ECLI:NL:OGEAC:2017:228

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
EJ 82734/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig ontslag en vorderingen tot betaling van loon en schadeloosstelling

In deze zaak heeft verzoeker, een werknemer van Quality First Security (QFS), een verzoekschrift ingediend tegen zijn werkgever vanwege onregelmatig ontslag en vorderingen tot betaling van loon en schadeloosstelling. Verzoeker was sinds 1 juli 2016 in dienst bij QFS, maar is medio oktober 2016 niet meer werkzaam geweest. Hij ontving op 30 oktober 2016 een brief van de eigenaar van QFS waarin werd aangegeven dat de lonen niet konden worden betaald. Verzoeker heeft vervolgens aanspraak gemaakt op schadeloosstelling en betaling van achterstallig loon, vakantiedagen en een cessantia-uitkering. Het Gerecht heeft op 1 september 2017 uitspraak gedaan. Het verzoek om kosteloos te mogen procederen is toegewezen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het ontslag van verzoeker onregelmatig was, omdat er geen toestemming was van de Directeur van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn en er geen dringende reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst was. De vordering tot betaling van een maand opzegtermijn is toegewezen, evenals de vordering tot betaling van achterstallig loon over de maanden september en oktober 2016. De vordering tot betaling van een cessantia-uitkering is afgewezen, omdat verzoeker niet langer dan een jaar in dienst was. QFS is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van NAf 3.599,44, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKER],
wonende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.O. Gomes,
tegen
de eenmanszaak
Quality First Security,
gevestigd in Curaçao,
eigenaar [eigenaar]
verweerster,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en QFS en/of [eigenaar] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 12 mei 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op de zitting van 18 augustus 2017. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens verweerster is [eigenaar] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd, die verweer heeft gevoerd overeenkomstig zijn verweerschrift met producties. Op voorhand hadden partijen producties toegezonden. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Parke Tropikal heeft de bewaking van het park uitbesteed aan [eigenaar] / QFS. QFS heeft daarom vanaf 2014 verschillende werknemers in dienst genomen.
2.2. [
verzoeker] is in dat kader sinds 1 juli 2016 in dienst van QFS getreden tegen een loon van NAf 7,00 per uur.
2.3.
Bij brief van 11 oktober 2016 heeft Parke Tropikal aan QFS bericht, zakelijk weergegeven voor zover van belang, dat ze zich verplicht ziet de “
relashon di trabou” tussen QFS en Parke Tropikal “
por immediato” te beëindigen om vier redenen, die in de brief nader zijn omschreven.
2.4. [
Verzoeker] is sinds medio oktober 2016 niet meer als bewaker werkzaam geweest voor QFS bij Parke Tropikal.
2.5.
Op 30 oktober 2016 ontving [verzoeker] van [eigenaar] een brief (gedateerd op 24 oktober 2016) waarin staat dat [eigenaar] in een vervelende situatie zit met Parke Tropikal, waardoor hij de lonen over september en oktober niet kan betalen.
2.6.
Bij brief van 29 maart 2017 deelt de gemachtigde van [verzoeker] QFS mee dat het aan hem gegeven ontslag onregelmatig is en hij daardoor recht heeft op schadeloosstelling. Tevens maakt [verzoeker] aanspraak op een cessantia-uitkering, betaling van niet genoten vakantiedagen, achterstallige loon en het te weinig aan hem uitbetaalde loon over de maand van augustus 2016. [verzoeker] sommeert QFS een bedrag ad NAf 2.735,77 te betalen, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zullen worden getroffen.

