ECLI:NL:OGEAC:2017:215

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
Lar Cur201700120 en -121
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing casinovergunning en bestuursdwang in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap EMMAZICHT N.V. en de GAMING CONTROL BOARD, vertegenwoordigd door de minister van Financiën. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een casinovergunning, maar deze werd afgewezen omdat het hotel niet voldeed aan de wettelijke eis van minimaal 150 hotelkamers. Het hotel beschikte slechts over 70 kamers, wat leidde tot de conclusie dat de vergunning niet kon worden verleend. Daarnaast werd eiseres gelast het casino onmiddellijk te sluiten, wat resulteerde in een beroep tegen dit handhavingsbesluit. Het Gerecht oordeelde dat de afwijzing van de vergunning terecht was, aangezien de 150-kamerseis een dwingendrechtelijke bepaling is. Het beroep tegen het handhavingsbesluit werd gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de begunstigingstermijn voor sluiting van het casino te kort was. De termijn werd verlengd tot 15 mei 2017. Het Gerecht veroordeelde de verweerder tot betaling van proceskosten aan eiseres en het vergoeden van griffierecht.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)

Uitspraak: 13 april 2017
Zaaknrs. Lar Cur201700120 en -121

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Uitspraak

in het geding tussen:

de naamloze vennootschap EMMAZICHT N.V.,

gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mrs. A.C. Small en D.M. Wildeman, advocaten,
en
de stichting
GAMING CONTROL BOARD(de GCB), namens de
minister van Financiën(de minister),
verweerder,
gemachtigden: mrs. M.R. Hammoud en A. Bakhuis, advocaten.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2017 (bestreden besluit I) heeft verweerder afgewezen de aanvraag van eiseres van 16 december 2015 om (opnieuw) een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een casino (het casino) in het gebouw van het Howard Johnson Plaza Hotel & Casino aan het Brionplein z/n (het hotel).
Bij besluit van 10 februari 2017 (bestreden besluit II) heeft verweerder eiseres gelast het casino onmiddellijk te sluiten, zodanig dat het niet toegankelijk is voor publiek, op straffe van sluiting door de GCB op 17 februari 2017.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluit beroep ingesteld en tevens het Gerecht verzocht om bestreden besluit II te schorsen.
Vooruitlopend op de behandeling ter zitting van het schorsingsverzoek heeft het Gerecht bij beslissing van 16 februari 2017 besteden besluit II geschorst totdat na de behandeling ter zitting uitspraak is gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nog nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling van het schorsingsverzoek en het beroepschrift heeft ter zitting van het Gerecht op 22 maart 2017 plaatsgevonden. Eiseres werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigden, vergezeld door vier financieel belanghebbenden in eiseres, te weten P. Havermans, I. Ackerman, J. Banet-Faneyter en L. Pot-Jacobs. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, vergezeld door mr. C.S. Willems, werkzaam op de juridische afdeling van de GCB.

Overwegingen

1. Het Gerecht stelt voorop dat uit de behandeling ter zitting naar voren is gekomen dat de feiten geen nader onderzoek meer vergen. Gelet daarop zal het Gerecht op de voet van artikel 95, eerste lid, van de Lar onmiddellijk uitspraak doen op het beroepschrift. Partijen hebben ter zitting daar ook hun voorkeur voor uitgesproken.
Ten aanzien van bestreden besluit I (de weigering van de casinovergunning)
2. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Eilandsverordening Casinowezen Curaçao (A.B. 1999, no. 84, zoals nadien gewijzigd; de EvCC) wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen onder ‘casino’ verstaan: een in of aan een hotel verbonden ruimte of inrichting, waar hazardspelen bedrijfsmatig worden georganiseerd. Op grond van de aanhef en onder h wordt onder ‘hotel’ verstaan: een gebouw of een op een aangesloten terrein zich bevindend complex van gebouwen, waarin in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving een hotelbedrijf wordt uitgeoefend, waarbij de bedrijvigheid aantoonbaar gericht is op de internationale markt voor toerisme.
