ECLI:NL:OGEAC:2017:148

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
KG 83261/2017 en EJ 83663/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek tot doorbetaling loon in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, heeft eiseres, werkzaam bij Banco di Caribe N.V., een kort geding aangespannen na haar ontslag op staande voet op 5 juni 2017. Eiseres had eerder een verzoek ingediend om haar werkgever te veroordelen tot doorbetaling van haar loon en haar wedertewerkstelling, na een geschil over haar vakantieaanvraag. Banco di Caribe had haar vakantieverzoek voor de periode van 2 juni tot 16 juni 2017 afgewezen, waarna eiseres besloot om toch op vakantie te gaan. Banco di Caribe stelde dat dit gedrag een dringende reden vormde voor het ontslag op staande voet. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eiseres aanvoerde dat er geen dringende redenen waren voor haar ontslag.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat Banco di Caribe in redelijkheid kon concluderen dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, omdat eiseres ondanks de afwijzing van haar vakantieverzoek toch op vakantie ging. Het Gerecht heeft de vorderingen van eiseres tot doorbetaling van loon en wedertewerkstelling afgewezen, en de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorwaardelijk ontbonden. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van Banco di Caribe, die tot dat moment waren begroot op NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris. De beslissing werd op 28 september 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding
In de zaak van:
[eiseres/verweerster],
wonende te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.D. Keizer,
tegen
de naamloze vennootschap
Banco di Caribe N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. ten Veen,
Beschikking
In de zaak van:
de naamloze vennootschap
Banco di Caribe N.V.,
gevestigd te Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. W. ten Veen,
tegen
[eiseres/verweerster],
wonende te Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. K.D. Keizer,
Partijen zullen hierna [eiseres/verweerster] en Banco genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

In beide zaken

1.1. [
eiseres/verweerster] heeft op 12 juli 2017 een kort geding verzoekschrift met producties ingediend. Voorafgaand aan de, op verzoek van partijen aangehouden, mondelinge behandeling heeft Banco op 6 september 2017 een verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend met het verzoek tot gelijktijdige behandeling.
1.2.
Op 7 september 2017 heeft de mondelinge behandeling in beide zaken plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities.
1.3.
Uitspraak in beide zaken is bepaald op heden.

2.De feiten

In beide zaken

2.1. [
eiseres/verweerster] is sinds 1 augustus 2012 werkzaam voor Banco, laatstelijk in de functie van Card Center Officer, met een bruto maandelijks salaris van NAf 3.331,= exclusief vaste emolumenten.
2.2.
Op 16 januari 2017 is de vakantieplanning voor 2017 vastgelegd en rondgemaild op de afdeling van [eiseres/verweerster]. Op 24 januari 2017 heeft [eiseres/verweerster] verzocht haar vakantie te wijzigen van augustus naar 10 juli tot en met 21 juli 2017. Dit is goedgekeurd. Op 1 maart 2017 heeft [eiseres/verweerster] er mee ingestemd om haar vakantie een week later op te nemen. Alsdan zou haar vervangster weer terug zijn van verlof.
2.3.
Eind maart 2017 heeft [eiseres/verweerster] in een informeel gesprek met haar leidinggevende besproken dat zij begin juni 2017 samen met haar partner op safari zou willen gaan. Dit verzoek is mondeling afgewezen.
2.4.
De partner van [eiseres/verweerster] heeft eind maart/begin april 2017 telefonisch, althans via whatsapp, getracht om toestemming voor de vakantie van [eiseres/verweerster] te regelen via de HRM director van Banco. Deze heeft hem daarop, na overleg met de leidinggevende van [eiseres/verweerster], bericht dat het niet mogelijk is voor [eiseres/verweerster] om in juni 2017 op vakantie te gaan.
2.5.
Op 7 april 2017 heeft [eiseres/verweerster] een schriftelijke aanvraag gedaan voor vakantie van 2 juni 2017 tot en met 16 juni 2017.
2.6.
Bij e-mailbericht 11 april 2017 heeft Banco de vakantie aanvraag afgewezen.
2.7.
Bij e-mailbericht van 13 april 2017 heeft [eiseres/verweerster] gesteld dat haar vakantieverzoek niet kan worden afgewezen nu geen sprake is van een dringende reden dan wel een zeer bijzondere omstandigheid. [eiseres/verweerster] heeft daarbij verzocht om alsnog te bevestigen dat het vakantieverzoek akkoord is. Vermeld is daarbij: “indien mijn verzoek niet geaccordeerd wordt, zie ik mij genoodzaakt alsnog vrij te nemen”.
2.8.
Op 28 april 2017 heeft [eiseres/verweerster] per mail een friendly reminder terzake haar e-mail van 13 april 2017 gestuurd.
2.9.
Op maandag 29 mei 2017 heeft [eiseres/verweerster] een verlofaanvraag gedaan voor de periode 1 tot en met 16 juni 2017. Bij mail van dezelfde datum heeft de leidinggevende van [eiseres/verweerster] haar bericht dat de aanvraag niet is goedgekeurd.
2.10.
Op 1 juni 2017 om 5.03 uur PM heeft [eiseres/verweerster] een e-mail aan Banco gestuurd dat zij, ondanks dat haar leidinggevende haar aanvraag heeft geweigerd, de vakantie waarop zij recht heeft, zal opnemen en dus niet aanwezig zal zijn van vrijdag 2 juni tot en met vrijdag 16 juni 2017.
2.11.
Bij brief van 5 juni 2017 heeft Banco [eiseres/verweerster] op staande voet ontslagen.
2.12.
Bij brief van 14 juni 2017 heeft [eiseres/verweerster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich bereid verklaard tot het verrichten van haar arbeid.