3.Het geschil

3.1. [
Verzoeker] verzoekt naast een kostenveroordeling dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven,
-hem toestaat om kosteloos te mogen procederen;
-voor recht zal verklaren dat het door QFS verleende ontslag onregelmatig is;
-QFS zal veroordelen tot het betalen van NAf 1.420,24 wegens onregelmatigheid ontslag;
-QFS zal veroordelen tot het betalen van NAf 109,33 wegens cessantia-uitkering;
-QFS zal veroordelen tot het betalen van NAf 1.689,20 zijnde salaris september en oktober 2016;
-QFS zal veroordelen tot het betalen van NAf 162,- wegens salaris augustus 2016;
-QFS zal veroordelen tot het betalen van NAf 328,- wegens vakantiedagen;
genoemde bedragen vermeerderd met rente ex artikel 7A: 1614q BW en wettelijke rente.
3.2. [
Verzoeker] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij onregelmatig is ontslagen en niet/onvoldoende betaald heeft gekregen voor zijn werkzaamheden in augustus, september en oktober 2016.
3.3.
QFS heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker] om kosteloos te mogen procederen is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen.
Opzegtermijn
4.2. [
Verzoeker] heeft aan zijn vordering tot betaling van een maand opzegtermijn ten grondslag gelegd dat hij niet met het aan hem op 30 oktober 2016 gegeven ontslag heeft ingestemd. Er is geen sprake van toestemming van de Directeur van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn en er is geen dringende reden voor beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat QFS conform artikel 7A:1615o BW jo artikel 7A:1615r BW schadeplichtig is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor de tijd dat de dienstbetrekking bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren, aldus [verzoeker]. QFS heeft als verweer gevoerd dat [verzoeker] geen recht heeft op een opzegtermijn van één maand omdat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] niet door QFS is opgezegd. QFS heeft hem op geen enkele wijze ontslagen of gezegd dat hij niet meer hoefde te komen. [Verzoeker] heeft, nadat hij van de manager van Parke Tropikal te horen heeft gekregen dat hij niet meer op het werk hoefde te verschijnen, zelf ontslag genomen, aldus QFS.
4.3.
Het Gerecht is van oordeel dat QFS de dienstbetrekking met [verzoeker] onregelmatig heeft beëindigd. De arbeidsovereenkomst tussen QFS en [verzoeker] is tot een einde gekomen op het moment dat Parke Tropikal de overeenkomst van opdracht tussen haar en QFS heeft beëindigd. Zonder die overeenkomst van opdracht had de arbeidsovereenkomst tussen QFS en [verzoeker] immers geen bestaansrecht aangezien QFS [verzoeker] alleen daar liet werken en niet ergens anders. In deze omstandigheden kan niet worden volgehouden dat [verzoeker] nadat hij van Parke Tropikal hoorde dat hij niet meer mocht komen uit eigen beweging niet meer op het werk is verschenen. Gezien de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en QFS moet het er dus voor gehouden worden dat [verzoeker] is ontslagen door QFS. Gelet hierop zal de vordering tot betaling van een maand opzegtermijn worden toegewezen.
Cessantia-uitkering
4.4. [
Verzoeker] stelt dat hij recht heeft op een cessantia-uitkering omdat de dienstbetrekking anders dan door zijn schuld of ten gevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid is beëindigd. Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Landsverordening Cessantia ontstaat er voor de werknemer pas nadat hij één jaar in dienst van de werkgever is geweest recht op een cessantia-uitkering. Nu [verzoeker] van 1 juli 2016 tot 30 oktober 2016 in dienst van QFS is geweest, heeft hij geen recht op een cessantia-uitkering. De vordering tot betaling van een cessantia-uitkering ter hoogte van NAf 109,33 zal daarom worden afgewezen.
Te weinig uitbetaalde loon over de maand van augustus 2016
4.5.
Voor wat betreft de vordering tot betaling van het bedrag van NAf 162,00 aan te weinig uitbetaalde loon over de maand augustus 2016 heeft [verzoeker] gesteld dat hij, voor de in de maand augustus 2016 gewerkte uren, een bedrag aan loon uitbetaald heeft gekregen dat beneden de wettelijk vastgestelde minimumuurloon grens lag. Hij heeft bruto NAf 7,00 per uur ontvangen terwijl het minimumuurloon bruto NAf 8,20 bedroeg. QFS heeft deze stelling niet weersproken. QFS heeft enkel aangevoerd dat [verzoeker] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst akkoord is gegaan met een uurloon van NAf 7,00. Het Gerecht passeert deze stelling omdat het niet ter zake doet. Uit artikel 9 van de Landsverordening minimumlonen volgt dat het loon niet lager mag zijn dan het in die wet neergelegde bedrag. In 2016 bedroeg het minimumuurloon NAf 8,20. De vordering tot betaling van het te weinig uitbetaalde loon over de maand augustus 2016 zal derhalve worden toegewezen.
Loonvordering voor de maanden september en oktober 2016
4.6.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van NAf 1.689,20 aan achterstallig loon over de maanden september en oktober 2016 heeft [verzoeker] betoogd dat hij in de maand september 2016 139 uren en in de maand oktober 2016 67 uren voor QFS heeft gewerkt en dat hij niet dienovereenkomstig het loon over die periode heeft ontvangen. QFS heeft dit betwist en daarbij aangevoerd dat er in september 2016
NAf 400,00 aan [verzoeker] is betaald, waardoor QFS aan [verzoeker] slechts nog een bedrag van NAf 349,00 over de maand september verschuldigd is. QFS heeft de stelling van [verzoeker], dat de in de maand oktober gewerkte uren nog verschuldigd zijn, niet weersproken.
4.7.
De aldus niet weersproken vordering van [verzoeker] tot betaling van de in de maand oktober 2016 gewerkte uren zal worden toegewezen. Voorts geldt over de vordering tot betaling van de gewerkte uren in de maand september 2016 het volgende. [eigenaar] heeft ter zitting medegedeeld dat hij [verzoeker] eind september 2016 NAf 400,00 heeft betaald. [Verzoeker] betwist dit. QFS heeft geen productie overgelegd waaruit van een betaling van NAf 400,00 blijkt. Het had met inachtneming van artikel 7A: 1614pa BW op de weg van QFS gelegen om een schriftelijke opgave van het loonbedrag over te leggen. Nu QFS hieraan niet heeft voldaan heeft zij de stelling van [verzoeker] in onvoldoende mate weersproken. Aan bewijslevering wordt daarom evenmin toegekomen. Dit betekent dat de verschuldigdheid van het door [verzoeker] gevorderde bedrag is komen vast te staan. De vordering tot betaling van NAf 1.689,20 aan achterstallige loon over de maanden september 2016 en oktober 2016 zal derhalve worden toegewezen.
Niet genoten vakantiedagen
4.8.
QFS heeft de vordering van NAf 328,- ten aanzien van de niet genoten vakantiedagen ter zitting erkend. De vordering van [verzoeker] zal derhalve worden toegewezen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat toewijsbaar is NAf 1.420,24 + NAf 1.689,20 + NAf 162,00 + NAf 328,00 = NAf 3.599,44. De gevorderde vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW zal door het Gerecht worden gematigd tot 10%, gelet op de lastige omstandigheden waarin QFS is komen te verkeren door haar verhouding met Parke Tropikal. De wettelijke rente over het loon zal eveneens worden toegewezen.
4.10.
QFS zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

-
verleent[verzoeker] verlof om kosteloos te mogen procederen;
-
verklaartvoor recht dat het door QFS aan [verzoeker] verleende ontslag onregelmatig is;
-
veroordeeltQFS tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van NAf 3.599,44, te vermeerderen met de wettelijke verhoging uit hoofde van artikel &A: 1614q ad 10%, en de wettelijke rente vanaf 28 december 2016 tot de dag der algehele voldoening;
-
veroordeeltQFS in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris;
-
verklaartdeze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst afhet meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.