In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 november 2017 uitspraak gedaan in de surseance van betaling van Botica Santa Maria N.V. (BSM). Bij vonnis van 8 februari 2017 was aan BSM voorlopige surseance van betaling verleend, met mr. A.J. de Winter als bewindvoerder. Op 24 oktober 2017 vond een schuldeisersvergadering plaats om te stemmen over het verlenen van definitieve surseance en het door BSM en de bewindvoerder voorgestelde akkoord. De rechter constateerde dat het akkoord niet was aangenomen, maar dat er op basis van artikel 141 van het Faillissementsbesluit 1931 een tweede stemming moest plaatsvinden. Tijdens de tweede vergadering op 31 oktober 2017 was het aantal aanwezige schuldeisers onvoldoende om het akkoord aan te nemen, maar na een voorstel van de rechter om ook voorwaardelijk gevolmachtigde stemmen mee te tellen, stemden uiteindelijk 47 van de 71 schuldeisers vóór het akkoord. De bewindvoerder gaf aan dat het akkoord kon worden nagekomen en dat homologatie noodzakelijk was.
Het Gerecht oordeelde dat BSM, die een apotheek exploiteerde, een kandidaat had gevonden voor de overname van de aandelen en dat de overnamesom zou worden gebruikt voor het schuldeisersakkoord. Het akkoord zou concurrente schuldeisers in staat stellen om circa 5% van hun vordering te ontvangen, terwijl ex-werknemers meer zouden ontvangen dan bij een faillissement. Het Gerecht concludeerde dat er geen gronden waren om de homologatie van het akkoord te weigeren, aangezien alle schuldeisers beter af zouden zijn met het akkoord. De voorlopige surseance van betaling eindigt zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.