ECLI:NL:OGEAC:2017:177

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
KG 83982/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorschot schadevergoeding na verkeersongeval met whiplashklachten en pre-existente aandoeningen

In deze zaak heeft eiser, wonende in Curaçao, een kort geding aangespannen tegen Treston Insurance Company (Curaçao) N.V. naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsvond op 31 mei 2013. Eiser stelt whiplashklachten te hebben opgelopen door een aanrijding met een door Treston verzekerd voertuig. Treston heeft aansprakelijkheid erkend, maar betwist dat de klachten van eiser het gevolg zijn van het ongeval. Eiser vordert een voorschot van NAf 50.000,- op de schadevergoeding en dat Treston de onderhandelingen over de schadevergoeding voortzet.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat eiser na het ongeval medische behandelingen heeft ondergaan, waaronder fysiotherapie en onderzoeken door verschillende artsen. Er zijn echter ook pre-existente slijtageverschijnselen aan de nek van eiser vastgesteld, die mogelijk de klachten kunnen verklaren. Treston heeft in haar verweer aangevoerd dat de klachten van eiser niet het gevolg zijn van het ongeval, maar eerder voortkomen uit deze pre-existente aandoeningen.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen het ongeval en de whiplashklachten van eiser, maar dat de persisterende klachten en beperkingen niet zonder meer aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat er nader bewijs nodig is om de invloed van de pre-existente aandoeningen op de klachten van eiser vast te stellen. Daarom zijn de vorderingen van eiser afgewezen, en is hij veroordeeld in de proceskosten van Treston.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. L.G.I. Voigt,
tegen
de naamloze vennootschap
TRESTON INSURANCE COMPANY (CURAÇAO) N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. Princée.
Partijen zullen hierna [eiser] en Treston genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

[eiser] heeft op 13 oktober 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. In twee separate e-mails van 9 november 2017 heeft mr. Princée namens Treston producties 1 tot en met 8 aan het Gerecht toegezonden. Bij e-mail van 10 november 2017 heeft mr. Princée een leesbare versie van productie 2 toegezonden. Vervolgens heeft op 10 november 2017 de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] en Treston zijn beiden vergezeld door hun raadslieden ter zitting verschenen. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 31 mei 2013 heeft zich een verkeersongeval voorgedaan waarbij het stilstaande voertuig van [eiser] van achteren werd aangereden door een bij Treston verzekerd voertuig. Ten tijde van het ongeval zat [eiser] met zijn hoofd voorovergebogen en maakte hij een voor- achterwaartse beweging met zijn hoofd. Hij sloeg ook met zijn hoofd tegen het stuur.
2.2.
Treston heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.3. [
Eiser] heeft zich na het ongeval onder medische behandeling gesteld.
2.4.
Op 31 mei 2013 en 3 juni 2013 meldt [eiser] zich bij huisarts dr. W.S. El Hage met last van de nek en tintelingen en uitstraling in de armen en de rug. Sedert 5 augustus 2013 is [eiser] onder behandeling bij fysiotherapeut Helena in verband met klachten van de nek en schoudergordel.
2.5.
Een CT–scan van de halswervelkolom in oktober 2013 door dr. L. Hermina laat een slijtage van de wervels aan de halswervelkolom met degeneratieve afwijkingen van de tussenwervelschijven zien, alsmede een vernauwing van het wervelkanaal. [eiser] is vervolgens doorverwezen naar de neuroloog.
2.6.
Huisarts Elhage geeft in een schrijven van november 2014 aan dat [eiser], gedurende de ruim 20 jaar dat hij zijn patiënt is, nooit cervicale of cervicobrachiale klachten heeft gehad tot aan de achterop aanrijding op 31 mei 2013.
2.7.
In opdracht van zijn advocaat is [eiser] onderzocht door verzekeringsarts drs. M.I. Badloe. In zijn rapport van 5 oktober 2015 concludeert hij – voor zover van belang – als volgt:
“Algemene beschouwing:
betrokkene was betrokken bij een ongeval waarbij zijn voertuig van achteren werd geraakt en een flexie- extensietrauma kreeg van de nek. Hij ontwikkelde klachten van de nek, linkerschouder, boven- en onderarm. Verder sensaties van met name linkeroor. Provocatie, door met de hoofd naar links te roteren, veroorzaakte toename van de klachten.
