ECLI:NL:OGEAC:2017:165

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
F-82117-82118 en 82276
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een akkoord in surseance van betaling van Botica Santa Maria N.V.

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 november 2017 uitspraak gedaan in de surseance van betaling van Botica Santa Maria N.V. (BSM). Bij vonnis van 8 februari 2017 was aan BSM voorlopige surseance van betaling verleend, met mr. A.J. de Winter als bewindvoerder. Op 24 oktober 2017 vond een schuldeisersvergadering plaats om te stemmen over het verlenen van definitieve surseance en het door BSM en de bewindvoerder voorgestelde akkoord. De rechter constateerde dat het akkoord niet was aangenomen, maar dat er op basis van artikel 141 van het Faillissementsbesluit 1931 een tweede stemming moest plaatsvinden. Tijdens de tweede vergadering op 31 oktober 2017 was het aantal aanwezige schuldeisers onvoldoende om het akkoord aan te nemen, maar na een voorstel van de rechter om ook voorwaardelijk gevolmachtigde stemmen mee te tellen, stemden uiteindelijk 47 van de 71 schuldeisers vóór het akkoord. De bewindvoerder gaf aan dat het akkoord kon worden nagekomen en dat homologatie noodzakelijk was.

Het Gerecht oordeelde dat BSM, die een apotheek exploiteerde, een kandidaat had gevonden voor de overname van de aandelen en dat de overnamesom zou worden gebruikt voor het schuldeisersakkoord. Het akkoord zou concurrente schuldeisers in staat stellen om circa 5% van hun vordering te ontvangen, terwijl ex-werknemers meer zouden ontvangen dan bij een faillissement. Het Gerecht concludeerde dat er geen gronden waren om de homologatie van het akkoord te weigeren, aangezien alle schuldeisers beter af zouden zijn met het akkoord. De voorlopige surseance van betaling eindigt zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

Uitspraak

Zaaknummers F-82117-82118 en 82276
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de surseance van betaling van:
BOTICA SANTA MARIA N.V.,
gevestigd in Curaçao,
bewindvoerder: de advocaat mr. A.J. de Winter.

1.De procedure

1.1
Bij vonnis van 8 februari 2017 is aan Botica Santa Maria N.V. (hierna BSM) voorlopig surseance van betaling verleend, met aanstelling van mr. De Winter als bewindvoerder.
1.2
Op 24 oktober 2017 is een schuldeisersvergadering gehouden om te stemmen over het verlenen van definitieve surseance en om te stemmen over het door BSM en de bewindvoerder in ontwerp aan de schuldeisers voorgelegde akkoord. Van die zitting is proces-verbaal opgemaakt, waaraan het ontwerp-akkoord is gehecht. Nadat was gestemd, heeft de rechter vastgesteld dat het akkoord niet was aangenomen, maar dat op grond van artikel 141 Faillissementsbesluit 1931 een tweede stemming moest worden gehouden.
1.3
Vervolgens is er op 31 oktober 2017 wederom een crediteurenvergadering gehouden, waarop wederom is gestemd. Ook van die vergadering is proces-verbaal opgemaakt. Door de rechter is geconstateerd dat op de vergadering slechts 40 schuldeisers aanwezig of vertegenwoordigd waren, en dat daarmee de door artikel 257 Fb vereiste ondergrens voor het aannemen van het akkoord niet zou kunnen worden gehaald, omdat dat artikel immers (nog altijd, anders dan sinds 2005 in Nederland) de zeer hoge drempel opwerpt van instemming van twee derde deel van alle schuldeisers, tezamen vertegenwoordigend drie vierde deel van de totale schuld. Nadat was gebleken dat alle 40 ter vergadering aanwezige of vertegenwoordigde schuldeisers vóór het akkoord zou hebben gestemd - onder wie de ex-werknemers, de Landsontvanger en de SVB - heeft de rechter de vergadering voorgesteld alsnog te stemmen, waarbij de bewindvoerder mede zou stemmen namens schuldeisers die hem hadden willen machtigen, maar van wie hij nog geen schriftelijke machtiging had ontvangen, zulks onder voorbehoud van het na nabellen toereikend blijken van zijn volmacht. De vergadering heeft met deze handelwijze ingesteld, waarna tot de stemming is overgegaan en alle 40 aanwezige of vertegenwoordigde schuldeisers en de bewindvoerder als voorwaardelijk gevolmachtigde vóór het akkoord hebben gestemd. Vervolgens heeft de bewindvoerder staande de vergadering telefonisch verschillende andere schuldeisers benaderd en heeft hij na een half uur bevestigd dat hij zeven nadere volmachten heeft ontvangen en dat hij (nogmaals) namens deze schuldeisers vóór het akkoord stemt. Hierop heeft de rechter vastgesteld dat 47 van de 71 schuldeisers vóór het akkoord hebben gestemd, dat deze schuldeisers samen ruimschoots goed zijn voor de wettelijke ondergrens van drie vierde deel van de totale schuld van circa vanaf 3,1 miljoen en dat het akkoord dus aangenomen is. De bewindvoerder heeft te kennen gegeven dat hij voldoende verzekerd acht dat het akkoord zal kunnen worden nagekomen en dat hij met BSM van mening is dat het akkoord gehomologeerd dient te worden. De beslissing over de homologatie is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
BSM exploiteerde een apotheek te Santa Maria, maar heeft haar deuren al geruime tijd geleden gesloten. De bewindvoerder heeft samen met de aandeelhouder van BSM een kandidaat (tevens hoogste bieder) gevonden voor overname van de aandelen in BSM - en daarmee van de apotheekvergunning van BSM - waarbij de overnamesom ter beschikking wordt gesteld voor de financiering van een schuldeisersakkoord en BSM na de homologatie van het akkoord schuldenvrij zal zijn. Het enige alternatief voor het door BSM aangeboden akkoord zou volgens de bewindvoerder een faillissement zijn, wat het Gerecht aannemelijk voorkomt, waarbij na voldoening van de faillissementskosten uitsluitend enige betaling zou kunnen plaatsvinden aan de ex-werknemers als boedelschuldeisers en waarbij SVB de onbetaald gebleven cessantia aan die ex-werknemers zou moeten uitkeren.
2.2
Het akkoord maakt mogelijk dat:
  • concurrente schuldeisers circa 5% van hun vordering voldaan krijgen;
  • de ex-werknemers, in hun hoedanigheid van boedelschuldeisers en concurrente schuldeisers, in totaal méér ontvangen dan zij (uit de boedel en van SVB) zouden ontvangen bij faillissement;
  • SVB een (aanzienlijke) cessantia-uitkering bespaard blijft;
  • BSM wederom, onder haar nieuwe aandeelhouder, te Santa Maria haar bedrijf zal kunnen uitoefenen, met mogelijk voor een aantal schuldeisers nieuwe perspectieven om zaken te doen.
2.3
Geen van de in artikel 261 lid 2 Fb bedoelde weigeringsgronden voor homologatie doen zich voor. Ook overigens ziet het Gerecht geen grond om de goedkeuring van het akkoord te weigeren. Alle schuldeisers zijn beter af mét dan zonder akkoord.
2.4
De aan BSM voorlopig verleende surseance van betaling neemt ingevolge artikel 265 Fb een einde zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Beslissing

Het Gerecht
- homologeert het door BSM in haar surseance van betaling aangeboden akkoord;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg een Curaçao, en het openbaar uitgesproken 6 november 2017.