In deze zaak, die voorligt bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, hebben de vennootschappen Rivana Services S.A. en Jadranski Pomorski Servis D.D. (hierna: JPS) een kort geding aangespannen tegen Bluemarine Chartering Inc. naar aanleiding van een beslag dat door Bluemarine is gelegd op het schip David Prvi en de aanwezige bunkers. De eisers vorderen primair de opheffing van de beslagen en subsidiair een vermindering van de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 12 september 2017 is ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 september 2017.
De feiten van de zaak zijn als volgt: JPS is voor 99% eigenaar van het schip David Prvi, terwijl Rivana de resterende 1% bezit en optreedt als rompbevrachter. Bluemarine heeft een bedrag van USD 33.090 aan Rivana gefactureerd voor werkzaamheden die verband houden met de rompbevrachting. De eisers stellen dat het beslag onterecht is gelegd, omdat de vorderingen verjaard zouden zijn en de cessie van de vorderingen ongeldig zou zijn. Bluemarine daarentegen stelt dat de cessie geldig is en dat de vorderingen niet zijn verjaard.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat het beslag op de David Prvi niet gerechtvaardigd is voor de vordering op Salver, maar dat het beslag op de bunkers moet worden opgeheven. Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat Bluemarine een vordering van USD 30.000 op Rivana heeft en dat Rivana hoofdelijk aansprakelijk is voor de kosten die verband houden met het schip. De vordering tot het stellen van een bankgarantie door Bluemarine is toegewezen, met een bedrag van USD 40.000. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.