ECLI:NL:OGEAC:2017:182

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
KG 84044/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering in kort geding tussen Ballast Nedam Infra B.V. en Stichting Sona inzake geschillencommissie en betalingsverplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vordert de besloten vennootschap Ballast Nedam Infra B.V. (BNI) in kort geding betaling van verschillende bedragen door de stichting Sona. De vorderingen zijn gebaseerd op een eerdere beslissing van een Dispute Adjudication Board (DAB) die oordeelde dat Sona aan BNI een bedrag van USD 11.848.219,00 verschuldigd is vanwege vertraging in de vrijgave van bouwterrein voor het ziekenhuis Nos Hospital Nobo te Willemstad. BNI stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij de betaling van deze bedragen om de voortgang van de werkzaamheden te waarborgen, terwijl Sona verweer voert en stelt dat de DAB-beslissing geen bindende kracht heeft omdat zij een bodemprocedure heeft aangespannen.

De rechter oordeelt dat de DAB-beslissing in beginsel bindend is, zolang deze niet door de gewone rechter is herzien. De rechter concludeert dat BNI voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op de gevorderde bedragen, en dat Sona in beginsel betalingsplichtig is op basis van de DAB-beslissing. De rechter wijst de vorderingen van BNI toe, met uitzondering van een deel van de vordering dat onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 30 november 2017.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de besloten vennootschap naar Nederlands recht
BALLAST NEDAM INFRA B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.A.M. Burgers,
tegen
de stichting
STICHTING SONA,
gevestigd op Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mr. K. Frielink en mr. J.C. Maris.
Partijen zullen hierna BNI en Sona genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 23 oktober 2017;
- de aanvullende producties van BNI;
- de producties van Sona;
- de mondelinge behandeling van 16 november 2017, bij welke gelegenheid BNI de zaak mede heeft doen bepleiten door de Nederlandse advocaat mr. I. de Groot;
-de door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen Sona als opdrachtgever en BNI als aannemer is een overeenkomst van aanneming tot stand gekomen inzake de bouw van het ziekenhuis Nos Hospital Nobo te Willemstad.
2.2.
In de overeenkomst hebben partijen zich verbonden eventuele geschillen voor te leggen aan een “Dispute Adjucation Board” (hierna: DAB), die bestaat uit drie leden, te weten een voorzitter en een door beide partijen benoemd lid.
2.3.
De regels die van toepassing zijn op een aan de DAB voorgelegd geschil luiden als volgt, weergegeven voor zover van belang:
ANNEX XIX DISPUTE ADJUDICATION RULES
[…]
Obtaining Dispute Adjudication Board’s Decision
If a dispute (of any kind whatsoever) arises between the Parties in connection with, or arising out of the Contract or the execution of the Works, […] either Party may refer the dispute in writing to the DAB for its decision, […]
[…]
Within 84 days after receiving such reference, […] the DAB shall give its decision, which shall be reasoned and shall state that it is given under this Clause. […] The decision shall be binding on both Parties, who shall promptly give effect to it unless and until it shall be revised in an amicable settlement or a legal action award as described below. Unless the Contract has already been abandoned, repudiated or terminated, the Contractor shall continue to proceed with the Works in accordance with the Contract.
If either Party is dissatisfied with the DAB’s decision, the either Party may, within 28 days of receiving the decision, give notice to the other Party of its dissatisfaction. […]
If the DAB has given its decision as to a matter in dispute to both Parties, and no notice of dissatisfaction has been given by either Party within 28 days after it received the DAB’s decision, then the decision shall become final and binding upon both Parties.
[…]

6.Legal action

Unless settled amicably, any dispute in respect of which the DAB’s decision (if any) has not become final and binding shall be finally settled by the competent court laid down in the Contract.
The court(s) shall have full power to open up, review and revise […] any decision of the DAB […].
2.4.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de gevolgen van het te laat door Sona aan BNI vrijgeven van delen van het bouwterrein. Dit geschil betreft zowel de aansprakelijkheid van Sona als de omvang van de eventueel door Sona te vergoeden schade.
2.5.
