ECLI:NL:OGEAC:2017:158

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500080 en CUR201500082
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoerrechten en omzetbelasting op elektrische voertuigen in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 1 november 2017 uitspraak gedaan over de invoerrechten en omzetbelasting die door de belanghebbende zijn voldaan bij de invoer van elektrische voertuigen. De belanghebbende, een bedrijf gevestigd in Curaçao, had op 14 en 20 januari 2015 aangifte gedaan voor de invoer van drie voertuigen, die door een elektromotor worden aangedreven. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen stelde dat deze voertuigen moesten worden ingedeeld onder goederencode 8703.1000, wat een invoerrecht van 27% met zich meebracht, terwijl de belanghebbende betoogde dat de voertuigen onder goederencode 8703.9090 vielen, waarvoor een tarief van 0% gold. De belanghebbende baseerde zich op uitlatingen van de Minister-President, waarin werd gesproken over vrijstelling van invoerrechten voor elektrische voertuigen. Het Gerecht oordeelde dat de voertuigen terecht als golfkarren moesten worden ingedeeld, en dat de uitlatingen van de Minister-President niet het gerechtvaardigd vertrouwen konden wekken dat alle elektrische voertuigen vrij van invoerrechten konden worden ingevoerd. De uitspraak concludeerde dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was, zowel wat betreft de invoerrechten als de omzetbelasting, die correct was geheven op 6%.

Uitspraak

Uitspraak van 1 november 2017
BBZ nrs. CUR201500080 en CUR201500082
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 14 januari 2015 aangifte (C- 1745) ten invoer gedaan van “twee stuks transportwagens met eigen beweegkracht aangedreven door golfkarretje/ transportwagen”. Op 20 januari 2015 heeft belanghebbende aangifte (C- 2679) ten invoer gedaan van “één stuks andere transportwagens met eigen beweegkracht”. Ter zake van de aangifte (C-1745) is een bedrag aan invoerrechten betaald van Naf. 2.967 en een bedrag aan omzetbelasting van Naf. 1.695 en over de aangifte (C-2679) is een bedrag aan invoerrechten betaald van Naf. 1.802 en een bedrag aan omzetbelasting van Naf. 1.030.
1.2
Belanghebbende is op 10 februari 2015 tegen beide aangiften in bezwaar
gekomen.
1.3
Bij uitspraken op bezwaar van 9 juli 2015 zijn de bezwaren afgewezen.
1.4
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 28 juli 2015 in beroep gekomen.
1.5
De Inspecteur heeft op 22 november 2016 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop gereageerd per e-mail van 9 maart 2017.
1.6
De Inspecteur heeft op 12 april 2017 een reactie op de aanvulling op het verweerschrift ingediend.
1.7
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen op 30 november 2016, 22 februari 2017 en 28 juni 2017 in Willemstad. Op 30 november 2016 is namens belanghebbende, hoewel daartoe op juiste wijze opgeroepen, niemand verschenen en namens de Inspecteur zijn verschenen [ A ] en [ B ]. Op 22 februari 2017 is namens de Inspecteur, hoewel daartoe op juiste wijze opgeroepen, niemand verschenen en namens de belanghebbende is verschenen [ C ]. Op 28 juni 2017 zijn verschenen namens belanghebbende [ C ] en [ D ] en namens de Inspecteur [ E ], en [ F ]. Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende heeft op 14 en 20 januari 2015 drie voertuigen ingevoerd. Belanghebbende heeft hiervan op genoemde data, door tussenkomst van de douane-expediteur, aangifte ten invoer gedaan. De aangiften vermelden, voor zover van belang, de volgende gegevens:
Aangifte van 14 januari 2015:
* omschrijving: “2 stuks.
Transportwagens met eigen beweegkracht, aangedreven door een Golfkarretje/transportwagen”
* goederencode:
84271000
* douanewaarde:
Afl. 28.265
* invoerrecht: 10,5% x 28.265 =
Afl. 2.967,90
* omzetbelasting: 6% x 28.265 =
Afl.
1.695,90
Totaal
Afl. 4.663,80
Aangifte van 20 januari 2015:
* omschrijving: “1 stuks.