Op grond van artikel 2, eerste lid, is er een instantie, welke tot taak heeft het bestuurscollege te adviseren op het gebied van hazardspelen. Op grond van het zesde lid kunnen nadere regelen worden gesteld bij Eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, met betrekking tot de taak, bevoegdheden en samenstelling van het Adviesorgaan.
Op grond van artikel 3, eerste lid, is het verboden een casino te exploiteren zonder door of namens het bestuurscollege verleende vergunning. De vergunning kan onder voorschriften, voorwaarden en beperkingen worden verleend Het is verboden te handelen in strijd met de gegeven voorschriften, voorwaarden of beperkingen. Op grond van het derde lid wordt een casinovergunning verleend voor een of meer specifiek in de vergunning genoemde ruimten of inrichtingen van een in de vergunning aangewezen hotel en heeft de vergunning een geldigheidsduur van ten hoogste drie jaren. Op grond van het vierde lid kan, hangende het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag voor een casinovergunning, door of namens het bestuurscollege een voorlopige casinovergunning worden verleend voor de duur van ten hoogste zes maanden. De voorlopige casinovergunning kan eenmalig met ten hoogste zes maanden worden verlengd.
Op grond van artikel 4 kunnen door het bestuurscollege of een door het bestuurscollege aangewezen instantie richtlijnen worden gegeven ten aanzien van de wijze waarop een aanvraag voor verlening van een casinovergunning wordt ingediend en behandeld, mede ten aanzien van de bescheiden en gegevens die bij een aanvraag dienen te worden verstrekt.
Op grond van artikel 6, eerste lid, wordt de casinovergunning geweigerd indien niet is voldaan aan de bij of krachtens deze eilandsverordening gestelde bepalingen, dan wel de verlening van de casinovergunning gevaar kan opleveren voor de openbare orde, openbare veiligheid, het algemeen belang of de rechtsorde.
Op grond van artikel 28 kunnen bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze eilandsverordening.
2.1
Op grond van artikel 1 het Landsbesluit Casinowezen Curaçao (A.B. 2000, no. 52, zoals nadien gewijzigd met ingang van 10 oktober 2010, P.B. 2011, no. 47; het LbCC) moet een hotel waaraan een casino is verbonden om in aanmerking te komen voor een casinovergunning beschikken over minimaal 150 kamers (de 150‑kamerseis). Op grond van artikel 2, eerste lid, wordt aan de daarbij nader vermelde hotels, die over het minimum van 45 kamers beschikken, vrijstelling verleend van de wettelijke plicht om over minimaal 150 kamers te beschikken als artikel 1 (de vrijstellingsbepaling).
2.2
Bij Eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen ter uitvoering van onder meer artikel 3, eerste lid, van de EvCC, (A.B. 1999, no. 84; het aanwijzingsbesluit) is de GCB aangewezen als de instantie bedoeld in de Eilandsverordening Casinowezen Curacao.
3. Het Gerecht gaat uit van de volgende tussen partijen niet in geschil zijnde feiten.
Het hotel met casino is in 2002 geopend en wordt sedertdien als zodanig geëxploiteerd. Tussen (een van) de toenmalige eigenaar(s) Americana Brionplein N.V. (Americana) en het Eilandgebied Curacao (het EGC) is op 6 december 2002 een zogeheten Memorandum of Understanding (de MoU) gesloten, waarbij werd afgesproken dat Americana zou kunnen blijven beschikken over een casinovergunning als zij in december 2004 uiteindelijk het aantal hotelkamers zou hebben uitgebreid tot 150, waarbij voor de laatste stap van 120 naar 150 kamers het zo aangeduide IPK-gebouw door het EGC aan Americana in eigendom zou moeten worden overgedragen. Het hotel beschikte in 2002 over 50 kamers, en is uiteindelijk uitgebreid tot zo’n 70 kamers. De eigendomsoverdracht van het IPK-gebouw aan Americana heeft niet plaatsgevonden. Na financiële problemen van de vorige eigenaars is eiseres op 19 december 2007 eigenaar geworden van het hotel met casino. Van de overname van het hotel met casino vormde een nog op 8 oktober 2007 aan Americana verleende bouwvergunning voor uitbreiding van het hotel met 40 kamers onderdeel. Dit bouwplan is niet gerealiseerd. Per 28 december 2008 is aan eiseres op eigen naam een casinovergunning verleend voor drie jaar. Bij besluit van 17 december 2012 is eiseres wederom een casinovergunning voor drie jaar verleend. Vervolgens heeft eiseres op 16 december 2015 aan verweerder gevraagd haar opnieuw een casinovergunning te verlenen. In afwachting van de beslissing op die aanvraag heeft verweerder op grond van artikel 3, vierde lid, van de EvCC aan eiseres tweemaal een tijdelijke vergunning verleend voor de maximale periode van in totaal 1 jaar, dus tot 17 december 2016.
