ECLI:NL:OGEAC:2017:145

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
EJ 82929/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en ontslagverzoek in het kader van verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap P.B.C. Operating N.V. (hierna: PBC) een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verweerster, die sinds juli 2013 in dienst was als Housekeeping Coördinator. De verweerster is sinds oktober 2016 vrijgesteld van werk en ontvangt nog steeds salaris. PBC heeft toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens insubordinatie en wangedrag, maar deze toestemming werd geweigerd. De verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen is het centrale punt van het geschil. Tijdens de zitting is gebleken dat er een gebrek aan vertrouwen is ontstaan, wat heeft geleid tot een onwerkbare situatie. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie ernstig verstoord is geraakt door de houding van de verweerster en de veranderingen in de leiding. De verzoeken van PBC om het ontslagverzoek rechtmatig te verklaren en de arbeidsovereenkomst te ontbinden zijn in overweging genomen. Het Gerecht heeft uiteindelijk besloten de arbeidsovereenkomst per 15 oktober 2017 te ontbinden, met toekenning van een ontbindingsvergoeding van twee maanden loon aan de verweerster. Tevens is PBC veroordeeld tot betaling van de niet genoten vakantiedagen en is de mogelijkheid voor kosteloos procederen aan de verweerster verleend. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
P.B.C. Operating N.V.,
gevestigd te Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. X.C.G. Bakhuis,
tegen
[verweerster],
wonende te Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. G.L. Daal.
Partijen zullen hierna ook PBC en [verweerster] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 6 juni 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Het verzoek is, na aanhouding, behandeld op 1 september 2017. Voorafgaand aan de behandeling ter zitting heeft verweerster op 28 augustus 2017 een verweerschrift tevens verzoek in reconventie ingediend. Verzoekster heeft op 29 augustus 2017 producties toegestuurd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen het woord gevoerd. De gemachtigde van verweerster heeft pleitnotities voorgedragen. Partijen is aangezegd dat, indien het partijen niet zou lukken om tot een minnelijke regeling te komen, het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is, nu partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt, bepaald op heden.

2.De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
verweerster] is sinds juli 2013 werkzaam geweest voor PBC als stagiaire en vervolgens als Housekeeping Coördinator. In de eerste helft van 2015 is ze uit dienst getreden. Op 7 september 2015 is ze voor onbepaalde tijd weer in dienst getreden als Housekeeping Coördinator tegen een salaris van NAf 1.750,= per maand.
2.3. [
verweerster] is vanaf de tweede week van oktober 2016 vrijgesteld van werk. Haar salaris wordt tot heden doorbetaald.
2.4.
Op 27 oktober 2016 heeft PBC de Directeur van het Departement Arbeid en Sociale Zaken verzocht om toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te mogen beëindigen wegens insubordinatie en wangedrag.
2.5.
Op 6 maart 2017 is de verzochte toestemming geweigerd.

