dat hij over directe bronnen beschikt ernstige beschuldigingen heeft geuit, terwijl hij zich ervan bewust moet zijn geweest dat zijn beschuldigingen onjuist waren, althans geen steun vonden in enig feitenmateriaal. Hij heeft niet het feitenonderzoek verricht dat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden voordat hij zijn uitlatingen openbaar maakte. Voor het geval niet geoordeeld wordt dat [gedaagde] wist of moet hebben geweten dat zijn uitlatingen onjuist zijn, omdat zijn feitenonderzoek redelijkerwijs voldoende wordt geacht, vordert het Land rectificatie op grond van artikel 6:167 lid 2 BW, omdat de uitlatingen onjuist zijn.
3.3.
[Gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna - voor zover van belang - nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.[
[Gedaagde] heeft primair het verweer gevoerd dat het OM niet in zijn vordering kan worden ontvangen. Dit verweer wordt verworpen, omdat de vordering niet door het OM maar door het Land is ingesteld.
4.2.[
[Gedaagde] heeft voorts als verweer aangevoerd dat het Land niet in zijn vordering kan worden ontvangen, omdat de vermeende uitlatingen niet tegen het Land zijn gericht en het Land hem nimmer heeft verzocht een uitlating te rectificeren. Dit verweer gaat niet op. Het OM is een orgaan van het Land en heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid en procesbevoegdheid. Indien het OM rectificatie wenst, is het aan het Land om - namens het OM - een vordering tot rectificatie in te stellen, hetgeen het ook heeft gedaan.
4.3.
Het Gerecht concludeert dat het Land in de vordering jegens [gedaagde] kan worden ontvangen.
Spoedeisend belang
4.4.[
[Gedaagde] heeft aangevoerd dat het Land geen spoedeisend belang (meer) bij zijn vordering heeft, omdat het tijdsverloop te groot is geworden en er geen omstandigheden zijn die maken dat een beslissing in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het Gerecht volgt hem niet in dit betoog. Het spoedeisend belang van het Land bij zijn vordering ligt besloten in de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende stelling, inhoudende dat de uitlatingen van [gedaagde] het vertrouwen van het publiek in het OM schaden en dat dergelijke vertrouwensschendingen zich niet licht laten herstellen.
Publicatie
4.5.
Het Land heeft gesteld dat de uitlatingen van [gedaagde] op de Facebookpagina van [naam] openbaar toegankelijk zijn. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat zijn uitlatingen op Facebook zijn gedaan binnen de relatieve beslotenheid van de vriendenkring van [naam] op diens Facebookpagina en dat deze derhalve geen publiek karakter hebben. Naar het Gerecht begrijpt bedoelt [gedaagde] hiermee te betwisten dat zijn uitlatingen zijn aan te merken als een publicatie in de zin van artikel 6:167 BW. Het Gerecht verwerpt dit verweer en licht dit als volgt toe.
4.6.
Ingevolge artikel 6:167 BW kan een vordering tot rectificatie worden toegewezen, wanneer iemand jegens een ander aansprakelijk is ter zake van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het begrip publicatie wordt hierbij ruim opgevat en kan zien op iedere openbaarmaking, ook als die niet in de pers is gedaan. In het onderhavige geval gaat het om uitlatingen van [gedaagde] in een discussie op de Facebookpagina van [naam]. [gedaagde] is een ex-politicus die zich vaak in publieke debatten mengt. [naam] is een persoon die - naar in Curaçao algemeen bekend is - politiek actief is en vaak in de openbaarheid treedt. Hoewel het onduidelijk is in hoeverre de Facebookpagina van [naam] voor derden toegankelijk is, staat vast dat de desbetreffende
postis ‘geliked’ door 38 personen, van wie 20 personen zelf hebben deelgenomen aan de discussie. Gezien tegen de achtergrond van de kleine samenleving te Curaçao, waar zoals algemeen bekend is Facebook een sterk medium is dat veelvuldig door de bevolking wordt geraadpleegd, is bij het doen van een uitlating in een discussie op een Facebookpagina van een Facebookgebruiker die politiek en publiekelijk actief is en waarbij een dergelijke hoeveelheid personen op enigerlei wijze is betrokken, sprake van een publicatie in de zin van artikel 6:167 BW.
4.7.
Daarmee komt het Gerecht toe aan de vraag of de publicatie van [gedaagde], te weten zijn uitlatingen zoals hiervoor onder 2.2. weergegeven, onrechtmatig zijn jegens het OM (en daarmee het Land).
Toetsingskader
4.8.