3.1
Aan bestreden besluit I heeft de GCB primair ten grondslag gelegd dat het hotel beschikt over 70 hotelkamers, waarmee niet wordt voldaan aan de wettelijke 150‑kamerseis, zodat verlening van de gevraagde casinovergunning niet mogelijk is. Daarnaast heeft de GCB de vergunning geweigerd, omdat het hotel niet voldoet, althans dat dit door eiseres niet is aangetoond, aan de door de GCB gestelde voorwaarden dat het in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke regels wordt geëxploiteerd en dat het economisch levensvatbaar is, alsmede omdat gebleken is dat bij de exploitatie van het casino indirect twee personen betrokken waren tegen wie een strafrechtelijk onderzoek loopt, onder meer in verband met witwaspraktijken. Op grond van deze bevindingen moest volgens de GCB op grond van artikel 6, eerste lid, van de EvCC de gevraagde vergunning worden geweigerd.
4. Eiseres betoogt dat de GCB bestreden besluit I onbevoegd heeft genomen, omdat de minister het daartoe bevoegde bestuursorgaan is, terwijl niet gebleken is dat de minister de GCB deugdelijk heeft gemandateerd namens hem te beslissen.
4.1
Dat betoog faalt. Doordat uit de kop van het Aanwijzingsbesluit expliciet blijkt dat het mede betrekking heeft op onder meer de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de EvCC staat buiten kijf dat daarbij niet alleen is beoogd de GCB als de adviserende instantie bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de EvCC aan te wijzen, maar tevens als de instantie die namens het bestuurscollege (thans: de minister) de hem bij de EvCC toegekende bevoegdheden kan uitoefenen. Gelet daarop is, anders dan eiseres meent, daartoe geen nadere mandatering meer vereist. Bestreden besluit I moet dan ook geacht worden met een toereikend mandaat door de GCB namens de minister te zijn genomen, die hier zelf dan ook als verweerder wordt aangemerkt. Dat bij bestreden besluit I ten onrechte niet is vermeld dat het door de GCB in mandaat voor verweerder is genomen, schaadt eiseres niet in enig belang, zodat daaraan voorbij kan worden gegaan.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet voldoet aan de bij het LbCC gestelde 150-kamerseis. Het LbCC is een algemeen verbindend voorschrift dat zijn grondslag vindt in de EvCC. De 150-kamerseis is dus, anders dan eiseres kennelijk meent, niet een ‘beleidsregel’, waarvan verweerder onder omstandigheden zou kunnen afwijken, maar een harde, bij wet gestelde eis. Nu artikel 6, eerste lid, van de EvCC een dwingendrechtelijke bepaling is, en met het voorgaande gegeven is dat niet wordt voldaan aan de wettelijke 150-kamerseis, staat vast dat zich een verplichte weigeringsgrond voordoet, zoals verweerder bij bestreden besluit I dus terecht heeft aangenomen.
6. Eiseres betoogt dat het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel eraan in de weg staan dat verweerder bij het bestreden besluit I haar de 150-kamerseis mocht tegenwerpen.