Bij beslissing van 23 februari 2017 heeft de DAB onder andere als volgt overwogen:
63. Eiser vordert de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beslissing. Volgens Sona is dat in strijd met de tussen partijen overeengekomen procedureregels (zie annex XIX, art 4). Dit onderschrijft de DAB. Artikel 4 van annex XIX bepaalt dat de uitspraak pas bindend is als geen der partijen een zogenaamde “notice of dissatisfaction” heeft ingediend. Pas als de uitspraak bindend is, dient deze “promptly” te worden nagekomen.
64. Nu de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, en overigens Sona geen schadevergoeding betaalt op het moment dat de schade nog niet geleden is, ziet de DAB geen aanleiding de door Sona gevraagde zekerheidstelling door middel van een bankgarantie toe te wijzen.
2.6.
De DAB heeft beslist dat Sona aan BNI dient te voldoen het bedrag van
USD 11.848.219
aan directe en indirecte kosten wegens het door Sona niet op 1 maart 2015, respectievelijk het niet op 20 april 2015 aan BNI ter beschikking stellen van de werkgebieden 6 en 7, van welk bedrag door Sona op 18 november 2016 aan BNI een bedrag is betaald van USD 5.000.000,00, waarna het resterende bedrag van USD 6.848.219,00 op de volgende wijze dient te worden voldaan:
  • op 1 september 2017 USD 544.000,00
  • op 1 oktober 2017 USD 104.219,00
  • in de periode van 1 november 2017 tot en met 1 mei 2018:
7 maandelijkse termijnen van USD 775.000,00,
(te voldoen op de 1e van de maand), totaal USD 5.425.000,00
- op 28 mei 2018 USD 775.000,00
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de betalingsdata, een en ander met dien verstande dat deze betalingsdata gelden ongeacht het werkelijke feitelijke verloop van het werk;
een bedrag van USD 26.206,00 […] aan rente;
een bedrag van USD 26.816,00 […] ter zake een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand aan de zijde van BNI, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na deze beslissing;
een bedrag van ANG 14.685,00 […], te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf de datum van betaling van de factuur van BDO door BNI;
bepaalt dat BNI het verschil in prijsrisicoverrekening tussen het contractueel overeengekomen termijnschema en de werkelijke termijnbetalingen achteraf mag verrekenen op basis van de maandelijks gepubliceerde BDB- indexcijfers kantoorgebouwen nieuwbouw.
2.7.
Zowel Sona als BNI heeft tijdig een zogenoemde “notice of dissatisfaction” gestuurd.
2.8.
Bij mail van 14 maart 2017 heeft (de advocaat van) BNI onder andere het volgende aan de DAB bericht:
Namens BNI verzoek ik u vriendelijk om te bevestigen dat de DAB met haar beslissing van 23 februari 2017 (in het bijzonder paragraaf 63) niet heeft willen afwijken van bovengenoemde regelingen uit artikel 4 van Annex XIX bij het DBM-contract.
2.9.
De secretaris van de DAB heeft als volgt op dit verzoek en het daartegen gerichte bezwaar van Sona gereageerd:
Naar aanleiding van uw e-mails van 14 en 15 maart jongstleden kan ik u namens de DAB mededelen dat de DAB met overweging 63 van de beslissing uiteraard niet heeft willen afwijken van de tussen partijen overeengekomen regeling.
2.10.
Op 20 september 2017 heeft BNI een verzoekschrift bij het gerecht ingediend, waarin zij vordert dat Sona wordt veroordeeld tot betaling van de bedragen die uit de beslissing van de DAB voortvloeien.
2.11.
Op 26 september 2017 heeft Sona een verzoekschrift bij het gerecht ingediend, waarin zij onder meer een verklaring voor recht vordert dat zij uit hoofde van de DAB-beslissing niets aan BNI is verschuldigd.

3.Het geschil

3.1.