Een bevel tot rectificatie vormt een beperking van het in artikel 10 eerste lid EVRM gewaarborgde recht van vrijheid van meningsuiting. Dat recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de beschuldiging in de hiervoor onder 2.2. weergegeven conversatie op Facebook onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van de goede naam - in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen.
4.9.
Het belang van het Land, althans het OM, is dat het niet mag worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan zijn integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam. Het belang van [gedaagde] is dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend of waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, in dit geval zwaarder weegt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de ernst van de beschuldiging, de inbreuk op de goede naam en
- bezien vanuit het algemeen belang - de misstand die de publicatie aan de kaak wil stellen, alsmede de mate waarin de beschuldiging ten tijde van de uitlatingen steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Het Gerecht acht in dit verband de volgende omstandigheden van belang.
Relevante omstandigheden
4.10.
De uitlatingen van [gedaagde] kunnen niet anders worden opgevat dan in de kern inhoudende een concrete, feitelijke beschuldiging, namelijk dat het OM drie journalisten (al dan niet periodiek) betaalt om informatie naar buiten te brengen en zo de publieke opinie te beïnvloeden. Deze beschuldiging betreft, anders dan [gedaagde] heeft betoogd, niet een waardeoordeel, maar een feitelijk oordeel, nu deze concreet is en als feit naar voren is gebracht. In zijn uitlatingen wekt [gedaagde] de indruk dat hij de gegrondheid van de beschuldiging kan bewijzen. Hij schrijft (vrij vertaald naar het Nederlands) ‘dat is al wel bevestigd’ en ‘mijn bron is betrouwbaar’. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde] - voordat hij zijn uitlatingen deed - heeft getracht de verklaring van zijn enige bron ([getuige]) te verifiëren door bijvoorbeeld andere bronnen aan te boren die diens verhaal zouden kunnen bevestigen of ontkrachten. Dit had, omdat hij de beschuldiging als feit heeft gepresenteerd, wel op zijn weg gelegen. [gedaagde] had het verhaal bijvoorbeeld kunnen verifiëren bij de in zijn uitlatingen ook genoemde [naam 3] alvorens de beschuldiging over te nemen. Reeds omdat [gedaagde] enige verificatie heeft nagelaten, kan voorshands niet worden geoordeeld dat de beschuldiging ten tijde van de publicatie voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat een getuige, de heer [naam 4], in een Whatsapp-bericht aan hem heeft bevestigd dat [getuige] ‘deze dingen’ heeft gezegd, maakt dit niet anders. Deze verklaring van [naam 4] betreft immers dezelfde - ene - bron, wiens verhaal ten tijde van de uitlatingen niet was geverifieerd. Overigens heeft de bewuste bron ([getuige]) inmiddels als getuige ter zitting verklaard dat het niet waar is dat het OM hem ooit heeft betaald om positieve of negatieve informatie naar buiten te brengen en dat hij niet kan verklaren waarom [gedaagde] zegt dat hij dit in een gesprek met hem en anderen zou hebben gezegd. Ook in zoverre kan voorshands dus niet worden aangenomen dat de beschuldiging ten tijde van de uitlatingen van [gedaagde] voldoende steun vindt in het feitenmateriaal.
4.11.
[Gedaagde] heeft betoogd dat in de discussie op Facebook niet de integriteit van het OM, maar de onafhankelijkheid en integriteit van de journalisten centraal stond. Wat hiervan ook zij, met zijn uitlatingen heeft [gedaagde] het OM - al dan niet indirect - gekwalificeerd als een niet-integere instantie. Als de beschuldiging juist is, zou daarmee een ernstige misstand aan de kaak worden gesteld. De handelingen waarvan het OM wordt beschuldigd, indien juist, raken immers het wezen van het OM als rechtshandhavende instantie, waarvan mag worden verwacht dat het integer handelt. De beschuldiging is ook ernstig. Een dergelijke beschuldiging tast de reputatie, geloofwaardigheid en goede naam van het OM aan en ondermijnt het vertrouwen in het OM. Omdat het OM een overheidsorgaan is, raakt deze beschuldiging ook de goede naam van het Land.
4.12.
Gelet op het voorgaande spelen omstandigheden als de maatschappelijke positie van het OM waardoor het in beginsel meer kritiek moet accepteren dan de gemiddelde burger, het bereik van de publicatie dat beperkt is gebleven tot een relatief kleine groep mensen, het opzoeken van de media door het OM zelf en het alleen publiekelijk om rectificatie verzoeken door het Land en het OM geen significante rol.
Slotsom
4.13.