Andere transportwagens met eigen beweegkracht”
* goederencode:
84272000
* douanewaarde: Afl. 17.170
* invoerrecht: 10,5% x 17.170 =
Afl. 1.802,90
* omzetbelasting: 6% x 17.170 =
Afl.
1.030,20
Totaal
Afl. 2.833,10
2.3
De ingevoerde goederen betreffen voertuigen die door een elektromotor worden aangedreven.
2.4
Tot de stukken van het geding behoort een krantenbericht van 12 januari 2012 waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“CURAÇAO - Premier Gerrit Schotte heeft vandaag de nieuwe percentages voor invoerrechten op hybride en elektrische voertuigen bekend gemaakt. (…).
Voor hybride voertuigen, zoals bijvoorbeeld de Toyota Prius III, die gebruikmaken van een combinatie van elektriciteit en benzine zal met ingang van vandaag het tarief van invoerrechten 10 procent bedragen. Volledig elektrische auto’s zijn vanaf nu vrij van invoerrechten.
Beleidsnota
In het streven om de milieuverontreiniging te verlagen, heeft kabinet Schotte besloten om de invoerrechten op dit type auto’s te verlagen. Deze verlaging zal een positief effect hebben op de consumentenprijs. Deze beslissing maakt deel uit van beleidsnota elektriciteitsvoorziening Curaçao 2011 – 2015, die de Raad van Ministers op 16 februari 2011 heeft aangenomen. Duurzame of groene energie maakt deel uit van dit nieuwe beleid.
(…)
2.5
Vanaf 14 maart 2012 wordt, in navolging op hetgeen door de Minister-President op 12 januari 2012 is gezegd, door de Inspecteur de lijst Bekendmaking verlaging verlaagde tarieven van invoerrechten (hierna: Bekendmaking) toegepast. Deze lijst bevat lagere invoerrechttarieven en vormt aldus begunstigend beleid. Onderaan de Bekendmaking staat: “Deze bekendmaking is nog niet officieel vastgelegd, maar wordt met goedkeuring van de Raad van Ministers toegepast aangezien het een begunstiging betreft.”
2.6
Tot de stukken van het geding behoort een vijftal van belanghebbende afkomstige exemplaren van het “certificate of origin for a vehicle” met betrekking tot door de leverancier in 2015 aan belanghebbende geleverde voertuigen. Onder “body type” staat daarbij vermeld “Golf/Utility” en in de bijbehorende bijlage wordt gesproken over “standard golf car” (voor 2, 4 of 6 personen), “utility car based on 2-passenger golf car” en “utility car based on 6-passenger golf car”.
2.7
Belanghebbende heeft geen terrein waar golf kan worden gespeeld en de voertuigen worden niet als golfkar gebruikt. De voertuigen zijn bestemd voor de medewerkers die ze voor het werk gebruiken.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is de vraag of belanghebbende bij de invoer van de ingevoerde
voertuigen recht heeft op het 0 percent tarief.
3.2.1
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van golfkarren (goederencode 8703.1000) maar van elektrische voertuigen (goederencode 8703.9090) in de zin van de Bekendmaking waarop het van 0% tarief van toepassing is. Subsidiair stelt belanghebbende dat zij door de uitlatingen van de toenmalige Minister-President erop mocht vertrouwen dat alle elektrisch aangedreven voertuigen vrij van invoerrechten mochten worden ingevoerd.
3.2.2
De Inspecteur stelt dat het 0% tarief alleen van toepassing is op elektrisch aangedreven auto’s, waarvan hier geen sprake is. Volgens de Inspecteur dienen de voertuigen te worden aangemerkt als golfkarren met goederencode 8703.1000, waarop een tarief van 27% aan invoerrechten van toepassing is en een tarief van 9% aan omzetbelasting. Volgens de Inspecteur is aldus bij de invoer eerder te weinig dan teveel aan invoerrechten en omzetbelasting geheven. De Inspecteur betoogt dat belanghebbende niet een te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Invoerrechten

4.1
In artikel 1, lid 2, letter c en d van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LTI) is bepaald dat de invoerrechten worden gebaseerd op de in de bijlage bij deze landsverordening opgenomen naamlijst van goederen en de algemene regels voor de interpretatie daarvan. De bijlage heeft als titel “Tarief van Invoerrechten Nederlandse Antillen” (hierna Bijlage TI).