BNI vordert in kort geding het volgende, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • A) SONA te veroordelen tot betaling aan BNI van een voorschot op een bedrag van USD 544.000,00 (vijfhonderdvierenveertig duizend Amerikaanse Dollar) aan
  • B) SONA te veroordelen tot betaling aan BNI van een voorschot op een bedrag van USD 104.219,00 (honderdvier duizend tweehonderdnegentien Amerikaanse Dollar) aan directe en indirecte kosten overeenkomstig het bepaalde in de DAB-beslissing, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na 1 oktober 2017 tot aan de dag van gehele voldoening;
  • C) SONA te veroordelen tot betaling aan BNI van een voorschot op een bedrag van USD 775.000,00 (zevenhonderdenvijfenzeventig duizend Amerikaanse Dollar) aan
  • D) SONA te veroordelen tot betaling aan BNI van een voorschot op een bedrag van USD 26.206,00 (zesentwintigduizend tweehonderd zes Amerikaanse Dollar) aan rente overeenkomstig het bepaalde in de DAB-beslissing, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 april 2017 (de
  • E) SONA te veroordelen tot betaling aan BNI van een voorschot op een bedrag van USD 26.816,00 (zesentwintigduizend achthonderdzestien Amerikaanse Dollar) ter zake van een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand overeenkomstig het bepaalde in de DAB-beslissing, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na 23 februari 2017 (de datum van de DAB-beslissing) tot aan de dag van gehele voldoening;
  • F) SONA te veroordelen tot betaling aan BNI van een voorschot op een bedrag van ANG 14.685,00 (veertienduizend zeshonderdvijfentachtig Antilliaanse Gulden) ter vergoeding van de factuur van BDO overeenkomstig het bepaalde in de DAB-beslissing, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2017 (de datum van betaling van de factuur van BDO door BNI) [het Gerecht begrijpt, mede gelet op sub 57 van het verzoekschrift: 2016] tot aan de dag van gehele voldoening;
  • G) SONA te veroordelen tot betaling aan BNI van een voorschot op een bedrag van
althans ten aanzien van de bedragen en de rentevergoedingen genoemd in vorderingen (A) tot en met (G) hierboven, een door uw Gerecht in goede justitie te bepalen veroordeling uit te
spreken;
(H) SONA te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten en een tegemoetkoming in de kosten van processuele bijstand aan de zijde van BNI.
3.2.
Sona heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van BNI. Subsidiair heeft zij geconcludeerd dat BNI wordt verplicht tot het stellen van zekerheid voor het geval (enig deel van) de vorderingen van BNI worden toegewezen.

4.De beoordeling

4.1.
BNI heeft gesteld dat zij spoedeisend belang heeft bij de onderhavige vordering, omdat zij de door Sona te betalen bedragen nodig heeft in het kader van de vervolgwerkzaamheden. Ook heeft zij gesteld dat de vermogenspositie van Sona onzeker is, omdat Sona haar middelen verkrijgt van de Curaçaose overheid en haar relatie met de overheid onder druk staat. Deze stellingen heeft Sona niet (concreet) betwist. Hieruit volgt dat BNI voldoende spoedeisend belang heeft bij de onderhavige vorderingen.
4.2.
Niet ter discussie staat dat op het onderhavige geschil het recht van Curaçao van toepassing is. De bevoegdheid van het gerecht staat terecht niet ter discussie.
4.3.
De vorderingen strekken tot voldoening van geldsommen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de Sona voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.4.
BNI heeft aan haar vorderingen, kort weergegeven, het volgende betoog ten grondslag gelegd. Uit de tussen partijen overeengekomen contractuele regeling volgt dat een uitspraak van de DAB bindend is zolang deze uitspraak niet door de rechter terzijde is gesteld. Dat betekent dat Sona de uitspraak van de DAB dient na te komen, ongeacht de omstandigheid dat zij inmiddels bij de rechter een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt waarin zij vordert dat voor recht wordt verklaard dat zij niets aan BNI verschuldigd is ter zake van de vorderingen die aan de DAB zijn voorgelegd. De overwegingen in de uitspraak van de DAB ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad doet aan de voorlopige bindende kracht van de uitspraak niet af. Sona zou alleen dan niet aan de uitspraak van de DAB gebonden zijn, indien aan deze uitspraak ernstige gebreken kleven. Daarvan is volgens BNI geen sprake.
4.5.
