ECLI:NL:OGEAC:2017:224

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
KG 84293/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van parkeerbeheeractiviteiten door DMO c.s. tegen PAC

In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben de verenigingen Downtown Management Organization (DMO) en Sosiedat di Komershantenan di Otrobanda (SKO) een kort geding aangespannen tegen Global Metals N.V., handelend onder de naam Parking Authority Curaçao (PAC). De eisers vorderen dat PAC de parkeerbeheeractiviteiten staakt, omdat zij van mening zijn dat deze activiteiten niet op rechtmatige wijze aan PAC zijn uitbesteed. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 17 november 2017 is ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 december 2017.

De eisers stellen dat het parkeerbeheer sinds 2010 in Punda en Otrobanda betaald is en dat dit ten koste gaat van de winkeliers in de binnenstad. Ze beargumenteren dat PAC zonder deugdelijke grondslag de parkeerautomaten beheert en parkeergelden int, wat hen schade toebrengt. PAC heeft echter verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de situatie al sinds 2010 bestaat en er geen nieuwe ontwikkelingen zijn die een spoedmaatregel rechtvaardigen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat DMO c.s. onvoldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Het tijdsverloop sinds de invoering van het parkeerbeheer en de omstandigheden rondom de vordering zijn in de belangenafweging meegewogen. De vordering van DMO c.s. is afgewezen, en zij zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van PAC, die zijn begroot op NAf 1.500. Dit vonnis is uitgesproken op 28 december 2017 door rechter Th. Veling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de vereniging
DOWNTOWN MANAGEMENT ORGANIZATION,
de vereniging
SOSIEDAT DI KOMERSHANTENAN DI OTROBANDA,
beide gevestigd te Curaçao,
eisers,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries en mr. P. Blom,
tegen
de naamloze vennootschap
GLOBAL METALS N.V., h.o.d.n. PARKING AUTHORITY CURAÇAO,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna DMO, SKO (of eisers gezamenlijk als DMO c.s.) en PAC genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 17 november 2017;
- de producties van DMO c.s.;
- de mondelinge behandeling van 20 december 2017;
-de door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Artikel 2 (“purpose”) van de statuten van DMO luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. The purpose of the association will be to be responsible for the creation and implementation of a comprehensive downtown Willemstad business plan, more in particular – but not limited thereto – to increase traffic and sales to the downtown businesses.
2. The association tries to achieve this purpose by:
[…]
b. taking whatever other actions are necessary or useful to achieve its purpose.
2.2.
De statuten van SKO luiden, voor zover van belang, als volgt:
DOEL
Artikel 2
De vereniging stelt zich ten doel de bevordering van de sociale en gemeenschappelijke economische belangen harer leden.
MIDDELEN
Artikel 3
Zij tracht dit doel te bereiken door alle haar ten dienste staande wettige middelen, daaronder begrepen:
a. het bevorderen dat haar leden zich organiseren tot een of meer groeperingen van de vereniging bedrijfsleven Curaçao als bedoeld in artikel 4 lid 5 dier Statuten.
b. het adviseren harer leden inzake collectieve arbeidsovereenkomsten en het namens haar leden deelnemen of doen deelnemen aan de onderhandelingen ter zake voormeld en
c. het adviseren van onder meer andere verenigingen en overheidsinstanties in zaken de belangen harer leden rakende.
2.3.
Sinds 2010 geldt in Punda en in Otrobanda betaald parkeren voor openbare parkeervakken.
2.4.
Aan de invoering van dit betaald parkeren ligt een bestek ten grondslag dat in 2007 is opgesteld in opdracht van het toenmalige Eilandgebied Curaçao. Aan de hand van dit bestek heeft het Eilandgebied een aanbestedingsprocedure uitgeschreven ten behoeve van de uitvoering en handhaving van het nieuwe parkeerbeleid.
2.5.
Een brief van 17 september 2009 van het “secretariaat stadsvernieuwing” aan PAC luidt als volgt, weergegeven voor zover van belang:
Opdrachtverstrekking door: secretariaat stadsvernieuwing
Hiertoe gemachtigd door het bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao, d.d. 10 juni 2009, verleen ik u opdracht voor de uitvoering van het project “het beheer en exploitatie van openbare parkeerplaatsen en terreinen in Punda en Otrobanda, Willemstad, Curaçao […].
2.6.
Sinds 2010 voert PAC het beheer over de openbare parkeergelegenheden in Punda en Otrobanda. In dat verband beheert zij de parkeerautomaten, int zij de gelden die zich in de parkeerautomaten bevinden, geeft zij in bepaalde omstandigheden parkeerabonnementen uit en plaatst zij wielklemmen in het geval een auto geparkeerd is zonder geldige parkeerbon of abonnement.

