ECLI:NL:OGEAC:2017:207

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
Lar 2016/78883
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en strijdigheid met de Bouw- en Woningverordening 1935

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 augustus 2017 uitspraak gedaan over een geschil tussen eisers [A] en [B] en de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, met als derde-belanghebbende [C]. De zaak betreft de weigering van een bouwvergunning voor een flat en een woning op een bouwperceel. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning aan [C] voor de bouw van een flat met vier wooneenheden en een logeerruimte. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met de Bouw- en Woningverordening 1935 (BWV) en het Bouwbesluit. Het Gerecht oordeelt dat de minister de bouwvergunning had moeten weigeren op basis van artikel 22 van de BWV, dat een limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden bevat. Het Gerecht heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de bouwvergunning te herroepen. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eisers en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om bouwvergunningen zorgvuldig te toetsen aan de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)

Uitspraak: 21 augustus 2017
Zaaknr. Lar 2016/78883
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Uitspraak
in het geding tussen:
[A],en
[B],
eisers,
beiden wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. R. Bijkerk, advocaat,
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,
gemachtigde: mrs. P.Ch.M. Tweeboom en A.Ch. van Hoof, advocaten,
verweerder,
met als derde-belanghebbende:
[C],
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. J.A.M. Burgers, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 15 oktober 2015 (de bouwvergunning) heeft verweerder aan de derde-belanghebbende [C] vergunning verleend voor de bouw van een flat van 4 wooneenheden en een logeerruimte aan de [adres], [woonplaats] (het bouwperceel).
Bij beschikking van 1 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 13 mei 2016 hebben eisers bij het Gerecht beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op 6 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 10 augustus 2016 heeft [C] een reactie ingediend.
Eisers en [C] hebben nog nadere stukken ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak op 7 juni 2017 ter openbare zitting behandeld. Eiseres [B] is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Van Hoof, vergezeld door O. Ortela, C. Cecilia en mr. H. van Rossum. Voorts is daar verschenen [C], vergezeld door zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1 van de Bouw- en Woningverordening 1935 (BWV) wordt onder ‘woning’ verstaan: het vertrek, het als geheel gedacht aantal vertrekken, of het gebouwgedeelte, bestemd om zelfstandig tot huisvesting te dienen.
Op grond van artikel 5 wordt een woning of ander gebouw geacht aan een weg te zijn gelegen indien de afstand tot die weg niet meer bedraagt dan 10 meter en de tussengelegen strook grond aan dezelfde eigenaar dan wel rechthebbende behoort als de woning of het gebouw.
Op grond van artikel 11 is het verboden een woning of ander gebouw op te richten of als eigenaar dan wel rechthebbende te laten oprichten anders dan aan een openbare weg in eigendom toebehorend aan het eilandgebied, of aan een weg die voldoet aan de eisen ter zake bij eilandsbesluit gesteld.
Op grond van artikel 22 is een beslissing tot het verlenen van voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering steeds met redenen omkleed en kan slechts gegrond zijn op een of meer van de volgende omstandigheden:
10. dat de aanvraag, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwgedeelte niet voldoet aan de voorschriften bij of krachtens deze verordening gegeven;
(…)
80. dat het bouwplan in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan, dan wel de voorschriften behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan waarin de bij de aanvraag betrokken grond is begrepen.
1.1
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplannen Curaçao (EROC) kunnen de bestemmingsvoorschriften zowel gedetailleerde als globale aanwijzingen ten aanzien van de ruimtelijke vormgeving van het plangebied inhouden. Op grond van het tweede lid blijven, voor zover de bestemmingsvoorschriften niet overeenstemmen met bepalingen van de BWV, deze bepalingen buiten toepassing.
1.2
Op grond van de bestemmingskaart van het op grond van de EROC tot stand gekomen Eilandelijk Ontwikkelingsplan (EOP) rust op het bouwperceel de globale bestemming “Stedelijke woongebied”.
Op grond van artikel 3 (Stedelijk woongebied), tweede lid, onder a, van de van het EOP deel uitmakende bestemmingsbepalingen zijn op de als zodanig bestemde gronden toegestaan bebouwing en andere voorzieningen ten behoeve van onder meer woondoeleinden en recreatieve doeleinden.