Wat betreft het vertrouwensbeginsel wijst zij erop dat het EGC en het Land Curaçao niet hebben voldaan aan de op grond van het MoU op hun rustende leveringsverplichting van het IPK-gebouw aan haar rechtsvoorganger, noch aan haar, waardoor zij in de onmogelijkheid kwam te verkeren de noodzakelijke uitbreiding van het hotel te realiseren. Nu verweerder wist van die onmogelijkheid, die bovendien door de overheid zelf werd gecreëerd, maar niettemin sedert eind 2004 casinovergunningen is blijven verstrekken, is volgens eiseres bij haar het vertrouwen gewekt dat de 150‑kamerseis haar niet meer zou worden tegengeworpen. Bij de casinovergunning verlening in 2012 is volgens haar helemaal niet meer gesproken over de verplichting alsnog te voldoen aan de 150-kamerseis, zodat de brief van het GCB van 9 november 2015, waarbij nadrukkelijk weer wordt gewezen op die eis, voor haar als een volslagen verassing kwam. Zij stelt in dat verband verder dat de GCB desgevraagd voor de overgang van het hotel met casino eind 2007 haar ook heeft beloofd dat het verlenen van een casinovergunning niet op problemen zou stuiten.
Wat betreft het gelijkheidsbeginsel begrijpt het Gerecht het betoog van eiseres aldus dat zij meent dat zij in dezelfde omstandigheden verkeert als de zes hotels met casino’s die op grond van de vrijstellingsbepaling niet hoeven te voldoen aan de 150‑kamerseis. Gelet daarop bepleit zij dat de vrijstellingsbepaling zo begrepen moet worden dat die ook voor haar geldt, wat zou betekenen dat er geen strijdigheid is met een wettelijk voorschrift dat aan de verlening van de casinovergunning in de weg staat.
6.1
Het Gerecht overweegt dat, al daargelaten of een beroep op het vertrouwens- dan wel het gelijkheidsbeginsel zover kan strekken dat verweerder op grond daarvan in strijd met een uitdrukkelijk wettelijk voorschrift een vergunning zou moeten verlenen, het geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat verweerder jegens eiseres het rechtens te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de 150-kamerseis haar niet meer zou worden tegengeworpen.
Voorop staat dat uit het wettelijk kader volgt dat een casinovergunning in beginsel voor drie jaar wordt verleend en daarna opnieuw moet worden aangevraagd, wat een nieuwe beoordeling door verweerder impliceert, waarbij hij niet zonder meer gebonden kan worden geacht aan zijn eerdere beoordeling(en).
Vervolgens is het Gerecht niet gebleken dat (namens) verweerder aan eiseres een expliciete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan dat haar de gevraagde casinovergunning opnieuw zou worden verleend. Voor zover eiseres zich beroept op een toezegging door de GCB aan haar voorafgaande aan de eigendomsovergang eind 2007 van het hotel met casino heeft zij die op geen enkele manier concreet gemaakt en gestaafd, zodat het Gerecht dat reeds daarom daar laat.
Uit de stukken kan verder ook niet worden opgemaakt dat op enig moment (namens) verweerder ten opzichte van eiseres ook maar de indruk is gewekt dat de 150‑kamerseis haar niet meer zou worden tegengeworpen. Veeleer blijkt daaruit dat de GCB namens verweerder steeds heeft benadrukt dat (op termijn) zou moeten worden voldaan aan die eis. Uit de brief van eiseres aan de GCB van 21 december 2011 blijkt ook expliciet dat voorafgaande aan en in het kader van de verlening van de casinovergunning in 2012 daar tussen partijen over gesproken is, en dat eiseres daarbij heeft beargumenteerd dat zij gaat voldoen aan de 150-kamereis. Het Gerecht acht het aannemelijk dat met het oog daarop bij de in 2012 verleende casinovergunning niets meer wordt vermeld over de 150-kamerseis.
De omstandigheid dat geen uitvoering is gegeven aan de MoU wat betreft de eigendomsoverdracht van het IPK-gebouw werpt naar het oordeel van het Gerecht geen ander licht op het voorgaande. Eiseres heeft om te beginnen in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat het aan de overheid is te wijten dat het daarvan niet is gekomen, terwijl verweerder overigens ook niet gebonden kan worden geacht aan de MoU. Het was daarbij aan eiseres om indertijd gedegen onderzoek te doen naar de (on)mogelijkheden van voortzetting van de exploitatie van het casino na de eigendomsoverdracht en blijkens haar stellingen heeft zij dat nagelaten. Dat komt voor haar rekening en risico.