3.Het geschil

3.1.
DMO c.s. vorderen in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, PAC te bevelen de parkeerbeheeractiviteiten te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom, met veroordeling van PAC in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
PAC heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van DMO c.s., met hoofdelijke veroordeling van DMO c.s. in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de vordering ligt, zeer kort samengevat, het standpunt ten grondslag dat het parkeerbeheer niet op rechtmatige wijze aan PAC is uitbesteed en dat deze sindsdien zonder deugdelijke grondslag de parkeerautomaten beheert, de parkeergelden int, wielklemmen plaatst en parkeerabonnementen verstrekt. Hiervan ondervinden de winkeliers in de binnenstad hinder. DMO c.s. stellen voorts dat zij krachtens hun statuten opkomen voor de belangen van de winkeliers in de binnenstad en dat zij daarom op grond van artikel 3:305a BW ontvankelijk zijn.
4.2.
PAC heeft het betoog van DMO c.s. bestreden. Ook heeft zij betwist dat DMO c.s. een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat de huidige situatie – waarin zij het parkeerbeheer uitvoert – al sinds 2010 bestaat en dat er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen die aanleiding vormen om een spoedmaatregel te treffen. In verband met dit verweer overweegt het gerecht als volgt.
4.3.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde.
4.4.
Tegen de achtergrond van dit toetsingskader constateert het gerecht allereerst dat in dit geval daadwerkelijk zeer veel tijd is verstreken voordat DMO c.s. in actie zijn gekomen. De huidige situatie bestaat immers al sinds 2010. Uit de ter zitting door DMO c.s. gegeven toelichting volgt dat pas in de loop van 2017 gesprekken hebben plaatsgevonden met de minister (en met PAC), terwijl het inleidende verzoekschrift in dit kort geding pas op 17 november 2017 bij het gerecht is ingediend. Het gerecht tekent hierbij aan dat DMO c.s. geacht moeten worden vanaf het begin goed op de hoogte te zijn geweest van de wijze waarop het parkeerbeheer is vorm gegeven: dit volgt reeds uit de aard van de zaak, maar bovendien blijkt uit het door DMO c.s. overgelegde bestek dat DMO c.s. bij de totstandkoming van het nieuwe parkeerbeleid betrokken zijn geweest (productie 1 bij verzoekschrift, p. 5).
4.5.
Desgevraagd hebben DMO c.s. ter zitting verklaard dat de situatie in hun ogen per 1 januari 2017 wezenlijk is gewijzigd, omdat per die datum de periode van de gunning van het beheer aan PAC zou zijn geëindigd. In dit verband hebben DMO c.s. verwezen naar het bestek waarin staat dat de overeenkomst een looptijd heeft van tien jaar, dat deze “onder voorwaarden” op 1 januari 2007 aanvangt en van rechtswege eindigt op 31 december 2016 (p. 17 van het bestek). Het gerecht verwerpt dit betoog. Aan hun vordering hebben DMO c.s. juist het standpunt ten grondslag gelegd dat er in het geheel geen sprake is van een rechtmatige uitbesteding van het parkeerbeheer aan PAC. Het aflopen van een eventuele concessie aan PAC per einde 2016 maakt in de visie van DMO c.s. dus geen enkel verschil. Het verstrijken van een rechtens niet relevante periode kan logischerwijs ook geen spoedeisend belang bij een in dat verband te treffen voorziening creëren. Hierbij komt nog dat het einde van de opdracht aan PAC per 31 december 2016 onvoldoende aannemelijk is geworden, nu vast staat dat de opdracht pas in 2009 is verstrekt (zie de in 2.5 weergegeven brief). Het gerecht oordeelt dus dat de situatie per 1 januari 2017 niet in relevante mate is gewijzigd.
4.6.
Het enkele tijdsverloop is, gelet op het in 4.3 overwogene, op zichzelf niet beslissend. Vanwege echter de aanzienlijke omvang van dat tijdsverloop, speelt dit wel een rol in het kader van de belangenafweging.
4.7.
DMO c.s. stellen op te komen voor de belangen van de winkeliers in de binnenstad. Zij betogen dat het parkeerbeheer zoals dat wordt uitgevoerd een negatieve invloed heeft op het aantal bezoekers en daarmee op de economie van de binnenstad. DMO c.s. werken dit belang op drie onderdelen van het parkeerbeheer nader uit.
4.8.
In de eerste plaats stellen zij dat het innen van parkeergelden door PAC ertoe leidt dat dit geld in de kas van PAC terecht komt en niet ten goede komt aan de binnenstad. Deze redenering gaat kennelijk uit van de veronderstelling dat, als het parkeerbeheer op rechtmatige wijze zou zijn uitbesteed (wat volgens DMO c.s. niet het geval is), het geïnde parkeergeld aan de binnenstad ten goede zou komen. Deze redenering kan niet worden gevolgd. Niet alleen heeft PAC gesteld dat de parkeergelden (na aftrek van kosten en dergelijke) wel degelijk aan het Land worden afgedragen, maar bovendien kan niet zonder meer worden aangenomen dat bij een volgens DMO c.s. rechtmatige uitbesteding het geïnde parkeergeld in de binnenstad wordt (of moet worden) geïnvesteerd. Het enkele feit dat de gelden worden geïncasseerd via parkeerautomaten in de binnenstad is daarvoor onvoldoende. DMO c.s. hebben geen feiten gesteld die tot een andere conclusie leiden. In de besteding van de parkeergelden in de huidige en in een (volgens DMO c.s.) rechtmatige situatie kan dus geen belang van DMO c.s. zijn gelegen om onmiddellijk een voorziening te treffen. Voor zover DMO c.s. zouden menen dat zij al voldoende belang hebben omdat in de huidige situatie een “substantieel verlies aan publieke gelden” optreedt (pleitnota sub 6), verwerpt het gerecht dat standpunt. Het willen bestrijden van een (beweerdelijke) verspilling van algemene middelen kan niet worden beschouwd als een belang dat DMO c.s. blijkens hun statuten behartigen.