Tijdens het verzekeringsgeneeskundige onderzoek is er sprake van interne en externe consistentie. De klachten van betrokkene leiden tot beperkingen in zijn dagelijkse activiteiten. Bij onderzoek zijn er afwijkingen die de klachten van betrokkene kunnen verklaren en worden tevens ondersteund door het beeldvormend onderzoek, de gegevens van de artsen met name die van dr. Rico en de neuropsycholoog.
Uit de beeldvormend onderzoek van het cervicaal wervelkolom komt vast te staan dat er sprake is van spondylarthrotische afwijkingen met discopathie C6-C7, met foramina stenose spondylarthrotische afwijkingen met discopathie ter hoogte van C4-C5 en C5-C6.
Deze pre-existenteafwijkingenkunnen gezien worden als redelijk normale degeneratieve afwijkingen bij een ouder wordend skelet (…). Dit gegeven is anders dan pre-existenteklachten. Betrokkene, bevestigd door de huisarts, d.d. 17-11-2014, dat hij nooit klachten heeft gehad van het cervico brachiaal gebied zoals hij die nu wel heeft. Ook uit gegevens van de SVB komt naar voren dat er geen medische consumptie was welke naar cervico brachiale klachten zouden verwijzen.
Thans heeft hij precies in de gebieden van de dermatomen welke de wortels uit C3-4-5-6-7 bestrijken, klachten. Deze zijn zowel door ondergetekende als door neuroloog Rico bevestigd even als door de orthopeed Spinoza en de heer van der Hulst. De heer Hulst geeft aan in zijn schrijven terecht aan dat door de afwijkingen van de nek met wat cervicale slijtage zo’n ongeval makkelijker een ernstig impact kan hebben. Dat is ook gebeurd. (…).
De gegevens van de neuropsycholoog komen ook deels in het onderzoek van ondergetekende naar voren. Anamnestisch komt in mijn onderzoek naar voren dat er sprake is van trage verwerking van gegevens en meer rustpauzes maar hij kan zijn werk wel verrichten al doet hij er al langer over en is daardoor minder productief. (…).
Percentage blijvende invaliditeit volgens de AMA, Guides to evaluation of permanent impairment, 6e edition:
(...)
Whole person impairment: 3%
(…)”
2.8.
Drs. E.H. Groenewegen (verzekeringsarts) heeft namens Treston de beschikbare medische documentatie onderzocht en zijn bevindingen onder meer vastgelegd in een rapport van 29 oktober 2017.
Over het rapport van verzekeringsarts Badloe schrijft Groenewegen:
“(…) Nu blijkt dat mijn collega geen afwijkingen bij onderzoek heeft gevonden die te duiden zijn als een traumatisch gevolg. Ook kunnen uit de bevindingen bij onderzoek geen beperkingen worden gedestilleerd. Mijn collega onderbouwd dus het causaal verband niet en geeft ook geen onderbouwing van de beperkingen vanuit het eigen onderzoek.
Opmerkelijk is ook dat in het medisch rapport geen woord wordt gewijd aan de stelling dat de degeneratieve afwijkingen aan de halswervelkolom bij de leeftijd zouden passen terwijl hij in de samenvatting van de medische informatie wel aangeeft dat de MRI fors degeneratieve afwijkingen heeft opgeleverd.(…)
Over het causaal verband rapporteert Groenewegen als volgt.