3.Het geschil

Verzoek [eiseres/verweerster]

3.1.
Eiseres vordert:
Banco te veroordelen [eiseres/verweerster] binnen vierentwintig uur na het in deze procedure te wijzen vonnis toe te laten tot haar bedrijf en haar daar in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 25.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Banco in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
Banco te veroordelen tot betaling aan [eiseres/verweerster], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van het volledige loon inclusief emolumenten van [eiseres/verweerster] vanaf 5 juni 2017, op de gebruikelijke tijdstippen vermeerderd met de vertragingsrente daarover, totdat de arbeidsovereenkomst met [eiseres/verweerster] rechtsgeldig zal zijn beëindigd, zulks verhoogd met (i) de wettelijke vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW en (ii) de wettelijke rente;
Banco te veroordelen tot betaling aan [eiseres/verweerster], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten van NAf 1.073,25;
Banco te veroordelen om aan [eiseres/verweerster] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen zeven dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis;
Een en ander voor zover mogelijk bij voorraad.
Verzoek Banco
3.2.
Banco di Caribe verzoekt het Gerecht om de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, voor zover deze thans nog bestaat, zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van gewichtige redenen, primair bestaande uit dringende redenen en subsidiair bestaande uit veranderingen in de omstandigheden, met veroordeling van [eiseres/verweerster] in de kosten van de onderhavige procedure.
In beide verzoeken
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verzoek [eiseres/verweerster]

