ECLI:NL:OGEAC:2017:223

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
CUR201703294, CUR201703295, CUR201703296
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontslag bestuurder en beslaglegging in Curaçao

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, zijn er drie procedures aan de orde, alle in kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. P.S. Bakker, heeft vorderingen ingesteld tegen de naamloze vennootschappen Delta Asset Management N.V. en Delta Asset Management (Curaçao) N.V., evenals tegen DAM Holding N.V. De eiser betwist zijn ontslag als bestuurder van DAM en DAMC en heeft de vernietiging van de koopovereenkomst van aandelen ingeroepen, op basis van bedrog en dwaling. De eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van belangenverstrengeling en andere belangrijke informatie die van invloed was op zijn beslissing om de overeenkomst aan te gaan. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Hees en mr. R.F. van den Heuvel, hebben verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder de uitschrijving van de eiser als bestuurder en de inschrijving van nieuwe bestuurders. Het gerecht heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat het ontslagbesluit rechtsgeldig is en de eiser niet kan aantonen dat de overeenkomst ongeldig is. De vorderingen in reconventie zijn toegewezen, en het gerecht heeft de Kamer van Koophandel en Nijverheid opgedragen om de uitschrijving van de eiser en de inschrijving van de nieuwe bestuurders te verwerken. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak met nummer CUR201703294 van:
[EISER],
wonende te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. P.S. Bakker,
tegen
de naamloze vennootschappen
DELTA ASSET MANAGEMENT N.V.,
DELTA ASSET MANAGEMENT (CURAÇAO) N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagden,
gemachtigden: mr. R.B. van Hees en mr. R.F. van den Heuvel,
in de zaak met nummer CUR201703295 van:
[EISER in conventie],
wonende te Curaçao,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. P.S. Bakker,
tegen
de naamloze vennootschap
DAM HOLDING N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigden: mr. R.B. van Hees en mr. R.F. van den Heuvel,
in de zaak met nummer CUR201703296 van:
de naamloze vennootschappen
DAM HOLDING N.V.,
DELTA ASSET MANAGEMENT N.V.,
DELTA ASSET MANAGEMENT (CURAÇAO),
gevestigd te Curaçao,
eisers,
gemachtigden: mr. R.B. van Hees en mr. R.F. van den Heuvel,
tegen
de openbare rechtspersoon
KAMER VAN KOOPHANDEL EN NIJVERHEID,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Th. Aardenburg.
Partijen zullen hierna [eiser], Holding c.s. (of afzonderlijk als Holding, DAM en DAMC) en KvK genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzoekschriften met producties, d.d. 22 en 27 december 2017;
- de akte wijziging van eis van [eiser] in procedure CUR201703295;
- de producties van Holding c.s.;
- de eis in reconventie van Holding;
- de producties van KvK;
- de mondelinge behandeling van 27 december 2017;
-de door alle partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
Bij e-mail van 26 december 2017 aan het gerecht heeft de gemachtigde van [eiser] verzocht te mogen interveniëren in de procedure tussen Holding c.s. en KvK. Ter zitting heeft [eiser] op dit punt geen vordering ingediend en is de wens tot interventie niet ter sprake gekomen. Het gerecht begrijpt dit in die zin dat [eiser] (uiteindelijk) geen tot interventie strekkende incidentele vordering heeft willen indienen.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
DAM en DAMC zijn vermogensbeheerders.
2.2.
Tot 23 maart 2016 hield [eiser] (indirect) alle aandelen in DAM en DAMC.
2.3.
Op 23 maart 2016 is een “koopovereenkomst van aandelen” tot stand gekomen (hierna wordt de overeenkomst ook aangeduid als SPA). Op grond van deze SPA heeft [eiser] alle aandelen in DAM in DAMC verkocht aan Holding. Voorts volgt uit de SPA dat [eiser] na levering van de aandelen zal aanblijven als bestuurder van DAM en DAMC op basis van een arbeidsovereenkomst. De SPA bepaalt dat partijen afstand doen van het recht om de overeenkomst te (doen) ontbinden, vernietigen of beëindigen op grond van artikel 6:228 BW of artikel 6:265 BW. Ten slotte bevat de SPA een exclusieve forumkeuze voor de rechtbank te Amsterdam ten aanzien van “alle geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van de overeenkomst”.
