ECLI:NL:OGEAC:2017:156

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
EJ 81901/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de werknemer, verzoeker, op 9 februari 2017 een verzoekschrift ingediend tegen zijn werkgever, MUEBLERIA DI CREDITO N.V., met betrekking tot een ontslag op staande voet. De werknemer verzoekt onder andere om het ontslag nietig te verklaren en om doorbetaling van zijn loon. De werkgever heeft op zijn beurt een zelfstandig tegenverzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 21 juni 2016, met de stelling dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag. De feiten van de zaak zijn dat er op 21 juni 2016 een incident heeft plaatsgevonden tussen de werknemer en werkgever, waarbij beide partijen elkaar hebben bedreigd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet geldig is, omdat de werknemer zich onbehoorlijk heeft gedragen door de werkgever te bedreigen met een stanleymes. De vorderingen van de werknemer zijn afgewezen, en het Gerecht heeft de arbeidsovereenkomst per 23 mei 2017 ontbonden, met compensatie van proceskosten. De werknemer is toegestaan kosteloos te procederen, maar er is geen vergoeding aan hem toegekend.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKER],
wonende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.O. Gomes,
tegen
de naamloze vennootschap
MUEBLERIA DI CREDITO N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. A. van Hoof.
Partijen zullen hierna ook de werknemer en de werkgever genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 9 februari 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Verweerster heeft een verweerschrift tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 27 maart 2017.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
De werknemer heeft op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden voor de werkgever verricht.
2.3.
Op 21 juni 2016 heeft zich een incident tussen de werkgever en werknemer voorgedaan.
2.4.
In het rapport van het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) d.d. 4 juli 2016 is vermeld dat de werknemer daar op 23 juni 2016 aangifte heeft gedaan. In het rapport is de volgende verklaring van de werknemer opgenomen, voor zover van belang: “[Er] ontstond een lelijke woordenwisseling tussen hem en de werkgever. Beide hebben elkaar bedreigd en werknemer werd op staande voet ontslagen.”