Sona stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van de DAB geen bindende kracht heeft, omdat Sona tijdig een bodemprocedure bij de gewone rechter heeft aangespannen. Dit wordt bevestigd door de DAB zelf, die immers in haar beslissing heeft overwogen dat haar uitspraak geen bindende kracht heeft indien één van partijen tijdig een procedure bij de gewone rechter aanhangig maakt. Bovendien geldt dat aan de beslissing van de DAB zoveel gebreken kleven, dat Sona ook om die reden niet aan de beslissing gebonden is.
4.6.
Gelet op dit debat tussen partijen staat in de eerste plaats ter discussie hoe de in 2.3 weergegeven Annex XIX van hun overeenkomst moet worden uitgelegd. In dit verband stelt het gerecht voorop dat het bij de uitleg van een overeenkomst steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij geldt dat de bedoeling van partijen in veel gevallen zal kunnen worden afgeleid uit de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen. Dit geldt zeker waar sprake is van een uitvoerig schriftelijk contract dat gesloten is tussen professionele partijen. Steeds zal de uitleg moeten plaatsvinden aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, die moeten worden gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.7.
Gelet op dit beoordelingskader is het gerecht voorshands van oordeel dat Annex XIX moet worden uitgelegd op de door BNI bepleite wijze. In de eerste plaats wordt die uitleg ondersteund door de tekst van de regeling. Het gerecht wijst op de zinsnede “the decision shall be binding on both parties, who shall
promptlygive effect to it
unless and untilit shall be revised in an amicable settlement or a legal action
as described below” (onderstreping gerecht). Deze zinsnede kan in redelijkheid niet anders worden begrepen dan in die zin dat de uitspraak van de DAB onmiddellijk bindend is voor zolang de uitspraak niet zal zijn herzien door middel van een minnelijke regeling of door middel van een uitspraak van de gewone rechter, zoals later in dat artikel beschreven. BNI heeft in dit verband verder betoogd dat deze uitleg spoort met de bedoeling van deze geschillenregeling, namelijk dat op korte termijn duidelijkheid kan worden verkregen over een tussen opdrachtgever en aannemer gerezen geschil, zodat het werk zoveel mogelijk ongehinderd kan worden voortgezet, waarna ieder der partijen de mogelijkheid heeft om de kwestie alsnog ten gronde te laten beoordelen door de gewone rechter. BNI heeft er onbetwist op gewezen dat dit ook de bedoeling is van de zogenoemde FINIC-regeling, waaruit de onderhavige geschillenregeling is overgenomen. Sona heeft geen feiten gesteld die wijzen op een andere bedoeling van partijen.
4.8.
Naar voorlopig oordeel van het gerecht komt in dit verband geen betekenis toe aan de overweging in de beslissing van de DAB met betrekking tot de uitvoerbaarheid bij voorraad. Uit de contractuele regeling van partijen vloeit voort dat er geen ruimte is voor een beslissing van de DAB om een uitspraak al dan niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De contractuele regeling zelf voorziet er reeds in dat een uitspraak direct door partijen dient te worden nagekomen. Zo bezien is de desbetreffende overweging van de DAB zonder betekenis. Hieraan doet niet af dat BNI dit geschilpunt tussen partijen klaarblijkelijk zelf over zich heeft afgeroepen door in de procedure bij de DAB te vorderen dat de DAB haar uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
4.9.
Het gerecht concludeert uit het voorgaande dat Sona op grond van de DAB-uitspraak in beginsel betalingsplichtig is. Aannemelijk is immers dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Sona gehouden is de uitspraak van de DAB na te komen zolang die uitspraak door de gewone rechter niet is herzien. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat diezelfde bodemrechter tot het oordeel zal komen dat (tijdelijke) gebondenheid van Sona aan de beslissing van de DAB naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daaromtrent overweegt het gerecht als volgt.
4.10.
Sona heeft in dit verband aangevoerd dat zij de indruk heeft dat de verdediging van haar belangen in de procedure bij de DAB ondergeschikt is gemaakt aan de belangen van haar toenmalige manager, (medewerkers van) Berenschot Internationaal B.V. (hierna: Berenschot). Sona heeft aangevoerd dat Berenschot in een brief aan BNI van 5 december 2015 een substantieel deel van de vordering van BNI namens de uitvoeringsorganisatie van Sona heeft erkend. Deze brief heeft in de beslissing van de DAB een grote rol gespeeld, terwijl het voor BNI helder heeft moeten zijn dat noch Sona noch de Curaçaose overheid een dergelijke erkenning heeft willen geven. De brief van Berenschot volgde op intensief overleg tussen (een medewerker van) Berenschot en BNI over de vorderingen van BNI. BNI had belang bij een erkenning van haar vordering, omdat zij in onderhandeling was met een mogelijke koper van haar onderneming en daarom baat had bij een “opgepoetste” balans.