4.1. [
eiseres/verweerster] heeft verzocht om het door Banco gegeven ontslag op staande voet van 5 juni 2017 nietig te verklaren onder veroordeling van Banco in de doorbetaling van het loon. Nu sprake is van een vordering tot doorbetaling loon is het spoedeisend belang in deze in voldoende mate gegeven.
4.2.
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is nodig dat in voldoende mate aannemelijk is dat die vordering ook in een bodemprocedure zal worden toegewezen, in die zin dat geoordeeld zal worden dat de opgegeven dringende reden voor het ontslag op staande voet, het ontslag kan dragen.
4.3.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is nodig dat sprake is van een dringende reden. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, die ten gevolge hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren. Daarnaast is nodig dat de reden voor het ontslag onverwijld aan d e wederpartij is medegedeeld. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag dienen alle omstandigheden van het geval, inclusief de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, in onderling verband en samenhang in aanmerking te worden genomen.
4.4. [
eiseres/verweerster] stelt dat Banco haar ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Banco heeft zonder goede grond geweigerd om haar in de periode van 2 juni 2017 tot 16 juni 2017 vakantie te verlenen. [eiseres/verweerster] wijst in dit kader op artikel 2 lid 2 en 4 van de Vakantieverordening 1949 en stelt dat de werkgever verplicht is de arbeider op diens verzoek vakantie te verlenen. Alleen op grond van zeer bijzondere omstandigheden kan vakantie worden geweigerd. Die waren er niet. [eiseres/verweerster] kan niet worden verweten dat ze op vakantie is gegaan, althans zulks vormt geen dringende reden.
4.5.
Banco betwist het vorenstaande en heeft in dit kader aangevoerd dat het vanaf het begin af aan duidelijk is gecommuniceerd aan [eiseres/verweerster] dat zij geen vrij kon nemen in die periode en ook waarom dat niet kon. [eiseres/verweerster] heeft zich daar niets van aangetrokken en is toch op vakantie gegaan. Daarmee is sprake van een dringende reden tot ontslag, aldus Banco.
4.6.
Het Gerecht overweegt in dit kader als volgt. Artikel 2 van de Vakantieregeling 1949 handelt over de aanspraak op vakantie. De in het tweede lid van dit artikel genoemde verplichting van de werkgever om de werknemer de vakantie waarop hij aanspraak heeft te verlenen op diens verzoek, dient dan ook te worden bezien in dit licht. Een werkgever is verplicht om de vakantiedagen waarop de werknemer aanspraak heeft op diens verzoek te verlenen. Uit artikel 4 lid 3 van voormelde regeling volgt evenwel dat het tijdstip van de verlening van vakantie door de werkgever wordt bepaald. Weliswaar dient die daarbij zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de wensen van de werknemer maar indien het belang van het bedrijf of het belang van het overig personeel zich daar niet mee verdragen, gaan deze laatste belangen voor. Het vorenstaande is tussen partijen ook vastgelegd in artikel 5.2. van de arbeidsovereenkomst en artikel 8 lid 9 van het Arbeidsreglement. Van een plicht van werkgever om vakantie te verlenen op het door de werknemer gewenste tijdstip is geen sprake.
4.7.
Relevant in dit kader is dat door [eiseres/verweerster] niet is betwist dat het vakantierooster voor 2017 was vastgelegd en dat daarbij begin maart 2017 expliciet was be- en afgesproken dat haar vakantie was afgestemd op de terugkeer van haar collega [naam], die dezelfde taken en verantwoordelijkheden heeft als [eiseres/verweerster], van zwangerschapsverlof op 17 juli 2017. Door [eiseres/verweerster] is voorts niet betwist dat het, voor de goede voortgang van het werk, de afspraak was dat altijd één van hen op het werk aanwezig diende te zijn. Voorts is niet door [eiseres/verweerster] betwist dat Banco al anderhalf jaar bezig was met een project om de bankkaarten van cliënten vervangen door bankkaarten met chip en dat dit project in de afrondende fase was beland waardoor, mede nu klanten hun multi cards in juni zouden komen ophalen, het de maanden vanaf mei druk zou worden op haar afdeling. Van de door [eiseres/verweerster] gestelde bereidheid van de collega’s om haar werk over te nemen is niet gebleken. Daarbij heeft [eiseres/verweerster] niet betwist dat indien zij niet aanwezig zou zijn, slechts twee collega’s over zouden blijven op de afdeling die geen mogelijkheid zouden hebben om extra verantwoordelijkheden op zich te nemen.
4.8.
Gelet op het vorenstaande heeft Banco, mede nu het [eiseres/verweerster] wel was toegestaan om vanaf 17 juli 2017 op vakantie te gaan, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van Banco (mede gelet op het belang van het overig personeel), een vakantie op het door [eiseres/verweerster] gewenste gewijzigde tijdstip niet toeliet. Daarbij weegt mee dat, nu [eiseres/verweerster] begin maart 2017 nog akkoord was gegaan met een vakantie vanaf 17 juli 2017, geen andere conclusie lijkt te kunnen worden getrokken dan dat de wens om in juni 2017 op vakantie te gaan was ingegeven door de omstandigheid dat de tickets in die maand goedkoper waren en, zonder toestemming van de werkgever af te wachten, reeds waren aangeschaft.