3.Het geschil

3.1.
De werknemer verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven:
a. hem toestaat kosteloos te procederen;
b. het ontslag op staande voet nietig verklaart;
c. primair de werkgever veroordeelt om het loon vanaf 19 augustus 2016, dan wel subsidiair vanaf 21 juni 2016, aan de werknemer te betalen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
d. de werkgever veroordeelt om de werknemer weder te werk te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 1.000,00 per dag;
e. de werkgever veroordeelt om het achterstallig loon over 1 juni tot en met 18 augustus 2016 aan de werknemer te betalen;
f. de werkgever beveelt om de werknemer vakantie te verlenen met doorbetaling van het loon tegen een dwangsom van NAf 1.000,00 per dag;
g. alle bedragen vermeerderd met de vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW en de wettelijke rente vanaf 16 september 2016;
h. met veroordeling van de werkgever in de kosten van de procedure.
3.2.
De werknemer legt aan zijn verzoek ten grondslag - kort weergegeven - dat er geen sprake is van een onverwijld meegedeelde dringende reden voor het aan hem gegeven ontslag en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat.
3.3.
De werkgever voert gemotiveerd verweer dat ertoe strekt dat het Gerecht het verzoek van de werknemer zal afwijzen.
Zelfstandig tegenverzoek
3.4.
Voor het geval dat in rechte wordt geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst
tussen partijen nog bestaat, verzoekt de werkgever de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 21 juni 2016, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen datum, zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.5.
De werkgever legt aan het verzoek ten grondslag, zakelijk weergegeven, dat er
sprake is van een gewichtige reden, bestaande uit een dringende reden die geheel aan de werknemer te wijten is, en dat er als gevolg daarvan sprake is van een vertrouwensbreuk.
3.6.
De werknemer voert gemotiveerd verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de werknemer
4.1.
Op grond van de verklaring van de werknemer bij SOAW (zoals hiervoor onder 2.4. vermeld) en het verhandelde ter zitting acht het Gerecht het aannemelijk dat op 21 juni 2016 - naar aanleiding van een door de werkgever aan de werknemer verstrekte opdracht - tussen hen een woordenwisseling is ontstaan, waarin de werknemer en de werkgever elkaar over en weer hebben bedreigd en waarbij zowel de werknemer als de werkgever een voorwerp ter hand hebben genomen, te weten een stanleymes respectievelijk een slijptol. Ter zitting is gebleken dat de werkgever meteen na dit incident tegen de werknemer heeft gezegd ‘go for yourself’. Uit het rapport van SOAW blijkt dat de werknemer op 23 juni 2016 wist dat hij was ontslagen. Het Gerecht acht het op grond hiervan aannemelijk dat de werkgever de werknemer direct na het incident heeft ontslagen. Hoewel niet is gebleken dat de reden van het ontslag de werknemer is meegedeeld, blijkt uit de verklaring van de werknemer bij SOAW dat hij wist dat hij vanwege het incident is ontslagen. Het Gerecht leidt hieruit af dat het voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk was welke eigenschappen of gedragingen de werkgever hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking, namelijk zijn gedrag tijdens het incident van 21 juni 2016. De omstandigheid dat de werknemer beschikte over een SVB-kaart en later als arbeidsongeschikt geregistreerd stond, maakt de conclusie van het Gerecht niet anders. De SVB-kaart was hem immers reeds voor het incident verstrekt.
4.2.
Het Gerecht merkt de reden voor het gegeven ontslag aan als een dringende reden. De werknemer heeft zijn meerdere, de werkgever, bedreigd met een stanleymes in zijn hand. Aldus heeft hij zich zo onbehoorlijk gedragen dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een werkgever behoeft een dergelijk gedrag niet van een werknemer te tolereren, ook niet als hij zelf ook bedreigingen heeft geuit en een voorwerp ter hand heeft genomen. Het gedrag van de werkgever doet immers niet af aan het eigen onacceptabele gedrag van de werknemer. Alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking genomen, is het Gerecht van oordeel dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
4.3.
Dit betekent dat het op 21 juni 2016 gegeven ontslag op staande voet geldig is en heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vorderingen van de werknemer zoals vermeld onder 3.1. sub b, c en d zullen derhalve worden afgewezen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de werkgever het salaris tot 21 juni 2016 aan de werknemer verschuldigd is. Uit de payroll administratie van de werkgever blijkt dat het salaris NAf 1.271,21 netto per maand bedraagt en dat het salaris over de maand juni 2016 aan de werkgever is betaald. Hetgeen de werknemer hiertegenover heeft gesteld is onvoldoende om aan te nemen dat de werkgever de werknemer nog een bedrag aan loon of niet genoten vakantiedagen verschuldigd is. De vorderingen van de werknemer zoals vermeld onder 3.1. sub e en f worden derhalve afgewezen.
4.5.
De werknemer heeft het Gerecht verzocht kosteloos te mogen procederen.
Gelet op het door hem ingebrachte bewijs van onvermogen, zal het Gerecht hem daartoe toelaten.
4.6.
Gelet op de aard van de zaak en de verhouding tussen partijen, zullen de
proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
Ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek
4.7.
Nu de mogelijkheid bestaat dat in hoger beroep het ontslag op staande voet alsnog wordt vernietigd en zal blijken dat de arbeidsovereenkomst niet reeds op 21 juni 2016 is geëindigd, komt het Gerecht toe aan de beoordeling van het onderhavige verzoek.
4.8.
De vraag die voorligt is of er sprake is van gewichtige redenen bestaande uit
zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Op grond van de inhoud van de gedingstukken en in aanmerking genomen hetgeen door partijen ter toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is genoegzaam gebleken dat door de gedragingen van de werknemer die tot het ontslag op staande voet hebben geleid, het door de werkgever in hem gestelde vertrouwen is geschaad. De arbeidsverhouding tussen partijen is duurzaam verstoord geraakt, waardoor een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer tot de reële mogelijkheden behoort. Er is derhalve sprake van veranderingen in de omstandigheden, die een gewichtige reden vormen, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst
- indien en voor zover in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat deze niet op 21 juni 2016 is geëindigd - op korte termijn behoort te eindigen.
4.9.
Nu de verzochte ontbinding met terugwerkende kracht niet mogelijk is, zal het Gerecht de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 23 mei 2017 ontbinden. Hierbij zal aan de werknemer geen vergoeding worden toegekend, nu in hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat de veranderingen in de omstandigheden aan hem te wijten zijn.
4.10.
De proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Ten aanzien van het verzoek van de werknemer
5.1.
staat de werknemer toe kosteloos te procederen;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
Ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek
5.4.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 23 mei 2017,
indien en voor zover in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 21 juni 2016 is geëindigd;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.