4.2
In de Bijlage TI is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
afdeling 17: vervoermateriaal
(…)
87. Automobielen, tractors, rijwielen, motorrijwielen en andere voertuigen voor vervoer
over land, alsmede delen en toebehoren daarvan (…).
Post
Code
Omschrijving
Invoer
recht
87.03
8703.1
8703.901
8703.903
8703.905
8703.907
automobielen en andere motorvoertuigen hoofdzakelijk
ontworpen voor personenvervoer (…), motorvoertuigen van het type “station-wagon” of “break” en racewagens daaronder begrepen.
_ voertuigen, speciaal ontworpen voor het zich verplaatsen op sneeuw; speciale voertuigen voor het vervoer van personen op golfvelden en dergelijke voertuigen
_ andere voertuigen met een motor met vonkontsteking en met op- en neergaande zuigers:
- - (…)
- - - (…)
_ andere voertuigen met een motor met zelfontsteking (diesel- of semi-dieselmotor):
- - (…)
- - - (…)
- andere:
- - (…)
- - (…)
- - (…)
- - (…)
27
In de Bekendmaking is aan “andere” toegevoegd:
- - 8703.9090: voertuigen die worden aangedreven door een elektromotor 0%
4.3
In de Bijlage TI zijn algemene regels voor de interpretatie van het tarief van invoerrechten opgenomen. Gelet op regel 1 van de Bijlage TI zijn de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op afdeling en hoofdstuk bepalend voor de indeling. In regel 6 is bepaald dat voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post ook wettelijk bepalend zijn de bewoordingen van die onderverdelingen en de aantekeningen, dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken en dat de indelingsregels 1 tot en met 5 ook van toepassing zijn voor de indeling van goederen binnen één post.
4.4
In de aangiften zijn de ingevoerde voertuigen ingedeeld onder goederencode 8427.1000 respectievelijk 8427.2000. Tussen partijen is niet in geschil dat die indeling onjuist is en dat de voertuigen onder afdeling 17, hoofdstuk 87, categorie 03, derhalve onder post 87.03 dienen te worden ingedeeld.
4.5
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de voertuigen behoren tot de goederencode 8703.1000 met als omschrijving (voor zover hier van belang) “speciale voertuigen voor het vervoer van personen op golfvelden en dergelijke voertuigen”. Het Gerecht acht dit standpunt juist. In de “certificate of origin for a vehicle” staat bij “body type” vermeld “Golf/Utility” en in de daarbij behorende bijlage wordt gesproken over een “golf car” en over een “utility car based on 2-passenger golf car” en een “utility car based on 6-passenger golf car”. Deze bewoordingen duiden erop dat sprake is van golfkarretjes of in ieder geval voertuigen die daar sterk op lijken. Daar komt bij dat belanghebbende in haar reactie op het verweerschrift vermeldt dat zij niet weerspreekt dat het onder- en bovenstel vergelijkbaar zijn met een golfkar. Ook de zich in het dossier bevindende foto’s wijzen naar het oordeel van het Gerecht in dezelfde richting. Zo al geen sprake is van golfkarretjes dan vertonen ze daar in ieder geval veel overeenkomsten mee. Door de toevoeging van ‘dergelijke voertuigen’ in de omschrijving van de goederencode 8703.1000 vallen ook voertuigen soortgelijk aan golfkarren onder deze goederencode. Het Gerecht merkt op dat volgens de indelingsregels binnen de post 8703 uitsluitend de onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Dit brengt met zich mee dat enkel onderverdelingen van een gelijke strepenniveau met elkaar kunnen worden vergeleken. De omschrijving in 8703.1000 kan dus worden vergeleken met de omschrijving “andere”. De goederencode 8703.9090 is een onderverdeling (niveau van twee strepen) van “andere” en daarom is vergelijking met 8703.1000 niet aan de orde. De voertuigen dienen dan ook te worden ingedeeld onder goederencode 8703.1000, waarop het tarief van 27% van toepassing is. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.6
Belanghebbende heeft hiertegen aangevoerd dat belanghebbende geen golfterrein heeft en dat op het resort nergens het golfspel kan worden gespeeld. Naar het Gerecht begrijpt, beroept belanghebbende zich hiermee op de niet-golfbestemming van de voertuigen. Het Gerecht verwerpt dit beroep. Volgens vaste jurisprudentie dient, ten behoeve van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, voor de indeling van goederen onder een tariefpost in beginsel het beslissende criterium te worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen van die goederen. De bestemming van de goederen heeft voor de indeling in zijn algemeenheid geen betekenis. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval een uitzondering op die regel gemaakt zou moeten worden. De omstandigheid dat een golfkar (of een daarop gelijkend voertuig) voor andere doeleinden dan voor het golfspel gebruikt wordt, doet dus naar het oordeel van het Gerecht niet af aan de indeling van een dergelijk voertuig in de categorie 8703.1000.