3.Het geschil

In conventie en in reconventie

3.1.
PBC verzoekt het Gerecht om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad,:
- het ontslagverzoek alsnog rechtmatig te verklaren;
- althans de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van gewichtige redenen en/of veranderde omstandigheden bestaande uit insubordinatie en wangedrag zonder toekenning van enige vergoeding, althans deze te matigen;
- verweerster te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
PBC legt aan de vordering ten grondslag dat sprake is van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden. Er is geen vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking. Dit gebrek aan vertrouwen dient voor rekening en risico van [verweerster] te komen.
3.3. [
verweerster] betwist het vorenstaande en stelt dat het verzoek dient te worden afgewezen.
3.4.
In reconventie verzoekt [verweerster] het Gerecht om:
- de vordering van PBC af te wijzen, althans zich niet uit te spreken over de beslissing van het SOAW;
- de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
- voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, [verweerster] een ontbindingsvergoeding toe te kennen; en
- PBC te veroordelen om [verweerster] de niet genoten vakantiedagen te vergoeden en het loon door te betalen tot de datum van de ontbinding alsmede het loon uit te betalen ter zake de tien werkdagen dat [verweerster] ten onrechte was geschorst zonder behoud van loon, vermeerderd met de wettelijke rente en vertragingsrente;
- [verweerster] toe te staan om kosteloos te procederen;
- PBC te veroordelen in de kosten van het geding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
PBC heeft allereerst verzocht om het ontslagverzoek alsnog rechtmatig te verklaren. Nu voor dit verzoek geen grondslag bestaat, zal dit verzoek worden afgewezen.
4.2.
PBC heeft voorts verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden. PBC heeft in dit verband gesteld dat het steeds moeilijker wordt om met verweerster te werken door de houding die gedaagde die zij sinds het aantreden van de nieuwe manager van de afdeling, de heer [naam], die per mei 2016 is begonnen, aanneemt. Zo verscheen zij op 27 juni 2016 in uniform op een vrije dag bij het hotel om een bruiloft bij te wonen, ging ze op 14 juli 2017 om 7.55 uur veertig minuten zitten ontbijten terwijl het personeel maximaal dertig minuten mag ontbijten en daarvoor ook vanaf 6.30 uur de tijd heeft, was ze wel op haar werk op 21 juli 2016 maar niet op haar werkplek op het moment dat zij met haar dagtaak moest beginnen, kreeg zij op 6 augustus 2016 een schorsing omdat zij tot twee keer toe bezig was met haar telefoon en kwam ze vanaf 17 augustus 2016 op drie achtereenvolgende dagen te laat op haar werk zonder opgave van reden. Op 1 oktober 2016 verliet ze zonder toestemming het werk. Ze volgt de voorschriften niet en heeft een slechte arbeidsrelatie met de nieuwe manager. Op verschillende momenten is gebleken dat zij niet bereid is zich aan te passen aan de nieuwe wijze waarop de afdeling wordt geleid door de heer [naam]. [verweerster] wil dat de zaken verlopen zoals zij dat wil. De arbeidsrelatie is verstoord geraakt en PBC heeft door het gedrag van [verweerster] geen vertrouwen meer in haar. PBC meent dat deze omstandigheden maken dat de arbeidsovereenkomst niet kan voortduren.
4.3. [
verweerster] betwist het vorenstaande en stelt dat zij, nadat zij al eerder voor PBC had gewerkt in de Housekeeping en daarbij ook management taken had verricht, terug is gevraagd door PBC om weer te komen werken als coördinator Housekeeping. Men was dus tevreden over haar. Op dat moment was er nog steeds geen manager op de afdeling. Toen de heer [naam] als manager Housekeeping kwam, is alles veranderd. Alle verantwoordelijkheden werden bij haar weggehaald. Er werd een ochtend- en een middagdienst per direct ingevoerd zonder dat het personeel daar aan kon wennen. De aanvangstijd werd een uur vroeger in de ochtend hetgeen voor [verweerster] zeer bezwaarlijk was. [naam] hield geen rekening met haar studie. Er waren wegpestgrapjes. Zo werd ze ingeroosterd in de avond terwijl bekend was dat ze dan naar school moest. [verweerster] heeft altijd met respect tegen de heer [naam] gesproken, ook als ze het ergens niet mee eens was. De waarschuwingen en schorsingen met looninhoudingen die haar in de maanden sinds juli 2016 zijn gegeven, waren niet terecht.
4.4.
Het Gerecht overweegt in dit kader dat op basis van de door beide partijen overgelegde stukken en geponeerde stellingen alsmede gelet op het ter zitting besprokene, voldoende is komen vast te staan dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen. Mogelijk ingegeven door de omstandigheid dat verweerster, die tot dan toe management taken uitvoerde, plaats moest maken voor een manager die haar taken overnam en vrijwel gelijk aanzienlijke veranderingen (zoals een nieuw werkrooster) invoerde die niet in goede aarde bij verweerster vielen, lijkt het er op dat partijen vanaf zijn komst in verschillende conflictsituaties terecht zijn gekomen waardoor de arbeidsrelatie meer en meer verstoord is geraakt. Ter zitting is nog de optie van overplaatsing naar een andere afdeling besproken. PBC heeft in dat kader aangevoerd dat geen ander passend werk voor verweerster beschikbaar is en dat verweerster ook op de andere afdelingen te maken zou hebben met haar huidige leidinggevende [naam]. Het vorenstaande is niet betwist door [verweerster]. Gelet daarop acht het Gerecht een herstel van de relatie tussen partijen niet haalbaar. Het verzoek tot ontbinding zal dan ook worden toegewezen en wel per 15 oktober 2017. Het loon zal tot die datum dienen te worden doorbetaald.