4.11.
Naar voorlopig oordeel van het gerecht kan dit betoog niet leiden tot de conclusie dat aan de uitspraak van de DAB ernstige gebreken kleven. Bepalend is dat de betekenis en context van de hier bedoelde brief van Berenschot van 5 december 2015 ook in de procedure bij de DAB aan de orde is geweest. Sona heeft ditzelfde betoog destijds ook aan de DAB gepresenteerd (zie haar memorie van dupliek (vanaf 4.5), in deze procedure overgelegd als productie 2) en de DAB heeft dit in haar beslissing betrokken (vanaf overweging 20). Denkbaar is dat Sona dit betoog met meer scherpte hadden willen voeren, maar dat maakt nog niet dat aan de beslissing van de DAB ernstige gebreken kleven. Hetgeen Sona in deze procedure in dit verband naar voren heeft gebracht werpt geen zodanig nieuw licht op de zaak dat dit de conclusie rechtvaardigt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn haar aan de DAB-beslissing te houden.
4.12.
In de tweede plaats heeft Sona betoogd dat BNI in de procedure bij de DAB niet voldaan heeft aan haar substantiëringsplicht en dat de DAB haar beslissing in onvoldoende mate heeft gemotiveerd. Het gerecht verwerpt dit standpunt. De beslissing van de DAB is voorzien van een uitvoerige motivering, waarin is gereageerd op het betoog van BNI en ook op de verweren van Sona. De
DAB heeft in voldoende mate inzicht geboden in haar gedachtegang. Ook blijkt uit de uitspraak van de DAB dat zij bepaald niet klakkeloos het standpunt van BNI heeft overgenomen. Mogelijk valt er het een en ander af te dingen op de motivering door de DAB en ook is denkbaar dat die beslissing op onderdelen onjuist is. Dat alles kan volgens Annex XIX aan de gewone rechter worden voorgelegd, maar dat maakt nog niet dat gebondenheid aan de beslissing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.13.
De conclusie moet zijn dat de vordering van BNI uit hoofde van de beslissing van de DAB in beginsel voldoende aannemelijk is. BNI heeft daarnaast voldoende concreet gesteld dat zij belang heeft bij onmiddellijke nakoming door Sona van de verplichtingen uit hoofde van de beslissing van de DAB, omdat zij de betalingen door Sona nodig heeft voor de financiering van de vervolgwerkzaamheden aan het project.
4.14.
Juist is, zoals Sona heeft betoogd, dat de keerzijde hiervan is dat aan betaling door Sona een restitutierisico kleeft, maar dat legt onvoldoende gewicht in de schaal. In de eerste plaats geldt dat Sona niet concreet heeft gesteld dat de vermogenspositie van BNI bijzondere risico’s met zich brengt, anders dan door erop te wijzen dat BNI zelf stelt betaling nodig te hebben met het oog op de voortgang van het werk. In de tweede plaats is het gerecht van oordeel dat partijen in hun overeenkomt op dit punt een voorziening hebben getroffen. Zij zijn immers uitdrukkelijk overeengekomen dat zij tijdelijk zijn gebonden aan een beslissing van de DAB, dus ook als daaruit – voorlopig – betalingsverplichtingen van de een jegens de ander voortvloeien. Daaraan is een zeker restitutierisico inherent. Daarmee verdraagt zich niet dat de ene partij zich aan haar betalingsplicht kan onttrekken door te wijzen op een niet concreet onderbouwd restitutierisico.
4.15.
Om dezelfde reden ziet het gerecht, anders dan Sona heeft bepleit, ook geen aanleiding om aan een veroordeling van Sona de voorwaarde te verbinden dat BNI zekerheid stelt.
4.16.