“Ontegenzeggelijk zijn de forse degeneratieve afwijkingen aan de halswervelkolom. Daarbij zijn gezien de impact van het ongeval hoogstens kneuzingsklachten opgetreden met een goede prognose. De ernst van de degeneratieve afwijkingen is van dusdanige aard dat niet alleen klachten te verwachten zijn, maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook zouden zijn opgetreden zonder voorafgaand trauma. Uiteraard is het in hypothetische situaties lastig om termijnen aan te geven. Men moet echter eerder in maanden dan in jaren denken, ook bij een blanco voorgeschiedenis. Dat betekent dus dat de kneuzingen hoogstens verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor beperkte tijd, maximaal twee – drie maanden, van klachten terwijl de slijtage van aan de halswervelkolom een goede verklaring geeft voor de persisterende klachten en uitstraling in de arm.
Er wordt benadrukt dat specialisten de klachten ongevalsgevolg vinden. Niet alleen zouden deze collega’s daarmee buiten hun competentie treden, maar uit de informatie blijkt alleen er klachten worden beschreven die in de tijd na het ongeval zijn opgetreden. Het is evident dat een beloop in de tijd natuurlijk iets anders is dan een causaal verband, zeker als er dus andere verklaringen voor de klachten zijn.”
2.9.
In 2011 is [eiser] gevallen als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen aan zijn rechterarm en –hand. In het gebruik daarvan is hij 100% beperkt.
2.1
Ten aanzien van het ongeval in 2013 is thans een medische eindsituatie bereikt.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Treston tot betaling van een bedrag van NAf 50.000,- bij wijze van voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding, alsmede dat Treston gehouden is de onderhandelingen met betrekking tot de schade wegens verlies van verdiencapaciteit over de periode vanaf 17 mei 2015 tot de 65-jarige leeftijd van [eiser] voort te zetten, met veroordeling van Treston in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde.
3.2. [
eiser] stelt dat hij als gevolg van de aanrijding letsel heeft opgelopen, bestaande uit “whiplashklachten” in de vorm van nekklachten en uitstralende pijn naar de (linker) schouder en hand, hetgeen na een periode van twee jaar van volledige arbeidsongeschiktheid thans tot een verminderde productiviteit heeft geleid. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Treston gehouden is de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, die het gevolg is van het bij het ongeval opgelopen letsel, te vergoeden. [eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben bij het indienen van de vordering omdat hij in ernstige financiële nood verkeert doordat hij vanwege zijn medische beperkingen niet heeft kunnen werken, althans onvoldoende inkomen heeft kunnen genereren en waardoor hij niet aan zijn hypotheekverplichtingen heeft kunnen voldoen.
3.3.
Treston voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vordering blijkt voldoende uit de stellingen van [eiser], namelijk dat hij thans in een situatie is komen te verkeren dat hij dringend in geldnood zit. Treston heeft op haar beurt terecht gesteld dat het restitutierisico groot is. Echter, dat levert niet zonder meer een dwingende grond op voor afwijzing van het gevorderde, nu het steeds moet gaan om een afweging van alle belangen tussen partijen (vgl. HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602 en HR 14 juni 2002, NJ 2002, 395).
4.2.
Als onbetwist staat vast dat het verkeersongeval is ontstaan door toedoen van een bij Treston verzekerd voertuig. Derhalve is Treston als aansprakelijke LAM-verzekeraar gehouden de schade die [eiser] dientengevolge lijdt, te vergoeden.
4.3.
Treston betwist dat de voortdurende pijnklachten en beperkingen van [eiser] het gevolg zijn van het ongeval en stelt dat uit de beschikbare medische informatie niet blijkt van een causaal verband daartussen. Treston motiveert haar betwisting – kort gezegd – met de beperkte impact van het ongeval en de afwezigheid van een medisch substraat die de klachten zouden kunnen verklaren. Voorts volgt uit het rapport Groenewegen dat [eiser] bekend is met pre-existente afwijkingen van de halswervelkolom waardoor er in de loop der tijd naar alle waarschijnlijkheid hoe dan ook klachten zouden zijn ontstaan. Voorts valt de gestelde arbeidsongeschiktheid en daarmee samenhangend verlies aan arbeidsvermogen toe te schrijven aan de beperkingen van de rechterarm van [eiser] als gevolg van het ongeval in 2011. Dat geldt temeer nu ook uit het rapport van Badloe volgt dat [eiser] na enkele maanden na het ongeval zijn werkzaamheden deels heeft hervat, aldus nog steeds Treston. Met betaling van een voorschot van NAf 3.000,- stelt Treston de volledige schade als gevolg van het ongeval vergoed te hebben.
