6.2Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin leiden tot het daarmee door haar beoogde doel, reeds omdat zij niet op één lijn kan worden geplaatst met de zes bij name vermelde hotels in de vrijstellingsbepaling. Deze kleinere hotels met casino waren reeds gesticht en werden geëxploiteerd voordat in 2000 de 150‑kamerseis werd opgenomen in de wet. Daarom heeft de wetgever voor die kleine hotels met casino uitdrukkelijk een uitzondering willen maken via de vrijstellingsbepaling, zoals ook staat vermeld in de Nota van toelichting bij het LbCC. Dit geldt niet voor het hotel met casino, wat ook zijn bevestiging vindt in de MoU. Die zou zonder de geldendheid van de 150‑kamerseis voor Americana niet nodig zijn geweest. Bij de MoU is Americana nu juist de gelegenheid geboden, kennelijk bij wijze van gedoogconstructie, op termijn aan die eis te gaan voldoen. Dat het daarvan niet is gekomen, betekent niet dat eiseres als rechtsopvolger van Americana aanspraak zou kunnen maken op een gelijke behandeling als de zes vermelde hotels, nog daargelaten dus dat de vrijstellingsbepaling uitdrukkelijk is beperkt tot de daarbij genoemde hotels.
7. Uit het voorgaande volgt dat de primaire grond waarop verweerder de afwijzing van de casinovergunning heeft gebaseerd in rechte stand houdt. De overige weigeringsgronden behoeven dan ook niet getoetst te worden op hun rechtmatigheid. Het Gerecht wil ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd tegen de door verweerder gebezigde weigeringsgrond dat het hotel niet voldoet, althans dat dit door eiseres niet is aangetoond, aan de door de GCB gestelde voorwaarden dat het in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke regels wordt geëxploiteerd, niettemin nog opmerken dat het van oordeel is dat de GCB op grond van artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4 van de EvCC bevoegd is namens verweerder richtlijnen te geven voor de bij de aanvraag in te dienen bescheiden en gegevens, die dan logischerwijs ook mogen zien op de voorschriften, voorwaarden en beperkingen die bij de vergunning zouden kunnen worden gesteld. Dit heeft zijn neerslag gekregen in de Casino License Conditions (version 2015, de CLC), die geacht moeten worden namens verweerder te zijn vastgesteld door de GCB. Gebleken is dat verweerder eiseres terecht verwijt dat zij bij haar aanvraag niet heeft voldaan aan paragraaf 4.2 van de CLC op grond waarvan de aanvrager bewijs moet leveren dat het hotel voldoet aan onder meer de brandveiligheidseisen. Uit de brief van 2 februari 2017 van de Commandant van de Brandweer blijkt veeleer dat het hotel op tal van punten niet voldeed aan de brandveiligheidsvoorschriften. De mededeling ter zitting zijdens eiseres dat bij een later bezoek door de brandweer aan het hotel dit min of meer mondeling zou zijn herroepen, kan daaraan niet afdoen, reeds omdat dit niet tegemoet komt aan de vermelde eis op grond van bedoelde paragraaf 4.2.
8. De slotsom wat betreft het beroep tegen bestreden besluit I is dat het ongegrond moet worden verklaard en dat dit besluit in stand kan blijven.
Ten aanzien van bestreden besluit II (het handhavingsbesluit)
9. Op grond van artikel 23d, eerste lid, van de LvCC is het bestuurscollege of een door het bestuurscollege aangewezen instantie bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het verbod bedoeld in artikel 3, eerste lid, eerste volzin.
Op grond van artikel 23e, eerste lid, wordt een besluit tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Het schriftelijk besluit is een beschikking. Op grond van het vierde lid wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. De te nemen maatregelen worden in de beschikking omschreven.
10. Bestreden besluit II moet, net als bestreden besluit I, geacht worden door de GCB te zijn genomen namens de minister, die hier dan ook als verweerder wordt aangemerkt. Verweerder heeft aan zijn handhavingsbesluit ten grondslag gelegd dat, nu er geen zicht is op legalisering van het door eiseres overtreden verbod van het zonder casinovergunning exploiteren van het casino, het algemeen belang gemoeid met de naleving van de LvCC zwaarder weegt dan de bedrijfseconomische belangen van eiseres. Verweerder heeft daarbij eiseres nog de gelegenheid geboden tot 17 februari 2017 zelf het casino te sluiten, voordat dit op die datum zal worden afgedwongen (de begunstigingstermijn).
11. Bestreden besluit II vermeldt als grondslag artikel 8a, derde lid, van de LvCC. Het Gerecht acht dit niet juist. Die bepaling vormt grondslag voor feitelijk handelen en niet voor het nemen van een beschikking tot het toepassen van bestuursdwang, zoals volgt uit artikel 23, eerste lid, van de LvCC. Blijkens de afweging die verweerder heeft gemaakt, heeft hij evident beoogd een beschikking tot het toepassen van bestuursdwang te nemen, waaraan de artikelen 23d en volgende van de LvCC ten grondslag moeten liggen. Nu niet valt in te zien dat eiseres door de vermelding van de onjuiste grondslag voor de bestuursdwangaanschrijving op enig wijze is benadeeld, zal het Gerecht hier verder geen consequenties aan verbinden.
12. Eiseres betoogt tevergeefs dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door haar niet de gelegenheid te bieden zich te doen horen alvorens de bestuursdwangbeschikking te nemen. Partijen hebben voorafgaande aan bestreden besluit II uitvoerig met elkaar van gedachten gewisseld en kenden toen reeds elkaars standpunten. Niet kan dan ook worden geoordeeld dat verweerder bestreden besluit II onzorgvuldig heeft voorbereid door eiseres niet nog een gelegenheid te bieden zich te doen horen.
13. Evenmin slaagt het betoog dat verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft besloten tot het toepassen van bestuursdwang.