Op grond van de bestemmingskaart van het op grond van de EROC tot stand gekomen Eilandelijk Ontwikkelingsplan (EOP) rust op het bouwperceel de globale bestemming “Stedelijke woongebied”.
Op grond van artikel 3 (Stedelijk woongebied), tweede lid, onder a, van de van het EOP deel uitmakende bestemmingsbepalingen zijn op de als zodanig bestemde gronden toegestaan bebouwing en andere voorzieningen ten behoeve van onder meer woondoeleinden en recreatieve doeleinden.
Op grond van artikel 3, tweede lid, onder h, geldt dat indien bouwvergunning of bestemmingswijziging wordt aangevraagd voor de bouw van een flat op een bouwperceel, waarop slechts één woning staat of mag worden gebouwd, indien er geen andere stedenbouwkundige beletselen zijn, als uitgangspunt geldt dat:
1) per woning in die flat ten minste een oppervlakte van 200 m2 van het bouwperceel beschikbaar moet zijn;
2) per woning in die flat ten minste 1 parkeerplaats op het bouwperceel beschikbaar moet zijn.
Op grond van artikel 17 (Bouwen), eerste lid, mag, voor zover de globale bestemmingen niet zijn of worden uitgewerkt of gewijzigd, uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze bestemmingsbepalingen, het bepaalde in dit artikel en de op grond van artikel 15 gestelde nadere eisen, behoudens het bepaalde in het overgangsrecht.
Op grond van artikel 20 (Overgangsrecht), vijfde lid, onder a, blijven rechtsgeldige verkavelingsplannen, welke tot stand zijn gekomen op grond van artikel 10 van de BWV of op grond van de overgangsregeling van hoofdstuk XIV EROC van kracht behoudens intrekking of wijziging ervan op de wijze, zoals voor beide typen van verkavelingsplannen gebruikelijk was. Op grond van dat artikellid onder b blijven voor zover de globale of uitgewerkte bestemmingsvoorschriften niet overeenstemmen met de onder a bedoelde verkavelingsplannen deze laatste buiten toepassing.
Op grond van artikel 1 (Begripsomschrijvingen), aanhef en onder 7, wordt onder ‘bouwperceel’ verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens deze bestemmingsvoorschriften zelfstandige bebouwing toelaatbaar is. Op grond van onder 8 wordt onder ‘hoofdgebouw’ verstaan: een gebouw, dat belangrijk en bepalend is voor het functioneren van een bouwperceel en waarin aangebouwde bijgebouwen niet zijn begrepen. Op grond van onder 9 wordt onder ‘bijgebouw’ verstaan: een gebouw met een zelfstandig dak, dat naar verschijningsvorm een ondergeschikte ruimte vormt bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat, indien aangebouwd, rechtstreeks van buiten toegankelijk is, waarbij als uitgangspunt geldt, dat een bijgebouw behorende bij een woning slechts als bijgebouw wordt beschouwd, indien de functie die erin ondergebracht wordt een nevenfunctie is van de functie van het hoofdgebouw en de grondoppervlakte in principe niet meer bedraagt dan 40 m2.