Op grond van artikel 3, tweede lid, onder h, geldt dat indien bouwvergunning of bestemmingswijziging wordt aangevraagd voor de bouw van een flat op een bouwperceel, waarop slechts één woning staat of mag worden gebouwd, indien er geen andere stedenbouwkundige beletselen zijn, als uitgangspunt geldt dat:
1) per woning in die flat ten minste een oppervlakte van 200 m2 van het bouwperceel beschikbaar moet zijn;
2) per woning in die flat ten minste 1 parkeerplaats op het bouwperceel beschikbaar moet zijn.
Op grond van artikel 17 (Bouwen), eerste lid, mag, voor zover de globale bestemmingen niet zijn of worden uitgewerkt of gewijzigd, uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze bestemmingsbepalingen, het bepaalde in dit artikel en de op grond van artikel 15 gestelde nadere eisen, behoudens het bepaalde in het overgangsrecht.
Op grond van artikel 20 (Overgangsrecht), vijfde lid, onder a, blijven rechtsgeldige verkavelingsplannen, welke tot stand zijn gekomen op grond van artikel 10 van de BWV of op grond van de overgangsregeling van hoofdstuk XIV EROC van kracht behoudens intrekking of wijziging ervan op de wijze, zoals voor beide typen van verkavelingsplannen gebruikelijk was. Op grond van dat artikellid onder b blijven voor zover de globale of uitgewerkte bestemmingsvoorschriften niet overeenstemmen met de onder a bedoelde verkavelingsplannen deze laatste buiten toepassing.
Op grond van artikel 1 (Begripsomschrijvingen), aanhef en onder 7, wordt onder ‘bouwperceel’ verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens deze bestemmingsvoorschriften zelfstandige bebouwing toelaatbaar is. Op grond van onder 8 wordt onder ‘hoofdgebouw’ verstaan: een gebouw, dat belangrijk en bepalend is voor het functioneren van een bouwperceel en waarin aangebouwde bijgebouwen niet zijn begrepen. Op grond van onder 9 wordt onder ‘bijgebouw’ verstaan: een gebouw met een zelfstandig dak, dat naar verschijningsvorm een ondergeschikte ruimte vormt bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat, indien aangebouwd, rechtstreeks van buiten toegankelijk is, waarbij als uitgangspunt geldt, dat een bijgebouw behorende bij een woning slechts als bijgebouw wordt beschouwd, indien de functie die erin ondergebracht wordt een nevenfunctie is van de functie van het hoofdgebouw en de grondoppervlakte in principe niet meer bedraagt dan 40 m2.
1.3
Op grond van artikel 10 (Hoogte en afmetingen van vertrekken), opgenomen onder Afdeling II (Voorschriften (…) voor gebouwen met een of meer verdiepingen) van het Besluit ter uitvoering van artikel 19 van de BWV (het Bouwbesluit) moet één van de ruimten, bestemd tot woonvertrek een grondoppervlakte hebben van ten minste 15 m2; een van de ruimten bestemd tot slaapvertrek van ten minste 7 m2; een keuken van ten minste 4 m2; elk van de andere vertrekken van ten minste 5 m2. Indien in een geheel of gedeeltelijk voor woning bestemd gebouw geen afzonderlijk slaapvertrek aanwezig is, moet het woonvertrek een grondoppervlakte hebben van ten minste 21 m2.
1.4
Op grond van Paragraaf I (Algemene bepalingen), artikel 1 (Begripsbepalingen), aanhef en onder 5, van de bebouwingsvoorschriften van het door het toenmalige bestuurscollege van het toenmalige Eilandgebied Curacao bij besluit van 18 april 1975 goedgekeurde verkavelingsplan “Julianadorp rest” (het verkavelingsplan), wordt daarin onder ‘kavel’ verstaan: de met één woning of ander gebouw te bebouwen, alsmede de bij die woning of dat gebouw behorende onbebouwde of met een bijgebouw te bebouwen grond.