6.2
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin leiden tot het daarmee door haar beoogde doel, reeds omdat zij niet op één lijn kan worden geplaatst met de zes bij name vermelde hotels in de vrijstellingsbepaling. Deze kleinere hotels met casino waren reeds gesticht en werden geëxploiteerd voordat in 2000 de 150‑kamerseis werd opgenomen in de wet. Daarom heeft de wetgever voor die kleine hotels met casino uitdrukkelijk een uitzondering willen maken via de vrijstellingsbepaling, zoals ook staat vermeld in de Nota van toelichting bij het LbCC. Dit geldt niet voor het hotel met casino, wat ook zijn bevestiging vindt in de MoU. Die zou zonder de geldendheid van de 150‑kamerseis voor Americana niet nodig zijn geweest. Bij de MoU is Americana nu juist de gelegenheid geboden, kennelijk bij wijze van gedoogconstructie, op termijn aan die eis te gaan voldoen. Dat het daarvan niet is gekomen, betekent niet dat eiseres als rechtsopvolger van Americana aanspraak zou kunnen maken op een gelijke behandeling als de zes vermelde hotels, nog daargelaten dus dat de vrijstellingsbepaling uitdrukkelijk is beperkt tot de daarbij genoemde hotels.
7. Uit het voorgaande volgt dat de primaire grond waarop verweerder de afwijzing van de casinovergunning heeft gebaseerd in rechte stand houdt. De overige weigeringsgronden behoeven dan ook niet getoetst te worden op hun rechtmatigheid. Het Gerecht wil ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd tegen de door verweerder gebezigde weigeringsgrond dat het hotel niet voldoet, althans dat dit door eiseres niet is aangetoond, aan de door de GCB gestelde voorwaarden dat het in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke regels wordt geëxploiteerd, niettemin nog opmerken dat het van oordeel is dat de GCB op grond van artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4 van de EvCC bevoegd is namens verweerder richtlijnen te geven voor de bij de aanvraag in te dienen bescheiden en gegevens, die dan logischerwijs ook mogen zien op de voorschriften, voorwaarden en beperkingen die bij de vergunning zouden kunnen worden gesteld. Dit heeft zijn neerslag gekregen in de Casino License Conditions (version 2015, de CLC), die geacht moeten worden namens verweerder te zijn vastgesteld door de GCB. Gebleken is dat verweerder eiseres terecht verwijt dat zij bij haar aanvraag niet heeft voldaan aan paragraaf 4.2 van de CLC op grond waarvan de aanvrager bewijs moet leveren dat het hotel voldoet aan onder meer de brandveiligheidseisen. Uit de brief van 2 februari 2017 van de Commandant van de Brandweer blijkt veeleer dat het hotel op tal van punten niet voldeed aan de brandveiligheidsvoorschriften. De mededeling ter zitting zijdens eiseres dat bij een later bezoek door de brandweer aan het hotel dit min of meer mondeling zou zijn herroepen, kan daaraan niet afdoen, reeds omdat dit niet tegemoet komt aan de vermelde eis op grond van bedoelde paragraaf 4.2.
8. De slotsom wat betreft het beroep tegen bestreden besluit I is dat het ongegrond moet worden verklaard en dat dit besluit in stand kan blijven.
Ten aanzien van bestreden besluit II (het handhavingsbesluit)
9. Op grond van artikel 23d, eerste lid, van de LvCC is het bestuurscollege of een door het bestuurscollege aangewezen instantie bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het verbod bedoeld in artikel 3, eerste lid, eerste volzin.
Op grond van artikel 23e, eerste lid, wordt een besluit tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Het schriftelijk besluit is een beschikking. Op grond van het vierde lid wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. De te nemen maatregelen worden in de beschikking omschreven.
10. Bestreden besluit II moet, net als bestreden besluit I, geacht worden door de GCB te zijn genomen namens de minister, die hier dan ook als verweerder wordt aangemerkt. Verweerder heeft aan zijn handhavingsbesluit ten grondslag gelegd dat, nu er geen zicht is op legalisering van het door eiseres overtreden verbod van het zonder casinovergunning exploiteren van het casino, het algemeen belang gemoeid met de naleving van de LvCC zwaarder weegt dan de bedrijfseconomische belangen van eiseres. Verweerder heeft daarbij eiseres nog de gelegenheid geboden tot 17 februari 2017 zelf het casino te sluiten, voordat dit op die datum zal worden afgedwongen (de begunstigingstermijn).