4.4.
Uit de overgelegde medische informatie voortvloeiende uit de rapporten van Badloe en Groenewegen blijkt dat [eiser], kort samengevat, sedert het ongeval nekklachten heeft die uitstralen naar de (linker) schouder en hand. Dat deze klachten niet of nauwelijks te objectiveren zijn leidt er niet toe dat het bestaan van deze klachten niet kan worden aangenomen en niet als ongevalsgevolg zijn aan te merken. Uitgangspunt is dat in een geval als het onderhavige (een post whiplash syndroom) niet al te hoge eisen aan het bewijs van het oorzakelijke verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten kunnen worden gesteld. Noch de impact van het ongeval -die overigens niet is vastgesteld- noch het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten staat in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Het vereiste oorzakelijke verband tussen het ongeval en de gezondheidsklachten kan ook gebaseerd worden op het bestaan van klachten die weliswaar naar hun aard subjectief zijn doch waarvan niettemin objectief kan worden vastgesteld dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn (vgl. HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433).
4.5.
Nu gesteld noch gebleken is dat de klachten van [eiser] niet aanwezig, niet reëel, ingebeeld, voorgewend, en overdreven zijn, wordt voorshands uitgegaan van een causaal verband tussen de gezondheidsklachten van [eiser] en het ongeval. Daartoe is mede van belang dat Treston onvoldoende heeft betwist dat de gezondheidsklachten van [eiser] het gevolg zijn van het ongeval, omdat ook Groenewegen (die spreekt over spierkneuzingen) en eerder ook Van der Hulst (waarnaar Badloe verwijst) namens Treston hebben aangenomen dat [eiser] door het ongeval whiplashklachten heeft opgelopen. Voorts is niet onbelangrijk dat Treston niet heeft weersproken dat de klachten van [eiser] eerst zijn ontstaan na het ongeval en dat [eiser] voorheen geen last had van soortgelijke bij een whiplash passende gezondheidsklachten.
4.6.
Tussen partijen staat echter ook vast dat er bij [eiser] sprake is van pre-existente slijtageverschijnselen aan de nek, welke in ieder geval voor het ongeval in 2013 niet tot medische klachten heeft geleid. De vraag die vervolgens rijst is of, zoals door Treston is gesteld, het causaal verband tussen het ongeval en de klachten daardoor wordt doorbroken. Bij de beoordeling daarvan stelt het Gerecht het volgende voorop. Voor juridische causaliteit is het niet noodzakelijk dat klachten en beperkingen een direct gevolg zijn van het ongeval. Ook klachten en beperkingen die een indirect gevolg zijn van het ongeval en die eventueel mede samenhangen met pre-existente problematiek van het slachtoffer zullen veelal aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. Ruime toerekening wordt gerechtvaardigd door de aard van de geschonden norm en de aard van de schade. Echter, ook die ruime toerekening kent grenzen. Zo is er in de rechtspraak van de Hoge Raad (8 februari 1986, NJ 1987, 136/137) reeds op gewezen dat de persoonlijke predispositie en de daaruit in het algemeen voortvloeiende risico's voor het ontstaan van klachten als de betreffende wel een factor kunnen vormen waarmee rekening valt te houden bij de begroting van de schade.
