ECLI:NL:OGEAC:2017:208

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
AR 80336/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ingehouden vervoersvergoeding door schoolkinderenvervoer

In deze zaak vordert eiser, die schoolkinderen naar school vervoert, betaling van een ingehouden vergoeding van NAf 1.600,- door het Land Curaçao. Eiser stelt dat deze inhouding onterecht is en dat hij recht heeft op de volledige vergoeding voor het vervoer van dertien schoolkinderen. Het geschil ontstond na een incident in april 2011, waarbij twee schoolkinderen niet meer door eiser werden vervoerd. Eiser ontving in de maanden na het incident een lagere vergoeding, wat het Land verklaart door het aantal kinderen dat daadwerkelijk werd vervoerd. Eiser heeft het Land gesommeerd om de ingehouden vergoeding uit te betalen, maar het Land betwist de vordering en stelt dat de vergoeding correct is aangepast op basis van het aantal vervoerde kinderen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vergoeding van de chauffeur is gebaseerd op het aantal leerlingen dat hij vervoert, en dat eiser na het incident recht had op een lagere vergoeding. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het Land correct heeft gehandeld en dat er geen sprake is van een onterechte inhouding. De vordering van eiser is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Curaçao,
eiser,
in persoon,
tegen
de openbare rechtspersoon
het Land Curaçao,
zetelend te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: thans mr. W.R. Flocker.
Partijen zullen hierna [Eiser] en het Land genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het op 19 september 2016 ingediende inleidend verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord van 13 februari 2017;
- de ten behoeve van de comparitie van partijen door het Land ingediende producties;
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 29 augustus 2017.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
Eiser] vervoert sinds jaar en dag schoolkinderen naar school.
2.3.
Bij individuele vervoersovereenkomst schoolkinderenvervoer heeft [eiser] zich voor het schooljaar 2010-2011 verbonden tot het vervoer van dertien met name genoemde schoolkinderen.
2.4.
In april 2011 heeft er zich een incident voorgedaan in de bus van [eiser] met twee schoolkinderen. Deze schoolkinderen zijn de resterende maanden van het schooljaar niet meer vervoerd door [eiser].
2.5.
In de maanden mei, juni en juli 2011 heeft [eiser] minder vervoersvergoeding ontvangen per maand.
2.6.
In de reactie op de brief van [eiser] van 9 augustus 2011 heeft het Land uiteengezet dat de vergoeding voor de chauffeur afhankelijk is van het aantal kinderen dat hij vervoert. De hoeveelheid kinderen die een chauffeur vervoert hangt af van het aantal kinderen op zijn traject, de capaciteit van de bus en de wens van de ouders.
2.7.
Op 21 mei 2013 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Ombudsman ter zake de klacht van [eiser] over het uitblijven van een reactie van de Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport op het verzoek van [eiser] om de in het jaar 2011 gedane vier inhoudingen ad NAf 400,= op zijn vergoeding ongedaan te maken.
2.8.
Bij brief van 14 juli 2016 heeft [Eiser] het Land gesommeerd om binnen vijf dagen het bedrag van NAf 1.600,= aan ingehouden vergoeding, aan hem uit te betalen.

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
1. gedaagde te veroordelen om aan eiser tegen bewijs van kwijting te betalen de somma van NAf 1.600,- vermeerderd met de wettelijke rente sedert 31 augustus 2011 tot de dag der algehele voldoening;
2. te bepalen dat het Reglement Rechtspositie Schoolvervoerders door gedaagde dient te worden nagekomen;
3. gedaagde te veroordelen in de geding- en incassokosten.
3.2. [
Eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij in het jaar 2011 ten onrechte NAf 1.600,= als straf is ingehouden op zijn vervoersvergoeding.
3.3.
Het Land betwist het vorenstaande, verzoekt de conclusie van antwoord buiten beschouwing te laten en stelt dat [eiser], omdat hij minder kinderen naar school heeft vervoerd na het incident in april 2011, in vergoeding omlaag is gegaan. In het jaar 2011 kreeg [eiser] voor het vervoer van dertien schoolkinderen NAf 2.300,=. Na het incident heeft [eiser] tot het einde van het schooljaar drie maal NAf 2.053,91 ontvangen in plaats van voornoemd bedrag. Het verschil in uitkering was dan ook niet NAf 400,= maar ongeveer NAf 247,=. De vergoeding per kind was NAf 3,10 in 2011. Het bedrag van NAf 247,= staat gelijk aan de vergoeding voor twee kinderen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze aan de orde is, is of [eiser] na het incident in het jaar 2011 te weinig vervoersvergoeding heeft ontvangen.
4.2.
Vast staat dat de vergoeding van de chauffeur, conform het protocol schoolkinderenvervoer dat de overheid met de vakbond SITEK heeft gesloten, is gebaseerd op het aantal leerlingen dat hij vervoert. In het schooljaar 2010-2011 waren er dertien schoolkinderen toegewezen aan [eiser]. Vast staat verder dat [eiser] na het incident in april 2011 twee van de dertien schoolkinderen niet meer heeft vervoerd omdat de ouders van de kinderen niet langer gebruik wensten te maken van het vervoer door [eiser]. Dit betekende dat [eiser], gelet op het protocol, niet langer recht op een vergoeding van dertien schoolkinderen maar op een vergoeding voor elf schoolkinderen. In aanmerking nemend dat niet is betwist dat de vergoeding per kind in 2011 NAf 3,10 bedroeg, betekende dit dat een bedrag van ongeveer NAf 247,= minder diende te worden betaald aan [eiser]. Nu niet is gebleken dat er, zoals door [eiser] gesteld, NAf 400,= minder is betaald per maand en voorts niet is betwist dat [eiser] in plaats daarvan ongeveer NAf 247,= minder heeft ontvangen, heeft het Land gehandeld conform de gemaakte afspraken. Van een straf voor het incident is geen sprake.
4.3.
Vast staat daarbij dat het Land, in de persoon van de heer [naam1], [eiser] heeft gehoord over het incident. In zoverre kan [eiser] dan ook niet worden gevolgd in diens stelling, wat ook zij van de relevantie daarvan, dat geen hoor en wederhoor is toegepast door het Land na het incident. Dat het Land, anders dan door [eiser] verzocht, de ouders niet heeft uitgenodigd voor een gesprek met [eiser], betekent niet dat het Land is tekortgeschoten of onrechtmatig heeft gehandeld. Reeds gelet op het niet ondenkbeeldige gevaar voor escalatie, heeft het Land daar op goede gronden van kunnen afzien. Nu niet is betwist dat de twee kinderen de resterende maanden van het schooljaar niet met het schoolvervoer naar school zijn gegaan maar met de gewone bus, behoorde een wissel met een andere chauffeur niet tot de mogelijkheden. In het in dit kader door [eiser] aangevoerde, hoefde het Land geen aanleiding te zien om af te zien van het naar beneden bijstellen van de vervoersvergoeding.
4.4.
Gelet op al het vorenstaande, alsmede nu niet is gebleken dat het Land het Reglement Rechtspositie Schoolvervoerders niet nakomt, zal het door [eiser] gevorderde worden afgewezen.
4.5. [
Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de gevorderde proceskosten aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op NAf 500,- voor gemachtigdensalaris (zijnde 2 punten ad tarief 2).

5.De beslissing

Het Gerecht:

-
wijstde vorderingen af;
-
veroordeelt[eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het Land tot op heden begroot op NAf 500,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Scholte, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 december 2017.
HH