ECLI:NL:OGEAC:2017:190

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201600620 en CUR201600935
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ambtshalve verminderingen van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

Op 19 december 2017 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een directeur grootaandeelhouder van een onderneming, in beroep ging tegen ambtshalve verminderingen van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2004 en 2005. De belanghebbende had geen aangifte gedaan voor het jaar 2004 en had over 2005 een belastbaar inkomen aangegeven. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd, die later ambtshalve waren verminderd. Belanghebbende stelde dat hij pas op 22 juni 2016 van de verminderingen op de hoogte was en dat zijn beroep ontvankelijk was, maar de Inspecteur betwistte dit en stelde dat het beroep niet tijdig was ingediend. Het Gerecht oordeelde dat het beroep niet ontvankelijk was, omdat er geen bezwaar was gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en dat ambtshalve verminderingen niet vatbaar zijn voor beroep. Het Gerecht weigerde ook om het beroep als een bezwaar aan de Inspecteur door te sturen, omdat dit geen zin had gezien de termijnoverschrijding. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en werd openbaar gemaakt op 19 september 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 19 december 2017
BBZ nrs. CUR201600620 en CUR201600935
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 27 november 2009 over de jaren 2004 en 2005 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd naar belastbare inkomens van Naf. [00] respectievelijk Naf. [00].
1.2
Met dagtekening 8 januari 2016 (IB 2004) en 30 december 2015 (IB 2005) zijn de aanslagen ambtshalve verminderd door toepassing van het bijzonder tarief op de in de inkomens begrepen dividenduitkeringen.
1.3
Belanghebbende is op 1 september 2016 tegen de ambtshalve verminderingen in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van Naf. 50,- aan griffierecht voldaan.
1.4
De Inspecteur heeft op 26 juni 2017 verweerschriften ingediend.
1.5
Partijen zijn opgeroepen tot het bijwonen van een zitting op 30 juni 2017 en 30 november 2017 in Willemstad. Op 30 juni 2017 is belanghebbende in persoon verschenen en namens de Inspecteur zijn verschenen [ A ] en [ B ]. Ter zitting van 30 november 2017 te Willemstad zijn namens de Inspecteur verschenen [ A ], [ B] en [ C ]. Belanghebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door [ D ], [ E ], [ F ] en [ G ].