11. Bestreden besluit II vermeldt als grondslag artikel 8a, derde lid, van de LvCC. Het Gerecht acht dit niet juist. Die bepaling vormt grondslag voor feitelijk handelen en niet voor het nemen van een beschikking tot het toepassen van bestuursdwang, zoals volgt uit artikel 23, eerste lid, van de LvCC. Blijkens de afweging die verweerder heeft gemaakt, heeft hij evident beoogd een beschikking tot het toepassen van bestuursdwang te nemen, waaraan de artikelen 23d en volgende van de LvCC ten grondslag moeten liggen. Nu niet valt in te zien dat eiseres door de vermelding van de onjuiste grondslag voor de bestuursdwangaanschrijving op enig wijze is benadeeld, zal het Gerecht hier verder geen consequenties aan verbinden.
12. Eiseres betoogt tevergeefs dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door haar niet de gelegenheid te bieden zich te doen horen alvorens de bestuursdwangbeschikking te nemen. Partijen hebben voorafgaande aan bestreden besluit II uitvoerig met elkaar van gedachten gewisseld en kenden toen reeds elkaars standpunten. Niet kan dan ook worden geoordeeld dat verweerder bestreden besluit II onzorgvuldig heeft voorbereid door eiseres niet nog een gelegenheid te bieden zich te doen horen.
13. Evenmin slaagt het betoog dat verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft besloten tot het toepassen van bestuursdwang.
13.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
13.2
Uit hetgeen het Gerecht reeds heeft overwogen over het beroep tegen bestreden besluit I volgt dat er geen zicht is op alsnog verlening van een casinovergunning aan eiseres voor het casino. Verder volgt daaruit dat het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel ook geen grond vormen om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot het toepassen van bestuursdwang heeft kunnen besluiten. Van andere bijzondere omstandigheden die verweerder zou moeten nopen tot het afzien daarvan is het Gerecht niet gebleken. Gegeven de gevoeligheid van de kansspelsector voor misstanden heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten dat het beëindigen van een niet legaliseerbare situatie van groter gewicht is dan de met de voortzetting daarvan gemoeide economische belangen van betrokken.
14. Wél slaagt het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel voor zover dat betrekking heeft op de bij bestreden besluit II gegeven begunstigingstermijn van één week. In het licht van de periode dat verweerder in afwachting van de realisering van de plannen om te gaan voldoen aan het 150-kamervereiste medewerking is blijven geven aan de exploitatie van het casino zonder dat aan dat vereiste werd voldaan, valt niet in te zien dat nu vast is komen te staan dat aan dat vereiste niet zal worden voldaan, eiseres slechts de termijn van één week zou kunnen worden gegund om het casino te sluiten.
15. Alleen wat betreft de begunstigingstermijn is het Gerecht van oordeel dat bestreden besluit II moet worden vernietigd. Het beroep is dus gegrond. Het Gerecht zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de begunstigingstermijn loopt tot 15 mei 2017 en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit II.
16. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres als na te melden. Verder zal het Gerecht bepalen dat het Land Curaçao het door eiseres voor de behandeling van het schorsingsverzoek en beroepschrift betaalde griffierecht aan haar zal vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen bestreden besluit I
    ongegrond;
  • verklaarthet beroep tegen bestreden besluit II
    gegrond;
  • vernietigtbestreden besluit II alleen wat betreft de begunstigingstermijn;
  • bepaaltdat het bestreden besluit II wat betreft het vernietigde gedeelte moet luiden dat de begunstigingstermijn loopt tot 15 mei 2017, wat inhoudt dat eiseres tot die datum de gelegenheid krijgt alsnog zelf tot sluiting over te gaan van het casino;
  • bepaaltdat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van bestreden besluit II;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eiseres van haar proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd gulden), geheel toe te reken aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • gelasthet land Curacao aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig gulden) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 13 april 2017 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.