4.9.
Banco heeft op verschillende momenten (mondeling, via whats-app en via e-mail) duidelijk gemaakt aan [eiseres/verweerster] dat zij het verzoek niet kon goedkeuren. Dat het [eiseres/verweerster] ook duidelijk was dat de aanvraag was geweigerd, blijkt uit haar e-mail van 1 juni 2017 aan haar leidinggevende. Van [eiseres/verweerster] mocht, gelet op het vorenstaande, worden verwacht dat zij haar vakantie had genomen in de afgesproken periode vanaf 17 juli 2017. [eiseres/verweerster] heeft er evenwel, ondanks dat de vakantieaanvraag voor de periode 2 juni tot en met 16 juni 2017 geweigerd was en haar door Banco duidelijk uiteen was gezet waarom haar de vakantie op het door haar gewenste gewijzigde moment niet kon worden toegekend, bewust voor gekozen om toch op vakantie te gaan. Op grond van het vorenstaande kon Banco in redelijkheid concluderen dat sprake was van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Nu het [eiseres/verweerster] meer dan duidelijk was gemaakt dat de vakantie niet was geaccordeerd, kan niet kan worden volgehouden dat Banco gehouden was om haar te waarschuwen dat zij zou worden ontslagen als zij niet zou komen en dat Banco [eiseres/verweerster] de gelegenheid had moeten bieden om weer op het werk te verschijnen.
4.10.
Dat de collega [naam] tijdens haar arbeidsongeschiktheid op vakantie zou zijn gegaan en daarvoor alleen een waarschuwing heeft gekregen, is door Banco betwist. Volgende Banco is deze collega met medeweten en instemming van Banco op vakantie gegaan. Derhalve is ook geen waarschuwing aan deze collega gegeven. Los van de vraag of hier wel kan worden gesproken van een vergelijkbaar geval, welke vraag op het eerste gezicht ontkennend lijkt te moeten worden beantwoord, heeft te gelden dat [eiseres/verweerster] haar stelling niet nader heeft onderbouwd tegenover de betwisting door Banco. Het Gerecht zal deze stelling dan ook passeren als onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Nu het overige door [eiseres/verweerster] gestelde geen aanleiding geeft tot een ander oordeel, is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter, indien geadieerd, de vordering tot doorbetaling loon en weder tewerkstelling zal toewijzen. De vorderingen in kort geding zullen dan ook worden afgewezen.
Verzoek Banco
4.12.
De vraag die in deze beantwoord moet worden is of sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve, dadelijk of op korte termijn, dient te worden ontbonden.
4.13.
Deze vraag wordt, onder verwijzing naar het hiervoor overwogene, bevestigend beantwoord. Genoegzaam is gebleken dat door de gedragingen c.q. handelingen van [eiseres/verweerster] sprake is van een vertrouwensbreuk. [eiseres/verweerster] heeft het belang van Banco ondergeschikt gemaakt aan haar eigen (financieel) belang om in juni 2017 op vakantie te gaan. Daarbij heeft zij, door tegen de weigering van haar werkgever in te gaan, de verhoudingen met Banco bewust op scherp gesteld. [eiseres/verweerster] heeft aldus veroorzaakt dat Banco haar vertrouwen in [eiseres/verweerster] heeft verloren. Een zinvolle en vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst behoort daardoor niet meer tot de reële mogelijkheden. Dit leidt tot de slotsom dat sprake is van veranderingen in de omstandigheden, die een gewichtige reden vormen, welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst, voor zover in rechte komt vast te staan dat deze niet op 5 juni 2017 is geëindigd, op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen per heden (voorwaardelijk) ontbinden zonder toekenning van een vergoeding, nu in het voor overwogene ligt besloten dat die veranderingen in de omstandigheden aan [eiseres/verweerster] te wijten zijn.
In beide verzoeken
4.14. [
eiseres/verweerster] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de zaken in elkaars verlengde liggen zal slechts in het kort geding een proceskostenvergoeding worden toegewezen. Deze kosten worden aan de zijde van Banco tot op heden begroot op NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Verzoek [eiseres/verweerster]
rechtdoende in kort geding:
- wijst de vordering tot doorbetaling loon en wedertewerkstelling af;
- veroordeelt [eiseres/verweerster] in de proceskosten aan de zijde van Banco tot op heden begroot op NAf 1.000,= aan gemachtigdensalaris;
- verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Verzoek Banco
- ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor het geval dat in kracht van gewijsde in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat na 5 juni 2017, per heden.
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen, en deze beschikking is gegeven, door
mr. M.W. Scholte, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 september 2017.