2.4.
Tussen Holding en [eiser] is een conflict ontstaan over (het uitblijven van) de betaling van de tweede tranche van de verkoopprijs voor de aandelen.
2.5.
Vanaf eind 2016/begin 2017 heeft de Nederlandse toezichthouder AFM onderzoek gedaan naar beleggingsfondsen van GFH Group (hierna: GFH), dat bestuurd wordt dezelfde persoon als Holding. De AFM heeft een boetebesluit genomen, waarin zij onder andere opmerkt dat binnen de aan GFH gelieerde entiteiten sprake is van belangenverstrengeling doordat gelden worden onttrokken aan het GFH-Paraplufonds en gelden worden verstrekt aan andere aan GFH gelieerde entiteiten. Op last van de AFM is het GFH-Paraplufonds ruim een jaar “op slot” geweest. Het GFH-Paraplufonds is een van de aan GFH gelieerde “huisfondsen” waarin op grond van de SPA op termijn 25% van het door DAM en DAMC beheerde vermogen zou moeten worden belegd.
2.6.
Bij brief van 8 december 2017 van zijn advocaat heeft [eiser] de vernietiging ingeroepen van de SPA, zulks op grond van bedrog subsidiair dwaling. Meer subsidiair ontbindt [eiser] in die brief de SPA.
2.7.
De notulen van een op 20 december 2017 – volgens die notulen – gehouden algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AvA) van DAM en DAMC vermelden onder meer het ontslag van [eiser] als bestuurder van beide vennootschappen en de benoeming van nieuwe bestuurders, onder wie W.J.A.M. [naam]. [Eiser] is tijdig voor deze bijeenkomst opgeroepen. Hij is niet verschenen.
2.8.
[naam] heeft vervolgens bij KvK opgave gedaan ten behoeve van de uitschrijving van [eiser] als bestuurder van DAM en DAMC en van Amicorp Curaçao B.V. (hierna: Amicorp) – de verhuurder van het gebouw waarin DAM en DAMC zijn gehuisvest – als proxy holder alsmede ten behoeve van de inschrijving van de nieuwe bestuurders.
2.9.
KvK heeft verwerking van deze opgave geweigerd.
2.10.
[Eiser] heeft bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een vordering in kort geding tegen Holding ingesteld. De vorderingen strekken onder andere tot schorsing van de beweerdelijk genomen besluiten in de AvA van 20 december 2017 tot ontslag van [eiser] als bestuurder van DAM en DAMC en tot een verbod aan Holding om enig nieuw besluit als aandeelhouder van DAM en DAMC te nemen. De mondelinge behandeling in dit kort geding is bepaald op 11 januari 2018.
2.11.
Bij beslagrekest van 20 december 2017 hebben Holding c.s. het gerecht verzocht om toestemming om conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken (sleutels en administratie) te mogen leggen ten laste van Amicorp en [eiser]. Deze toestemming is op 21 december 2017 verleend. Daarbij is, zoals verzocht, onder andere [naam] als bewaarder aangesteld en is voorts bepaald dat een en ander op straffe van een hoofdelijk door Amicorp en [eiser] te verbeuren dwangsom van NAf 25.000 per dag plaatsvindt.
2.12.
Holding c.s. hebben beslag doen leggen ten laste van Amicorp. Ten laste van [eiser] is geen beslag gelegd.
2.13.
Ter zitting heeft de namens Amicorp aanwezige advocaat aan de advocaat van Holding c.s. een enveloppe overhandigd, waarin zich naar zijn stellen de sleutels tot het kantoor van DAM en DAMC bevonden. Namens Holding c.s. is verklaard dat van deze sleutels geen gebruik zal worden gemaakt totdat het onderhavige vonnis is gewezen.

3.Het geschil

3.1.
