ECLI:NL:OGEAC:2017:206

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
2017-84077
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst tussen Albert Heijn Zeelandia B.V. en [verweerster]

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de besloten vennootschap Albert Heijn Zeelandia B.V. tegen [verweerster]. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een incident waarbij [verweerster] op 4 oktober 2017 niet op haar werk verscheen en later bleek dat zij was gearresteerd. Albert Heijn stelde dat deze arrestatie schade had toegebracht aan haar reputatie en dat er onrust onder het personeel was ontstaan. Het Gerecht heeft de procedure gevolgd, waarbij het verzoekschrift van 26 oktober 2017 en de pleitaantekeningen van de advocaten zijn behandeld tijdens de zitting op 1 december 2017.

De feiten wezen uit dat [verweerster] in dienst was bij Albert Heijn en dat haar afwezigheid op 4 oktober 2017 het gevolg was van een arrestatie die niet gerelateerd was aan haar werkzaamheden. Albert Heijn heeft haar geschorst en later het dienstverband willen beëindigen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de claims van Albert Heijn, waaronder reputatieschade en onrust onder personeel. Het Gerecht oordeelde dat [verweerster] niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de acties van anderen en dat Albert Heijn niet voldoende hoor en wederhoor had toegepast in haar onderzoek naar de feiten.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het ontbindingsverzoek afgewezen, wat betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt en dat Albert Heijn verplicht is het overeengekomen loon door te betalen. Tevens verleende het Gerecht [verweerster] toestemming om kosteloos te procederen en compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
ALBERT HEIJN ZEELANDIA B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigden: mr. L.F. Herben en mr. R.N. Kooy,
tegen
[VERWEERSTER],
wonende in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. J. Prevo.
Partijen zullen hierna Albert Heijn en [Verweerster] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • het verzoekschrift van 26 oktober 2017, met producties;
  • de behandeling ter zitting van 1 december 2017;
  • de door beide advocaten overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
verweerster] is geboren op 12 juni 1984 en is op 1 september 2013 bij Albert Heijn in dienst getreden in de functie van financieel-administratief medewerker. Thans geniet zij een salaris van NAf 2.686,67 bruto per maand.
2.2.
Op 4 oktober 2017 is [verweerster] niet op haar werk verschenen. Een familielid van [verweerster] heeft Albert Heijn op 5 oktober 2017 telefonisch laten weten dat [verweerster] ziek was.
2.3.
Op 5 oktober 2017 is in de
Vigilanteeen artikel verschenen onder de kop “Pareha detené pa ladronisia den outo”. In dat artikel wordt verslag gedaan van een inval van een politieteam in een woning in Buena Vista in verband met een onderzoek naar vernieling van en diefstal uit een auto. Het artikel maakt voorts melding van de aanhouding van twee personen in de desbetreffende woning, te weten “e hòmber E.V.S. di 35 aña di edat i e dama I.A.B. di 33 aña di edat”. Bij het artikel zijn enkele foto’s geplaatst. Op een van de foto’s is te zien dat een vrouw door een politieagent wordt afgevoerd. Deze vrouw is [verweerster].
2.4.
Bij brief van 5 oktober 2017 heeft Albert Heijn [verweerster] geschorst. In de brief merkt Albert Heijn op dat uit de berichtgeving in de
Vigilanteblijkt dat [verweerster] niet wegens ziekte afwezig was maar wegens de daarin vermelde arrestatie door de politie. Ook merkt Albert Heijn in de brief op dat zij zorgvuldig onderzoek wil doen naar de gevolgen van die detentie en de mate waarin dit betrekking heeft op het functioneren van [verweerster].
2.5.
Op 9 oktober 2017 heeft [verweerster] zich op eigen initiatief bij het kantoor van Albert Heijn gemeld. Zij heeft toen met haar leidinggevende gesproken.
2.6.
Bij brief van 13 oktober 2017 heeft Albert Heijn [verweerster] laten weten dat zij “na ampel beraad met ons hoofdkantoor in Nijkerk en met diverse managers binnen [Albert Heijn heeft] besloten dat wij het dienstverband met u niet langer wensen voort te zetten.” In de brief heeft Albert Heijn een eenmalige voorstel gedaan om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling overleg te komen.