4.9.
In de tweede plaats stellen DMO c.s. dat bezoekers van de binnenstad worden afgeschrikt doordat PAC in het kader van haar parkeerbeheer wielklemmen plaatst bij auto’s waarvoor geen of onvoldoende parkeergeld is betaald. In de visie van DMO c.s. handelt PAC ook hier zonder deugdelijke grondslag en dus onrechtmatig. Het gerecht neemt vooralsnog aan dat van de dreiging van een wielklem een zeker afschrikwekkend effect uitgaat en dat dit effect ertoe kan leiden dat consumenten de voorkeur geven aan een winkelgebied waar die dreiging niet bestaat. Dit betekent echter niet zonder meer dat DMO c.s. een spoedeisend belang hebben bij een onmiddellijke voorziening. Ook in de visie van DMO c.s., zoals zij desgevraagd ter zitting hebben verklaard, is regulering van de parkeervoorzieningen in de binnenstad nodig. Dat impliceert dat ook in hun visie een vorm van handhaving nodig zal zijn. Gesteld noch gebleken is dat vormen van handhaving in een (volgens DMO c.s.) rechtmatige situatie minder afschrikwekkend zullen zijn. In het gebruik door PAC van wielklemmen schuilt dus evenmin een voldoende belang bij een onmiddellijke voorziening.
4.10.
In de derde plaats stellen DMO c.s. dat PAC zonder deugdelijke grondslag parkeerabonnementen uitreikt, waardoor parkeerplaatsen langdurig bezet blijven en bezoekers van de binnenstad geen plek kunnen vinden. Ook ten aanzien van dit punt hebben DMO c.s. naar het oordeel van het gerecht hun belang bij het treffen van een onmiddellijke voorziening onvoldoende duidelijk kunnen maken. Volgens de stellingen van DMO c.s. heeft PAC ongeveer tachtig abonnementen uitgereikt op een totaal van 1.863 parkeervakken (pleitnota sub 7). Gesteld dat al die abonnementhouders altijd een parkeervak gedurende de gehele betaalperiode bezet houden, dan is dus nog geen 5% van de parkeervakken bezet. Zelfs als aangenomen moet worden, zoals DMO c.s. stellen (verzoekschrift sub 19), dat de abonnementhouders de beste plekken gebruiken, dan nog is zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk dat dit een dermate grote invloed heeft op de economie van de binnenstad dat een onmiddellijke voorziening noodzakelijk is.
4.11.
DMO c.s. hebben daarnaast nog naar voren gebracht dat PAC zonder recht of titel de parkeerautomaten beheert. Niet valt echter in te zien op welke wijze het plaatsen en onderhouden van parkeerautomaten op zichzelf effect kan hebben op het aantal bezoekers van de binnenstad. Ook dus als juist is dat PAC dit beheer zonder recht of titel voert, kan dit niet bijdragen aan het belang van DMO c.s. bij een onmiddellijke voorziening.
4.12.
DMO c.s. hebben erop gewezen dat een spoedeisend belang bij een te treffen voorziening al spoedig moet worden aangenomen als die voorziening ertoe strekt een einde te maken aan handelingen die als stelselmatige inbreuk op een subjectief recht zijn aan te merken en waarvan de eisende partij doorlopend schade ondervindt. Dit is juist, maar naar het oordeel van het gerecht in het onderhavige geval niet relevant. De aan PAC verweten gedragingen bestaan uit het zonder recht of titel voeren van parkeerbeheeractiviteiten. Uit het voorgaande wordt duidelijk dat, als op dit punt al gesproken kan worden van een inbreuk op een subjectief recht van DMO c.s. (of hun achterban), dan niet voldoende aannemelijk is geworden dat zij van dat handelen daadwerkelijk schade ondervinden, althans niet in die mate dat een onmiddellijke voorziening geboden is.
4.13.
Al met al – enerzijds het aanzienlijke tijdsverloop en anderzijds de besproken onderdelen van het door DMO c.s. gestelde belang – is het gerecht van oordeel dat DMO c.s. onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een onmiddellijke voorziening. Daarop stuit de vordering af. Gelet hierop zal het gerecht om proceseconomische redenen in het midden laten of DMO c.s. geacht kunnen worden ontvankelijk te zijn in hun op artikel 3:305a BW gebaseerde vordering.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen DMO c.s. worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 1.500 voor salaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt DMO c.s. hoofdelijk in de proceskosten van PAC, tot op heden begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 december 2017.