In de procedure met nummer CUR201703294 vordert [eiser] in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het volgende, samengevat:
opheffing van het gelegde beslag dan wel, subsidiair, aanwijzing van Amicorp, althans een deurwaarder, althans een neutrale derde bewaarder;
opheffing van iedere dwangsom, althans matiging daarvan tot nihil, althans een maximum te stellen aan het bedrag aan dwangsommen dat [eiser] kan verbeuren;
voor het geval dwangsommen worden gehandhaafd, bepaling van een redelijke termijn om [eiser] in de gelegenheid te stellen aan het beslag mee te werken en te bepalen dat [eiser] en Amicorp niet hoofdelijk dwangsommen kunnen verbeuren;
DAM en DAMC onder oplegging van een gepaste dwangsom ieder ander gebod of verbod op te leggen en of iedere andere ordemaatregel te treffen die passend en geschikt is en recht doet aan de belangen van [eiser];
DAM en DAMC te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
In de procedure met nummer CUR201703295 vordert [eiser] in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het volgende, samengevat:
opheffing van het gelegde beslag dan wel, subsidiair, aanwijzing van Amicorp, althans een deurwaarder, althans een neutrale derde bewaarder;
opheffing van iedere dwangsom, althans matiging daarvan tot nihil, althans een maximum te stellen aan het bedrag dat [eiser] aan dwangsommen kan verbeuren;
voor het geval dwangsommen worden gehandhaafd, bepaling van een redelijke termijn om [eiser] in de gelegenheid te stellen aan het beslag mee te werken en te bepalen dat [eiser] en Amicorp niet hoofdelijk dwangsommen kunnen verbeuren;
Holding onder oplegging van een gepaste dwangsom ieder ander gebod of verbod op te leggen en of iedere andere ordemaatregel te treffen die passend en geschikt is en recht doet aan de belangen van [eiser];
Holding te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
In beide procedures voeren Holding c.s. verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
In de procedure met nummer CUR201703296 vorderen Holding c.s. in kort geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van gedaagde tot uitschrijving van [eiser] als bestuurder van de vennootschappen en Amicorp als proxy holder van de vennootschappen en inschrijving van [naam] als bestuurder van de vennootschappen, Dutch Caribbean Trust B.V. als bestuurder van DAM en [naam 1] als bestuurder van DAMC, kosten rechtens.
3.5.
KvK heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het gerecht. Zij heeft ten aanzien van de proceskosten geconcludeerd tot compensatie van de kosten.
3.6.
In reconventie vordert Holding bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
[Eiser] te bevelen zich jegens derden niet uit te laten over dit geschil, noch over onder anderen Holding c.s.;
[Eiser] te bevelen alle sleutels en vergelijkbare zaken te overhandigen aan de bestuurders van Holding c.s.;
[Eiser] te bevelen de administratie van Holding c.s. af te geven aan de bestuurders;
[Eiser] te bevelen opgave te doen van alle wachtwoorden en codes en gegevens die nodig zijn voor toegang tot de administratie, computersystemen en/of bedrijfseigendommen, waaronder de inloggegevens van [eiser] zelf;
[Eiser] te bevelen alle verdere medewerking te verlenen zodat de nieuwe bestuurders hun werk kunnen uitvoeren;
een en ander op straffe van een dwangsom van NAf 25.000 voor elke dag dat [eiser] hiermee in gebreke blijft;
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.7.
[Eiser] voert verweer en heeft geconcludeerd tot onbevoegdheid van het gerecht en tot afwijzing van de vorderingen, subsidiair enige veroordeling niet te verzwaren met een dwangsom, althans deze te beperken, en een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang in alle drie de procedures volgt uit de aard van de zaak. Dat geldt ook voor de vordering van Holding in reconventie jegens [eiser], nu uit de stellingen van Holding moet worden afgeleid dat haar spoedeisend belang is gelegen in het kunnen voortzetten van de bedrijfsvoering onder de nieuwe bestuurders.
4.2.