Bij afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval is het Gerecht voorshands van oordeel dat de weegschaal in het voordeel van het OM (en het Land) doorslaat. Het recht ter bescherming van de goede naam weegt in dit geval derhalve zwaarder dan het recht op vrije meningsuiting. Dit leidt het Gerecht voorshands tot het oordeel dat [gedaagde] met zijn uitlatingen onrechtmatig jegens het OM, en daarmee het Land, heeft gehandeld.
4.14.
Het is in het belang van het OM, en het Land, noodzakelijk dat de beschuldiging wordt rechtgezet. Rectificatie is daartoe een adequaat middel en ook proportioneel, voor zover de rectificatie wordt beperkt tot de Facebookpagina van [gedaagde]. De gevorderde rectificatie op de Facebookpagina van [naam] komt niet voor toewijzing in aanmerking. Voor een dergelijke rectificatie is [gedaagde] afhankelijk van de medewerking van de heer [naam]. Dat deze bereid is om [gedaagde] de gelegenheid te geven een rectificatie op zijn Facebookpagina te plaatsen, is gesteld noch gebleken.
4.15.
[Gedaagde] zal worden veroordeeld om bij wijze van rectificatie de hieronder vermelde tekst op zijn Facebookpagina te plaatsen op zo’n manier dat het bericht een week lang bovenaan zijn Facebookpagina zichtbaar blijft (door het Land ‘pinnen’ genoemd). De rectificatie zal, anders dan gevorderd, (alleen) in het Papiaments moeten worden geplaatst, omdat de beschuldiging in die taal is gepubliceerd. Omdat [gedaagde] ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat, als hij een rectificatie moet plaatsen, hij wil zeggen dat hij het daar niet mee eens is, zal het Gerecht [gedaagde] verbieden om de rectificatie te voorzien van enig commentaar en aan het bevel een dwangsom koppelen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd tot redelijk geachte bedragen, een en ander zoals in het dictum nader is bepaald. Het Gerecht zal het vonnis - ondanks het verweer op dit punt van [gedaagde] - uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het om een rectificatie gaat waarbij het OM, en daarmee het Land, een spoedeisend belang heeft.
“RECTIFICATIE.
Op 3 september 2016 heb ik in een op de Facebookpagina van [naam] gevoerde discussie gezegd dat het OM drie journalisten (al dan niet periodiek) betaalt om informatie naar buiten te brengen en zo de publieke opinie te beïnvloeden.
Bij vonnis van 13 februari 2017 heeft de rechter geoordeeld dat dit een ernstige beschuldiging is, die geen steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Met mijn beschuldiging heb ik het OM gekwalificeerd als een niet-integere instantie. Mijn beschuldiging tast de reputatie, geloofwaardigheid en goede naam van het OM aan en ondermijnt het vertrouwen in het OM. Omdat het OM een overheidsorgaan is, raakt mijn beschuldiging ook de goede naam van het Land.
Mij is bevolen deze rectificatie op mijn Facebookpagina te plaatsen en gedurende een week bovenaan mijn Facebookpagina te laten staan.
De rechter heeft mij verboden om de rectificatie van enig commentaar te voorzien.
[gedaagde].”
4.16.[
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van het Land begroot op NAf 510,81 aan explootkosten, NAf 450,00 aan griffierecht en NAf 1.000,00 aan salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
beveelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis - zonder enig commentaar van zijn kant - de volgende rectificatie in het Papiaments op zijn Facebookpagina te (doen) plaatsen op zo’n manier dat het bericht een week lang bovenaan zijn Facebookpagina zichtbaar blijft:
“RECTIFICATIE.
Op 3 september 2016 heb ik in een op de Facebookpagina van [naam] gevoerde discussie gezegd dat het OM drie journalisten (al dan niet periodiek) betaalt om informatie naar buiten te brengen en zo de publieke opinie te beïnvloeden.
Bij vonnis van 13 februari 2017 heeft de rechter geoordeeld dat dit een ernstige beschuldiging is, die geen steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Met mijn beschuldiging heb ik het OM gekwalificeerd als een niet-integere instantie. Mijn beschuldiging tast de reputatie, geloofwaardigheid en goede naam van het OM aan en ondermijnt het vertrouwen in het OM. Omdat het OM een overheidsorgaan is, raakt mijn beschuldiging ook de goede naam van het Land.
Mij is bevolen deze rectificatie op mijn Facebookpagina te plaatsen en gedurende een week bovenaan mijn Facebookpagina te laten staan.
De rechter heeft mij verboden om de rectificatie van enig commentaar te voorzien.
[gedaagde].”,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 250,00 voor
elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit bevel
te voldoen, met een maximum van NAf 2.500,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Land begroot op NAf 1.960,81;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. I.H. Lips, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2017.