4.7. [
eiser] stelt, onder verwijzing naar Badloe, dat sprake is van normale leeftijdsgebonden slijtage waardoor het ongeval een ernstiger impact heeft gehad. Alle klachten en beperkingen sinds het ongeval, mogelijk verergerd door de slijtageverschijnselen, en de daaruit voortvloeiende schade dienen c.q. dient daarom aan Treston te worden toegerekend. Treston voert, onder verwijzing naar Groenewegen, als haar verweer aan dat de slijtageverschijnselen zodanig ernstig zijn, dat [eiser] zonder ongeval ook op korte termijn soortgelijke klachten zou hebben ontwikkeld. De spierkneuzingen als gevolg van het ongeval zouden hoogstens twee- tot drie maanden tot klachten kunnen leiden. De persisterende klachten nadien dienen aan de slijtage van de nek te worden toegeschreven. De daaruit voortvloeiende schade komt niet voor rekening van Treston. Het Gerecht stelt vast dat beide eenzijdig ingeschakelde adviseurs een tegengesteld standpunt innemen over de invloed en de gevolgen van de pre-existente slijtageverschijnselen aan de nek. Bij het ontbreken van overige ondersteunende informatie voor één van beide standpunten, kan het Gerecht niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de persisterende pijnklachten en daaruit voortvloeiende beperkingen aan het ongeval moeten worden toegerekend. Daartoe is nadere bewijslevering nodig in de vorm van een deskundigenbericht. Een dergelijk onderzoek gaat het kader van dit kort geding evenwel te buiten.
4.8.
Voor wat betreft de begroting van de schade komt daar nog bij dat er voorts nog veel onduidelijkheden zijn over de omvang van het gestelde verlies arbeidsvermogen zijdens [eiser]. Immers [eiser] is langdurig arbeidsongeschikt geweest als gevolg van een ongeval in 2011. Hij stelt kort voor het ongeval in 2013 zijn werkzaamheden te hebben hervat, maar dat hij door een veranderde markt zijn bedrijfsvoering helemaal heeft moeten omgooien. Door zijn ongevalsgerelateerde beperkingen is hij niet staat het bedrijf op een inkomenswenselijk niveau te brengen. Treston heeft dat echter gemotiveerd betwist door te stellen dat niet uitgesloten is dat [eiser] ten tijde van het ongeval in 2013 nog steeds arbeidsongeschikt was door het ongeval in 2011, in welk geval er in het geheel geen sprake is van een verlies aan arbeidsvermogen. Voorts heeft Treston de door [eiser] gehanteerde uitgangspunten bij de schadeberekening gemotiveerd betwist. Ook hier geldt dat nader onderzoek c.q. bewijsvoering op haar plaats is, waartoe onderhavig kort geding zich niet leent.
4.9.
Gelet op hiervoor overwogene acht het Gerecht het causaal verband tussen ongeval en whiplashklachten voorshands voldoende aannemelijk. Het Gerecht acht evenwel vooralsnog voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de persisterende pijnklachten en daaruit voortvloeiende beperkingen aan het ongeval moeten worden toegerekend. Daardoor kan vooralsnog niet worden vastgesteld dat [eiser] door het ongeval gedurende langere tijd zodanig beperkt is geweest dat hij geen, dan wel beperkte werkzaamheden uit arbeid kon verrichten en waardoor hij inkomensschade heeft geleden en in de toekomst zal lijden, zoals door hem gesteld. Voorts valt er daardoor thans ook geen reële inschatting te maken van de gestelde immateriële schade. Dat leidt er toe dat een voorschot op de schade zoals door [eiser] gevorderd, met inachtneming van het restitutierisico, thans (nog) niet op haar plaats is. Die vordering zal dan ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het gevorderde bevel tot door-onderhandeling, nu er eerst duidelijkheid dient te komen over de uitgangspunten. Het Gerecht spreekt in dat kader de noodzaak uit tot het houden van een gezamenlijk deskundigenbericht teneinde onder meer duidelijkheid te krijgen over de invloed van pre-existente afwijkingen, alsmede over de mate van arbeids(on)geschiktheid voorafgaand aan het ongeval. Een dergelijk onderzoek kan duidelijkheid scheppen in hetgeen partijen verdeeld houdt, waarna een deugdelijke schaderegeling mogelijkerwijs meer in de lijn der verwachting ligt.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.11. [
eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Treston tot aan de uitspraak begroot op een bedrag van NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Treston tot aan de uitspraak begroot op een bedrag van NAf 1.500,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, lid van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017, in aanwezigheid van de griffier.