Ter zitting is gebleken dat ten laste van [eiser] geen beslag is gelegd uit hoofde van de beslagbeschikking van 21 december 2017. Dit betekent dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering tot opheffing van het beslag, zoals zijn gemachtigde ter zitting terecht heeft onderkend.
4.3.
In de tweede plaats vordert [eiser] dat een ander dan [naam] tot bewaarder wordt aangesteld, nu [naam] als nieuwe bestuurder niet als onafhankelijk heeft te gelden. [Eiser] wijst erop dat het aanstellen van een onafhankelijk persoon in een geval van conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken alleszins in de rede ligt. Ter onderbouwing verwijst hij onder meer naar de (Nederlandse) Beslagsyllabus (p. 24). Onder 2 en 3 bestrijdt [eiser] tevens de onderdelen in de beslagbeschikking voor zover het de dwangsommen betreft. Volgens [eiser] bestaat voor het opleggen van een dwangsom bij een conservatoir beslag geen grond en is tevens ten onrechte in de beslagbeschikking bepaald dat [eiser] en Amicorp hoofdelijk een dwangsom verbeuren. Meer in het algemeen betoogt [eiser] dat het Holding c.s. er in het geheel niet om te doen is om door middel van het conservatoir beslag haar (beweerdelijke) recht op afgifte veilig te stellen, maar om de beschikking te krijgen over de sleutels en de administratie van de vennootschappen, zodat de nieuwe bestuurders die kunnen gebruiken. Het gaat dus niet om bewarende maatregelen en Holding c.s. hebben aldus het middel van conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken op oneigenlijke gronden gebruikt.
4.4.
Het betoog van [eiser] komt er in wezen op neer dat de beschikking waarmee het gerecht verlof heeft verleend om beslag te leggen geheel of op onderdelen onjuist is, meer specifiek waar het betreft de kwestie van de persoon van de bewaarder, het opleggen van een dwangsom en de hoofdelijkheid. Zou daadwerkelijk beslag zijn gelegd ten laste van [eiser], dan is denkbaar dat in het kader van een kortgeding tot opheffing van dat beslag tevens voorzieningen worden getroffen die de hier bedoelde onderdelen raken. Nu geen beslag is gelegd en dus aan opheffing daarvan niet wordt toegekomen, bestaat naar het voorlopig oordeel van het gerecht geen grond om dergelijke voorzieningen te treffen. Het gerecht tekent hierbij aan dat het onderhavige kort geding niet beschouwd kan worden als (verkapt) hoger beroep tegen de beschikking (vergelijk artikel 700 lid 2, laatste volzin, Rv).
4.5.
In verband met de afweging van de wederzijdse belangen overweegt het gerecht aanvullend nog het volgende.
4.6.
[Eiser] heeft betoogd dat hij – gelet op de (ten onrechte bepaalde) hoofdelijkheid van de (ten onrechte opgelegde) dwangsom – afhankelijk is van het handelen van Amicorp, welk handelen hij niet in de hand heeft. In dat verband acht het gerecht van belang dat, naar voorshands moet worden aangenomen, Amicorp de sleutels tot het pand inmiddels aan Holding c.s. heeft overhandigd (zie 2.13), zodat aannemelijk is dat Amicorp geen (verdere) dwangsommen meer zal verbeuren. Mogelijk heeft Amicorp al een of meer dwangsommen verbeurd, maar daaraan kan een thans te treffen voorziening niets veranderen. In zoverre heeft [eiser] dus hoe dan ook geen belang bij een voorziening op dit punt.
4.7.