3.Het geschil

3.1.
Albert Heijn verzoekt het Gerecht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2. [
Verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij heeft in dat verband geconcludeerd tot het volgende:
  • [verweerster] toestemming te verlenen om kosteloos te procederen;
  • het ontbindingsverzoek af te wijzen en de arbeidsovereenkomst te continueren met doorbetaling van het overeengekomen loon,
  • in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst Albert Heijn te veroordelen tot doorbetaling van het maandelijkse loon totdat het dienstverband op rechtmatige wijze zal zijn geëindigd;
  • aan [verweerster] een schadevergoeding toe te kennen overeenkomend met zes maandsalarissen;
  • Albert Heijn te veroordelen in de proceskosten;
  • aan [verweerster] een getuigschrift te doen toekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van Albert Heijn is primair gebaseerd op een dringende reden, subsidiair op een wijziging van omstandigheden, van zodanige aard dat de dienstbetrekking behoort te beëindigen. Albert Heijn heeft aan dit verzoek verschillende elementen ten grondslag gelegd, die in haar visie, in onderlinge samenhang beschouwd, tot de conclusie moeten leiden dat er geen grond bestaat voor voortzetting van het dienstverband. Die elementen zal het gerecht in het navolgende beoordelen.
4.2.
Albert Heijn heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het bericht over de arrestatie van [verweerster] in de
Vigilanteschade heeft toegebracht aan de reputatie van Albert Heijn. Bij wijze van verweer heeft [verweerster] erop gewezen dat zij in het artikel niet bij naam wordt genoemd en dat ook geen melding wordt gemaakt van haar dienstverband bij Albert Heijn. Het gerecht heeft geconstateerd dat dit juist is. Onjuist is dus de opmerking in het verzoekschrift (zie onderdeel 13) dat [verweerster] “met naam en toenaam” in het artikel wordt genoemd. Het gerecht acht daarom niet aannemelijk dat een buitenstaander op basis van lezing van het artikel de daarin genoemde personen zonder meer in verband zal brengen met Albert Heijn. Dat geldt te meer, nu [verweerster] klaarblijkelijk geen functie in een van de winkels van Albert Heijn vervult, maar werkzaam is op het kantoor. Het gerecht acht al met al niet aannemelijk dat Albert Heijn daadwerkelijk reputatieschade heeft geleden als gevolg van de berichtgeving in de
Vigilante.
4.3.
Verder heeft Albert Heijn aangevoerd dat de berichtgeving over [verweerster] in de
Vigilantevoor grote onrust onder haar personeel heeft gezorgd. Het gerecht is het met Albert Heijn eens dat dit een relevante factor kan zijn voor het antwoord op de vraag of nog voldoende basis bestaat voor voortzetting van de samenwerking. Het komt er dan echter wel op aan dat een werkgever op dit punt zorgvuldig omgaat met de betrokken belangen, te weten enerzijds het gerechtvaardigd belang van een ongestoorde bedrijfsvoering, die niet gebaat is bij onrust onder het personeel, en anderzijds het evidente belang van een individuele werknemer bij behoud van zijn dienstverband. Zo nodig mag van de werkgever in een dergelijk geval verwacht worden zijn werknemer in bescherming te nemen tegen de algemene opinie onder het personeel. Met andere woorden: het enkele feit dat een bepaald voorval voor onrust onder het personeel heeft gezorgd, maakt nog niet dat grond bestaat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.4.
Albert Heijn heeft er op zichzelf blijk van gegeven zich te realiseren dat deze zwaarwegende belangen op het spel staan. Zij heeft immers eerst onderzoek gedaan naar hetgeen zich precies heeft voorgedaan. Naar eigen zeggen heeft Albert Heijn dit onderzoek op 13 oktober 2017 afgerond. Uit hetgeen ter zitting is besproken leidt het gerecht af dat [verweerster] in het kader van dit onderzoek niet door Albert Heijn is gehoord. Weliswaar heeft zij op 9 oktober 2017 met haar leidinggevende gesproken, maar dat was uitsluitend omdat zij zich tegen de wil van Albert Heijn op kantoor had gemeld. Het gerecht acht niet aannemelijk dat [verweerster] bij die gelegenheid voldoende ruimte heeft gekregen om haar zienswijze op hetgeen is gebeurd naar voren te brengen. Deze conclusie is van belang voor de feitelijke stellingen die Albert Heijn aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd.
4.5.
Naar eigen zeggen van Albert Heijn heeft [verweerster] reeds op 9 oktober 2017 tegen haar leidinggevende gezegd dat haar aanhouding een gevolg is geweest van een zakelijk geschil tussen haar partner en een derde waarbij zij geen betrokkenheid had. Ter zitting heeft [verweerster] hieraan toegevoegd dat zij slechts door de politie is meegenomen voor verhoor, dat dit verhoor ook heeft plaatsgevonden en dat zij vervolgens op instructie van de officier van justitie is heengezonden, zonder dat zij is voorgeleid aan de rechter-commissaris. Albert Heijn heeft deze stellingen niet weersproken. Het gerecht acht daarom voldoende aannemelijk dat het is gegaan zoals [verweerster] heeft verklaard. Daaruit volgt dat zij zelf dus geen betrokkenheid heeft gehad bij strafbare feiten. Dit is van belang voor de beoordeling van het verzoek van Albert Heijn, omdat [verweerster] in beginsel niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het handelen van een ander, ook niet als dit haar echtgenoot is.