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is directeur grootaandeelhouder van [ Z N.V.] (hierna: Z). Belanghebbende bezit 51% van de aandelen. [ Z ] houdt zich bezig met de handel in telefoonkaarten.
2.3
Belanghebbende heeft geen aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004 ingediend. Over het jaar 2004 is aan belanghebbende een taxatieve aanslag opgelegd. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op Naf. [00].
2.4
Belanghebbende heeft over het jaar 2005 een belastbaar inkomen aangegeven van Naf. [00]. Bij het opleggen van de aanslag is het aangegeven belastbaar inkomen gevolgd.
2.5
Belanghebbende heeft op 29 maart 2009 tegen beide aanslagen bezwaar aangetekend.
2.6
In de periode 2007 - 2009 heeft de Stichting belastingaccountantbureau (BAB) bij [ Z ] een boekenonderzoek verricht over de jaren 2001- 2005. Daarvan is op 22 april 2009 een definitief rapport opgemaakt.
2.7
Naar aanleiding van de resultaten van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2004 en 2005. De belastbare inkomens van belanghebbende over de jaren 2004 en 2005 zijn daarbij nader vastgesteld op Naf. [00] respectievelijk Naf. [00]. De correcties betreffen door de BAB geconstateerde winstuitdelingen van [ Z ] aan belanghebbende.
2.8
Met dagtekening 8 januari 2016 (IB 2004) en 30 december 2015 (IB 2005) heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen ambtshalve verminderd door alsnog het bijzonder tarief toe te passen op de in de inkomens begrepen dividenduitkeringen.
2.9
Op 23 juni 2016 heeft belanghebbende beroep ingediend tegen de (ambtshalve) verminderingsaanslagen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep?
2. Is het belastbaar inkomen zoals vastgesteld voor de jaren 2004 en 2005 correct?
3.2
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende niet tijdig beroep heeft aangetekend en daarom niet ontvankelijk is. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het beroep wel ontvankelijk is. Hij heeft pas voor het eerst op 22 juni 2016 van de ambtshalve verminderingsaanslagen kennis genomen en heeft toen meteen beroep ingediend. De termijnoverschrijding is volgens hem verschoonbaar.
3.3
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat het belastbaar inkomen voor de jaren 2004 en 2005 niet correct is vastgesteld. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting dienen te worden vernietigd, aangezien de door de Inspecteur gestelde uitdelingen van de (vermeende) winsten vanuit [ Z ] nooit hebben plaatsgevonden. De Inspecteur stelt, onder verwijzing naar de resultaten van het BAB-onderzoek, dat de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de belanghebbende binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar in beroep komen bij het Gerecht. Deze bepaling houdt in dat beroep slechts kan worden ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar.
4.2
Belanghebbende heeft nimmer bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslagen en de Inspecteur heeft om die reden ook nooit uitspraken op bezwaar gedaan met betrekking tot de in het geding zijnde navorderingsaanslagen. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen slechts ambtshalve verminderd. Tegen ambtshalve verminderingen kan, gelet op het bepaalde in artikel 31, lid 1 ALL, geen beroep worden ingesteld. Dat betekent dat het beroep niet ontvankelijk is.
4.3
Belanghebbende heeft gesteld dat hij kort na 10 november 2015, toen hij voor het eerst bekend raakte met de navorderingsaanslagen, wel bezwaar heeft gemaakt en dat de ambtshalve verminderingen dienen te worden aangemerkt als uitspraken op bezwaar. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende die stelling, tegenover de betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt. De door belanghebbende genoemde omstandigheden (dat in die periode om uitstel van betaling is verzocht (en ook uitstel is verkregen), dat de voorgenomen executoriale verkoop niet is doorgegaan en dat in januari 2016 de navorderingsaanslagen ambtshalve zijn verminderd zijn) daarvoor onvoldoende. Belanghebbende heeft ook nog gesteld dat er in die periode correspondentie is geweest met de Inspecteur, maar hij heeft die stelling niet gestaafd met bewijzen. Die enkele omstandigheid leidt bovendien niet tot de vaststelling dat bezwaarschriften zijn ingediend. Nu het beroep niet ontvankelijk is komt het Gerecht niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaken.
4.4
Voor zover het beroep dient te worden opgevat als een, bij het verkeerde orgaan ingediend bezwaar tegen de oorspronkelijk opgelegde navorderingsaanslagen, geldt het navolgende. In een dergelijk geval is de hoofdregel dat het Gerecht het beroepschrift van belanghebbende doorstuurt naar de Inspecteur ter verdere behandeling als bezwaarschrift. In het voorliggende geval zal het Gerecht daar uit praktische overwegingen van afzien (vergelijk Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, ECLI:NL:OGEAC:2017:66). Immers, gelet op de dagtekening van de navorderingsaanslagen (27 november 2009) en de datum van binnenkomst van het beroepschrift (1 september 2016) stelt het Gerecht vast dat dit niet is ingediend binnen de termijn van twee maanden na dagtekening van de aanslagen zodat de Inspecteur niets anders zou kunnen doen dan de bezwaren niet ontvankelijk verklaren. Doorsturen van het beroepschrift heeft geen zin.
Belanghebbende heeft nog wel aangevoerd dat hij pas voor het eerst op 10 november 2015 heeft kennisgenomen van de aanslagen, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Immers, van een verschoonbare termijnoverschrijding is slechts sprake indien de belastingplichtige na het bekend raken met de (navorderings)aanslagen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bezwaar indient. Belanghebbende heeft pas op 1 september 2016 (als bezwaar aan te merken) beroep aangetekend en dat is niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na het bekend worden met de navorderingsaanslagen.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet- ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël van der BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).