Achtergrond van het onderhavige geschil is de vraag of de SPA nog bestaat. [Eiser] meent van niet, omdat hij de SPA heeft vernietigd dan wel heeft ontbonden. Aan de vernietiging heeft hij ten grondslag gelegd dat de personen met wie hij heeft onderhandeld over de SPA opzettelijk hebben verzwegen dat de zogenoemde “huisfondsen”, waarin na de aandelenoverdracht 25% van het door [eiser] beheerde vermogen zou worden belegd, in werkelijkheid aan (de achterliggers van) de koper waren gelieerd, zodat sprake was van belangenverstrengeling. Ook hebben genoemde personen volgens [eiser] opzettelijk verzwegen dat de “huisfondsen” substantieel belegden in teakplantages. Zou [eiser] dit allemaal hebben geweten, dan zou hij de SPA nooit hebben gesloten. Hij is de SPA dus aangegaan onder invloed van dwaling dan wel bedrog, op grond waarvan hij de overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd. De (subsidiair ingeroepen) ontbinding heeft [eiser] gebaseerd op “grove wanprestatie” van de zijde van Holding, bestaande uit het niet voldoen van de tweede tranche van de koopsom ad € 1 miljoen. Omdat de SPA niet langer bestaat en Holding dus niet rechtsgeldig als aandeelhouder kan optreden, is het ontslagbesluit van 20 december 2017 niet rechtsgeldig genomen. [Eiser] is nog steeds bestuurder en daarom niet verplicht om de sleutels en de administratie aan een ander over te dragen, aldus het betoog van [eiser].
4.8.
Naar voorlopig oordeel van het gerecht houdt dit betoog geen stand. Vooropgesteld moet worden dat niet ter discussie staat dat het ontslagbesluit van 20 december 2017 op zichzelf rechtsgeldig tot stand is gekomen (uitgaande van het bestaan van de SPA). Verder moet worden vooropgesteld dat in de SPA vernietiging wegens dwaling en ontbinding uitdrukkelijk zijn uitgesloten. Anders dan [eiser] heeft betoogd, kan een dergelijke uitsluiting niet worden beschouwd als een “verkapte exoneratieclausule”, alleen al niet omdat de onderhavige bepaling de mogelijkheid van (volledige) schadevergoeding onverlet laat. Niet gezegd kan worden dat een contractuele uitsluiting van ontbinding en van vernietiging wegens dwaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aldus resteert het beroep van [eiser] op vernietiging wegens bedrog. Naar voorlopig oordeel is daarvan echter niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de personen met wie [eiser] onderhandelde bepaalde aspecten van het beleggingsbeleid hebben verzwegen, is daarvoor onvoldoende, zelfs als zou moeten worden aangenomen dat die personen hadden behoren te spreken. Om in het kader van het onderhavige kort geding bedrog te kunnen aannemen, zal voldoende aannemelijk moeten zijn dat die personen hebben gezwegen met het doel om [eiser] te misleiden. [Eiser] heeft geen feiten aangevoerd die deze conclusie in voldoende mate kunnen dragen.
4.9.
De slotsom van al het voorgaande moet zijn dat de vorderingen van [eiser] niet voor toewijzing in aanmerking komen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten van Holding c.s. Deze kosten worden begroot op in totaal NAf 1.500 aan salaris, nu Holding c.s. in beide procedures hetzelfde verweer heeft gevoerd. De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
4.10.
Ten aanzien van de vordering in reconventie heeft [eiser] zich in de eerste plaats verweerd met een beroep op de onbevoegdheid van het gerecht om over deze vordering te oordelen (artikel 182 onder b Rv). [Eiser] stelt dat in de SPA een exclusieve forumkeuze voor de rechtbank te Amsterdam is gemaakt en dat het onderhavige geschil door die forumkeuze wordt bestreken. Het gerecht is van oordeel dat dit betoog slaagt. Ter toelichting overweegt het gerecht als volgt.
4.11.