4.5.
Ingevolge lid 5 van artikel 7A:1615w BW kan de rechter, als hem dat met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt, aan een van de partijen een vergoeding toekennen. Naar het oordeel van het Gerecht hebben partijen beiden bijdragen aan het verstoord raken van de relatie. Niet gebleken is dat aan één van een hen een groter verwijt kan worden gemaakt dan de ander. Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de omstandigheid dat verweerster sinds oktober vorig jaar vrij is gesteld van werk en wordt doorbetaald, de leeftijd van verweerster, de duur van het dienstverband en haar kansen op de arbeidsmarkt, acht het Gerecht de door verzoekster geboden vergoeding van twee maal het maandloon, een billijke vergoeding in deze. Het Gerecht zal verweerster derhalve een bruto vergoeding van twee maandlonen toekennen.
4.6.
Nu het Gerecht een vergoeding toekent, wordt verzoekster op de voet van artikel 7A:1615w lid 6 BW, in de gelegenheid gesteld het verzoek in te trekken.
In reconventie
4.7.
Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt genoegzaam van het onvermogen van verweerster om proceskosten te dragen, zodat haar toelating zal worden verleend kosteloos te procederen.
4.8. [
verweerster] heeft, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, nog verzocht om uitbetaling van de niet genoten vakantiedagen van 2016 en 2017. Verzoekster heeft erkend daartoe gehouden te zijn. Gelet daarop zal dit verzoek, voor het geval het ontbindingsverzoek niet wordt ingetrokken, worden toegewezen.
4.9. [
verweerster] heeft voorts nog verzocht om te bepalen dat het loon dient te worden vergoed dat is ingehouden in verband met de incidenten op 6 augustus 2016 en 1 oktober 2016 ter zake het bij zich hebben van een telefoon (6 augustus 2016) en het verlaten van het werk zonder toestemming (1 oktober 2016). PBC heeft betwist dat de inhouding van het loon ten onrechte is geschied. Alhoewel het inhouden van loon is aan te merken als een ingrijpende en zware maatregel, kan op basis van het door [verweerster] gestelde niet worden geconcludeerd dat ten onrechte is overgegaan tot een schorsing met inhouding van loon. In beide gevallen wist [verweerster] immers dat zij iets deed wat niet mocht. Daarbij mag van een werknemer met kinderen worden verwacht dat er gedurende werktijd voor adequate opvang van de kinderen is gezorgd, zodat de werknemer zich kan concentreren op de werkzaamheden. Zeker nu door PBC op 1 oktober 2016 was geprobeerd om een vervanger voor haar te vinden wat niet was gelukt en niet gesteld noch gebleken was dat sprake was van een situatie die geen verder uitstel duldde, had van [verweerster] mogen worden verwacht dat zij het ophalen van een medicijn voor haar kind, had uitgesteld dan wel door een ander had laten doen. Mede nu de gevallen van 6 augustus 2016 en 1 oktober 2016 niet op zichzelf stonden, maar in samenhang bezien dienen te worden met de overige incidenten in de toen al maar verslechterende arbeidsrelatie, bestaat, zonder nadere onderbouwing welke ontbreekt, geen aanleiding om te bepalen dat dit loon alsnog dient te worden betaald.
In conventie en in reconventie
4.10.
In de gewezen arbeidsrelatie ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten de compenseren, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
in conventie
-
wijsthet verzoek om het ontslagverzoek alsnog rechtmatig te verklaren af;
-
steltpartijen ervan in kennis voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst tegen 15 oktober 2017 te ontbinden, onder toekenning van een vergoeding als hierna is vermeld;
-
bepaaltdat PBC de gelegenheid heeft het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 11 oktober 2017 te 15:00 uur ter griffie ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
voor het geval PBC het verzoek niet intrekt wordt alvast als volgt beslist:
-
ontbindtde arbeidsovereenkomst tussen PBC en [verweerster] met ingang van 15 oktober 2017 en bepaalt dat PBC het loon dient door te betalen tot deze datum;
-
kentaan [verweerster], ten laste van PBC, een bruto ontbindingsvergoeding toe van twee maanden loon toe, ineens te voldoen;
in reconventie
-
staat[verweerster] toe kosteloos te procederen;
-
veroordeeltPBC tot betaling van de niet genoten vakantiedagen van 2016 en 2017;
in conventie en in reconventie
-
compenseertde kosten, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen;
-
verklaartdeze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijsthet meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. Scholte, lid van opgemeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017.