Op grond van artikel 3 (Grens van bebouwing), eerste lid mogen gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen de bebouwingsvlakken, tenzij elders in deze voorschriften anders is bepaald. Op grond van het tweede lid zijn de voorgevelrooilijnen gelegen op 10 m afstand van een aan de weg grenzende perceelscheiding. Op grond van het derde lid zijn de zij- en achtergevelrooilijnen gelegen op 5 m afstand van de zijdelingse- onderscheidenlijk achtergelegen perceelscheidingen.
Op grond van Paragraaf II, artikel 4 (Woningbouw – Woningtype) zijn op daarbij nader aangeduide blokken en kavelnummers eengezinshuizen in openbebouwing toegelaten. Hieronder wordt verstaan eengezinshuizen in ten hoogste één bouwlaag met de bijbehorende niet voor bewonings-, handels- of bedrijfsdoeleinden bestemde bijgebouwen als bergingen, garages e.d. met dien verstande dat:
a) de oppervlakte van het voor bewoning bestemde gedeelte ten minste 130 m2 moet bedragen:
b) per perceel slechts één bijgebouw mag worden opgericht met een oppervlakte van maximaal 50 m2;
c) de afstand tot de zijdelingse perceelscheiding ten minste 5 m moet bedragen.
2. Het vergunde bouwplan, dat inmiddels is gerealiseerd, voorziet in een appartementengebouw van twee bouwlagen met vier wooneenheden (de flat) en los daarvan een zelfstandige wooneenheid (de woning), beide gesitueerd op het achtererf van het bouwperceel, twee meter uit de erfafscheiding, grenzend aan het achtererf van het perceel van eisers. Op het bouwperceel was reeds aan de openbare weg een villa in één bouwlaag aanwezig, waarin [C] woont (de villa). De woning is bestemd voor bewoning door de moeder van [C] en de flat is bestemd voor de verhuur, al dan niet aan toeristen.
3. Het Gerecht stelt voorop dat eisers terecht hebben geklaagd dat verweerder bij het bestreden besluit niet is ingegaan op hun betoog dat het bouwplan in strijd is met het verkavelingsplan, zodat de bouwvergunning op grond van artikel 22, achtste lid, van de MBV geweigerd had moeten worden. Dat is reeds reden om het bestreden besluit te vernietigen wegens een motiveringsgebrek.
In dat verband stelt het Gerecht verder vast dat verweerder heeft nagelaten het verkavelingsplan als een op de zaak betrekking hebbend stuk volledig aan het Gerecht over te leggen. Zonder de niet overgelegde plankaart kan het Gerecht niet beoordelen of het bouwperceel een kavel is waarvoor het verkavelingsplan geldt. Het Gerecht merkt daarbij op dat, anders dan [C] meent, de bebouwingsvoorschriften van het verkavelingsplan niet strijdig zijn met de bestemmingsvoorschriften van het EOP, maar veeleer aangemerkt moeten worden als een invulling daarvan. Het vermelde overgangsrecht van het EOP zou dan ook meebrengen dat het bouwplan aan die voorschriften, indien voor het bouwperceel geldend, getoetst had moeten worden.
In voorgaande ziet het Gerecht geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, omdat het van oordeel is dat ook geabstraheerd van de toetsing aan het al dan niet geldende verkavelingsplan, waarmee het bouwplan evident in strijd zou zijn, de conclusie niet anders kan luiden dan dat, zoals uit het vervolg zal blijken, verweerder de bouwvergunning voor het bouwplan op grond van artikel 22 BWV had moeten weigeren, omdat het bouwplan ook in strijd moet worden geoordeeld met voorschriften uit de BWV en het Bouwbesluit.
4. Eisers hebben primair aangevoerd dat de flat en de woning hoofdgebouwen zijn die volgens de toepasselijke regelgeving niet op het bouwperceel zijn toegelaten en subsidiair dat ze niet daar, zo dicht tegen de achtererfgrens, hadden mogen worden geprojecteerd. Verder hebben zij betoogd dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit over de minimale oppervlakte van een woonvertrek.