Niet ter discussie staat dat het onderhavige geschil verband houdt met de SPA, nu de vordering voortvloeit uit de weigering van [eiser] om zich neer te leggen bij zijn ontslag en die weigering voortkomt uit zijn vernietiging van de SPA. Evenmin staat ter discussie dat de in de SPA opgenomen forumkeuze een exclusief karakter heeft. Hieruit volgt dat Holding zich tot de rechter te Amsterdam moet wenden. Onder omstandigheden is mogelijk denkbaar dat dit strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat, zoals in dit geval, partijen elkaar al in conventie bij het gerecht treffen. Te denken valt aan een situatie waarin geen enkel verder uitstel geduld kan worden en onzeker is wanneer het geschil door de door partijen aangewezen rechter kan worden behandeld. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. [Eiser] heeft immers al een kort geding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en hij heeft onbetwist gesteld dat de behandeling in dat kort geding is bepaald op 11 januari 2018, dus op korte termijn. Aangenomen moet worden dat Holding gelegenheid heeft haar tegenvorderingen in dat kort geding aan de orde te stellen. Daarmee wordt voldoende recht gedaan aan het belang van Holding om haar vorderingen op korte termijn aan de (bevoegde) rechter voor te leggen.
4.12.
Ter zitting heeft Holding gerefereerd aan artikel 35 Herschikte EEX-Verordening. Dit werpt geen ander licht op de zaak. In het midden kan blijven of deze bepaling zich leent voor analogische toepassing door het gerecht. Mede gelet op het uitgangspunt dat genoemde bepaling restrictief moet worden toegepast, is het gerecht voorshands van oordeel dat de door Holding gevorderde voorzieningen niet zonder meer kunnen worden beschouwd als voorlopige of bewarende maatregelen in de zin van die bepaling. De vorderingen strekken er immers toe dat Holding in staat wordt gesteld om de ondernemingen voort te zetten. De gevraagde voorzieningen zijn daarmee niet beperkt tot maatregelen bedoeld om een feitelijke of juridische situatie in stand te houden ter bewaring van rechten in afwachting van beoordeling van die rechten door de rechter die van het bodemgeschil kennis neemt.
4.13.
De vordering in reconventie zal dus worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Holding worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 750 voor salaris.
4.14.
Met hun vorderingen jegens KvK beogen Holding c.s. te bereiken dat, kort gezegd, [eiser] als bestuurder wordt uitgeschreven en de nieuwe bestuurders worden ingeschreven. KvK heeft de daartoe strekkende opgave geweigerd te verwerken met een beroep op artikel 3 Handelsregisterbesluit 2009. KvK heeft betoogd dat zij er in onvoldoende mate van overtuigd was dat de opgave door de bevoegde vertegenwoordiger van Holding c.s. was gedaan. Ter onderbouwing daarvan heeft zij gewezen op het conflict tussen Holding c.s. en [eiser] zoals beschreven in 4.7.
4.15.
Naar het oordeel van het gerecht zijn de vorderingen van Holding c.s. toewijsbaar. In het midden kan blijven of KvK in redelijkheid kon menen dat zij, gegeven het zojuist bedoelde conflict tussen [eiser] en Holding c.s., niet overtuigd was van de rechtsgeldigheid van de opgave tot uitschrijving respectievelijk inschrijving. Gelet op het in dit vonnis gegeven oordeel (zie met name 4.8), kan KvK zich thans in redelijkheid niet meer op dat standpunt stellen. Dat betekent dat zij in redelijkheid kan worden verplicht om de opgave zoals door Holding c.s. aangeboden in de registers te verwerken. In die zin zal worden beslist.
4.16.
Gelet op de bijzondere merites van het geschil tussen Holding c.s. en KvK, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:

5.1.
wijst de vordering in conventie af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Holding c.s. in conventie, tot op heden begroot op NAf 1.500, alsmede in de nakosten van NAf 250 zonder betekening van dit vonnis en NAf 400 in geval van betekening van dit vonnis, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten met ingang van 14 dagen na heden tot aan de dag van voldoening;
5.3.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering in reconventie;
5.4.
veroordeelt Holding in de proceskosten van [eiser] in reconventie, tot op heden begroot op NAf 750;

5.5.
veroordeelt KvK over te gaan tot (1) uitschrijving van [eiser] als bestuurder van DAM en DAMC en Amicorp Curaçao B.V. als proxy holder van DAM en DAMC en (2) inschrijving van [naam] als bestuurder van DAM en DAMC, Dutch Caribbean Trust B.V. als bestuurder van DAM en [naam 1] als bestuurder van DAMC;
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 december 2017.