Sona heeft in haar pleitnota nog aangevoerd dat BNI zelf in verzuim is door, los van enige DAB-beslissing, de onder de aannemingsovereenkomst verplichte bankgarantie niet te stellen. Sona heeft dit verweer niet onderbouwd, bijvoorbeeld met correspondentie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij tevergeefs bij BNI heeft aangedrongen op het stellen van de contractueel verplichte bankgarantie. Ter zitting heeft BNI dit verweer bestreden. Volgens BNI heeft zij wel degelijk de desbetreffende bankgarantie gesteld. Voor een nader onderzoek naar deze stellingen biedt de onderhavige kortgedingprocedure geen ruimte. Dit komt voor risico van Sona, nu het op haar weg had gelegen haar standpunt ter zake dit (gestelde) verzuim van BNI te voorzien van een deugdelijke onderbouwing. Nu Sona die onderbouwing niet heeft gegeven, kan er in dit kort geding niet vanuit worden gegaan dat BNI op het punt van de contractueel verplichte bankgarantie daadwerkelijk in verzuim is.
4.17.
BNI vordert onder meer veroordeling van Sona tot betaling van de bedragen die met zoveel woorden zijn genoemd in de beslissing van de DAB en waarvan de betalingstermijn tot op heden al is verstreken. Gelet op het voorgaande is de vordering in zoverre toewijsbaar. Het betreft hier de vorderingen onder (A) t/m (F) weergegeven in 3.1.
4.18.
De vordering onder (G) ziet op een voorschot ter zake het verschil in “prijsrisicoverrekening” overeenkomstig het bepaalde in de beslissing van de DAB. Hiermee is volgens BNI een bedrag gemoeid van USD 1.531.000. Dit deel van de vordering van BNI wijkt in zoverre af van de onderdelen (A) t/m (F), dat in de beslissing van de DAB voor de onderdelen (A) t/m (F) concrete bedragen worden genoemd, terwijl met betrekking tot onderdeel (G) een betaalde berekeningsmethode door de DAB is geformuleerd zonder in de beslissing zelf een concreet bedrag te noemen. Het gerecht constateert dat BNI in haar verzoekschrift de totstandkoming van dit bedrag niet heeft toegelicht. Hetgeen de DAB hierover in haar beslissing heeft overwogen (onder 44) maakt niet inzichtelijk op welke wijze BNI tot het door haar gevorderde bedrag is gekomen. Het gerecht is van oordeel dat BNI hem aldus onvoldoende informatie heeft gegeven om te kunnen beoordelen of ook dit deel van de vordering, gelet op de in een kort geding passende terughoudendheid voor wat betreft een veroordeling tot betaling van een geldsom, toewijsbaar is. Dit deel van de vordering is daarom onvoldoende onderbouwd en niet toewijsbaar.
4.19.
De wettelijke rente over de verschillende onderdelen van de vordering, voor zover toewijsbaar, is als voldoende onderbouwd en onweersproken, toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.
4.20.
Nu een substantieel deel van de vordering zal worden afgewezen, beschouwt het gerecht beide partijen als deels in het ongelijk gesteld. Daarin ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt Sona tot betaling aan BNI van USD 544.000,00 (vijfhonderdvierenveertig duizend Amerikaanse Dollar), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na 1 september 2017 tot aan de dag van gehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Sona tot betaling aan BNI van USD 104.219,00 (honderdvier duizend tweehonderdnegentien Amerikaanse Dollar), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na 1 oktober 2017 tot aan de dag van gehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Sona tot betaling aan BNI van USD 775.000,00 (zevenhonderdenvijfenzeventig duizend Amerikaanse Dollar), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na 1 november 2017 tot aan de dag van gehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Sona tot betaling aan BNI van USD 26.206,00 (zesentwintigduizend tweehonderd zes Amerikaanse Dollar), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 april 2017 tot aan de dag van gehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Sona tot betaling aan BNI van USD 26.816,00 (zesentwintigduizend achthonderdzestien Amerikaanse Dollar), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na 23 februari 2017 tot aan de dag van gehele voldoening;
5.6.
veroordeelt Sona tot betaling aan BNI van ANG 14.685,00 (veertienduizend zeshonderdvijfentachtig Antilliaanse Gulden), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2016 tot aan de dag van gehele voldoening;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.