4.6.
Verder heeft Albert Heijn aan het verzoek ten grondslag gelegd dat [verweerster] reeds eerder gedetineerd is geweest, “ook ditmaal in verband met zeer ernstige delicten” (verzoekschrift, sub 9). Albert Heijn stelt dat [verweerster] naar aanleiding van die gebeurtenis ernstig is gewaarschuwd om zich te onthouden van activiteiten die zouden kunnen leiden tot verdere detentie en van omgang met personen die in verband zouden kunnen worden gebracht met criminele activiteiten. Hiertegen heeft [verweerster] ingebracht dat zij destijds slechts door de politie is gehoord omdat zij eigenaar was van een auto die door haar was verhuurd aan een derde die kennelijk betrokken was bij een incident. Ook dit heeft Albert Heijn niet weersproken, zodat het gerecht van deze lezing uitgaat. Verder heeft [verweerster] verklaard dat zij destijds hierover met haar leidinggevende heeft gesproken, maar dat zij bij die gelegenheid niet is gewaarschuwd, laat staan in de door Albert Heijn bedoelde zin. Nu Albert Heijn haar stellingen met betrekking tot de waarschuwing van [verweerster] niet heeft onderbouwd, ook niet met bijvoorbeeld stukken uit het personeelsdossier, kan er in het kader van deze procedure niet van worden uitgegaan dat Albert Heijn [verweerster] destijds daadwerkelijk heeft gewaarschuwd.
4.7.
Voorts heeft Albert Heijn aangevoerd dat in de periode na het eerdere voorval personeelsleden bij diefstallen binnen de organisatie meermaals hebben gewezen op betrokkenheid van [verweerster]. Ook deze stelling heeft Albert Heijn niet onderbouwd en evenmin op enigerlei wijze geconcretiseerd. Zo blijft geheel in het ongewisse waarop deze kennelijke beschuldigingen zijn gebaseerd. Gesteld noch gebleken dat de door Albert Heijn bedoelde aanwijzingen meer om het lijf hebben gehad dan ongefundeerde beschuldigingen. Naar het oordeel van het gerecht mag van Albert Heijn als goed werkgever worden verwacht haar vertrouwen in een werknemer niet te laten beïnvloeden door wat in feite niet meer is dan roddels van collega’s.
4.8.
Ten slotte heeft Albert Heijn erop gewezen dat [verweerster] “bewust” heeft gelogen over de reden van haar afwezigheid op 4 oktober 2017, waarmee zij volgens Albert Heijn heeft onderstreept dat zij “onbetrouwbaar” is. Als verweer heeft [verweerster] echter aangevoerd dat het telefoontje van een familielid naar Albert Heijn geheel buiten haar medeweten heeft plaatsgevonden. Wordt daarvan uitgegaan, dan valt niet in te zien dat dit aan [verweerster] zou kunnen worden toegerekend. Het gerecht heeft op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de lezing van [verweerster], nu zij enerzijds, ook in de visie van Albert Heijn, op 9 oktober 2017 zelf de werkelijke reden van haar afwezigheid aan haar leidinggevende heeft verteld en anderzijds het niet ongebruikelijk is dat iemand die voor verhoor door de politie wordt vastgehouden geen contact kan onderhouden met de buitenwereld.
4.9.
Het gerecht komt tot de volgende conclusies:
  • niet gebleken is dat [verweerster] zelf eerder betrokken is geweest bij strafbare feiten of diefstal;
  • niet aannemelijk is dat Albert Heijn als gevolg van de berichtgeving in de
  • schade heeft geleden;
  • niet gebleken is dat Albert Heijn zich voldoende te weer heeft gesteld tegen ongefundeerde beschuldigingen door collega’s aan het adres van [verweerster];
  • niet gebleken is dat [verweerster] heeft gelogen over de reden van haar afwezigheid;
  • in het kader van haar onderzoek naar de feiten heeft Albert Heijn in onvoldoende mate hoor en wederhoor toegepast.
4.10.
In feite resteert uitsluitend de constatering dat [verweerster] zich beweegt in een sociale omgeving waarin zij het risico loopt betrokken te raken bij onderzoek naar strafbare handelingen. Het gerecht onderkent dat dit een relevant aspect kan zijn voor de vraag of voldoende basis bestaat voor voortzetting van het dienstverband, zeker gelet op de financieel administratieve functie van [verweerster]. Nu echter in deze procedure niet kan worden aangenomen dat [verweerster] voor deze consequenties reeds ten tijde van het eerdere voorval is gewaarschuwd, is het gerecht van oordeel dat dit enkele feite onvoldoende basis is voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.11.
Naar het oordeel van het gerecht ontbeert het ontbindingsverzoek al met al voldoende feitelijke grondslag. Nu [verweerster] genoegzaam heeft onderbouwd dat zij groot belang heeft bij het voortbestaan van haar dienstverband, is het gerecht van oordeel dat het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het verzoek zal dus worden afgewezen. De afwijzing van het ontbindingsverzoek impliceert dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en dus ook dat Albert Heijn gehouden is het overeengekomen loon door te betalen. Voor een afzonderlijke vermelding van deze gevolgen in het dictum van deze beschikking bestaat geen aanleiding.
4.12. [
verweerster] heeft genoegzaam onderbouwd dat zij in aanmerking komt voor kosteloos procederen. Die toestemming zal worden verleend.
4.13.
Gelet op de rechtsverhouding tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
verleent [verweerster] toestemming om kosteloos te procederen;
5.2.
wijst het verzoek van Albert Heijn af;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.