4.1
Op de plaatsing van de flat en de woning op het bouwperceel zien de artikelen 5 en 11 van de BWV. Naar het oordeel van het Gerecht is het bouwplan in strijd met die, in samenhang te lezen, artikelen. De flat noch de woning is gelegen aan een weg, maar ze zijn gelegen vele tientallen meters daarvandaan achter de wel aan een weg gelegen, aanwezige villa. Daarmee wordt niet voldaan aan een belangrijk uitgangspunt van de BWV dat een woning/gebouw aan een weg moet zijn gelegen, kennelijk ook met het oog op de bereikbaarheid daarvan voor bijvoorbeeld hulpdiensten. De bij het bestreden besluit daarover opgenomen overweging dat die strijdigheid niet bestaat, omdat het bouwperceel geheel aan [C] toebehoort is onjuist. Artikel 5 van de BWV strekt ertoe dat een woning alleen dan op maximaal 10 m van een weg mag zijn gesitueerd, indien en voor zover de tussenliggende grond van dezelfde rechthebbende is als de woning. De ratio daarvan is natuurlijk dat de eigenaar van de woning moet kunnen garanderen dat die strook van maximaal 10 m vrij van obstakels blijft en de woning dus te allen tijde vanaf de weg direct bereikbaar blijft. Dat is hier niet het geval.
In dit verband merkt het Gerecht terzijde op dat uit de geciteerde bepalingen van het EOP ook valt af te leiden dat daarbij kennelijk als uitgangspunt is genomen dat per bouwperceel één hoofdgebouw is toegelaten. Het bouwplan voorziet evenwel in twee nieuwe hoofdgebouwen op één bouwperceel dat is het kadastrale perceel waar bovendien al een hoofdgebouw in de vorm van de villa aanwezig is. De flat noch de woning is immers aan te merken als bijgebouw in de zin het EOP bij de villa. Het bouwplan verdraagt zich dan ook niet met het vermelde uitgangspunt van het EOP.
4.2
Verder hebben eisers naar het oordeel van het Gerecht het gelijk aan hun zijde wat betreft hun betoog over de strijdigheid van het bouwplan met het Bouwbesluit. De wooneenheden binnen de flat hebben blijkens de bouwtekeningen geen afzonderlijk slaapvertrek, noch een woonvertrek van minimaal 21 m2, maar van bijna 15 m2. De ‘porch’ betreft een buitenruimte en kan dus niet meegerekend worden bij de oppervlakte van het woonvertrek. In zoverre voldoet het bouwplan dan ook niet aan de bij artikel 10 van het Bouwbesluit gestelde eisen betreffende de afmetingen van vertrekken.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bouwplan, naar verweerder heeft miskend in strijd is met artikel 11, gelezen in samenhang met artikel 5,van de BWV en met artikel 10 van het Bouwbesluit. Op grond van artikel 22, aanhef en onder 1, van de BWV had verweerder dan ook de gevraagde bouwvergunning moeten weigeren. Het Gerecht merkt daarbij nog op dat artikel 22 van de BWV een zogeheten limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden behelst. Dat houdt in dat een bouwvergunning alleen op de in die bepaling vermelde gronden mag worden geweigerd, terwijl als zo een weigeringsgrond zich voordoet de bouwvergunning op grond daarvan moet worden geweigerd. Bij sommige weigeringsgronden is er beoordelingsruimte voor verweerder, maar hier betreft het strijd met voorschriften die eenduidig zijn, zodat de rechter die vol moet toetsen.
6. De slotsom is dat het beroep gegrond is en bestreden besluit vernietigd moet worden. Nu zich verplichte weigeringsgronden voordoen, ziet het Gerecht aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de bouwvergunning te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot betaling aan eisers van hun proceskosten als na te melden. Verder zal het Gerecht bepalen dat het land Curaçao aan eisers het door hen voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • herroeptde verlening van de bouwvergunning en
    wijstde aanvraag om bouwvergunning alsnog
    af;
  • bepaaltdat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeeltverweerder tot betaling aan eisers van hun proceskosten in dit geding tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
  • gelasthet land Curaçao aan eisers te vergoeden het door hen voor de behandeling van dit beroep betaald griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig gulden).
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2017 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.