4.7
Belanghebbende heeft tenslotte een beroep gedaan op gewekt vertrouwen. De Inspecteur bestrijdt niet dat de uitlatingen zoals die in het krantenbericht zijn opgenomen zijn gedaan door de Minister-President maar zij betoogt dat belanghebbende deze uitlatingen verkeerd heeft opgevat. Het Gerecht gaat veronderstellenderwijs ervan uit dat de uitlatingen door de competente bewindspersoon zijn gedaan en ook dat de uitlatingen in de uitvoeringssfeer zijn gebeurd. Het Gerecht oordeelt alsdan dat aan de uitlatingen niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontleend kan worden dat alle elektrische voertuigen vanaf dat moment vrij van invoerrechten zouden kunnen worden ingevoerd. In het artikel wordt immers gesproken over de vrijstelling
(Gerecht: bedoeld zal zijn 0% tarief) van invoerrechten van “volledig elektrische auto’s” en niet over vrijstelling van alle elektrische voertuigen. Dat in het artikel ook “elektrische voertuigen” genoemd worden leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel nu hier niet ondubbelzinnig uit blijkt dat de vrijstelling voor alle voertuigen (waaronder golfkarren of daarmee gelijk te stellen voertuigen) zou gelden. Gelet hierop had het, veronderstellenderwijs dat belanghebbende niet op de hoogte was van de Bekendmaking, op de weg van belanghebbende gelegen om nadere informatie in te winnen over de vraag in welke gevallen de vrijstelling exact zou gelden. Belanghebbende heeft ook nog betoogd dat de door haar ingevoerde voertuigen vallen onder de categorie automobielen, zodat de opmerking van de Minister-President dat elektrische auto’s vrij van invoerrechten kunnen worden ingevoerd, ook voor de voertuigen van belanghebbende geldt. Het Gerecht verwerpt dit betoog. De door belanghebbende ingevoerde voertuigen kunnen immers naar spraakgebruik niet aangemerkt worden als auto’s.
4.8
Gelet op het vorenstaande is het beroep inzake het verschuldigde invoerrecht ongegrond.
Omzetbelasting
4.9
Ingevolge artikel 14b en 14c, lid 1 van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (LOB 1999) wordt omzetbelasting geheven over de waarde bij invoer van goederen naar een tarief van 6%. Het tarief bedraagt 9% voor goederen die genoemd zijn in de tabel behorend bij de LOB 1999 (zie artikel 14 c, lid 2 LOB 1999). In artikel 14d LOB 1999 is bepaald dat vrijstelling en kwijtschelding van belasting wordt verleend terzake van de invoer in de gevallen waarin overeenkomstig de Landsverordening tarief van invoerrechten vrijstelling en kwijtschelding wordt verleend.
4.1
Ter zake van de invoer van de voertuigen heeft belanghebbende 6% omzetbelasting voldaan. Over de waarde van de ingevoerde voertuigen bestaat geen geschil. Van vrijstelling van invoerrechten is geen sprake. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 14c LOB 1999 is niet teveel omzetbelasting voldaan. Ook in zoverre is het beroep ongegrond.
4.11
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).