ECLI:NL:OGEAC:2017:129

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
KG 83459/2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon in kort geding na beëindiging arbeidsovereenkomst wegens alcoholverslaving

In deze zaak heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen Curaçao Refinery Utilities B.V. (CRU) met als doel de doorbetaling van zijn loon te vorderen na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. [Eiser] was in dienst van CRU als Control Room Technician en had eerder een dienstverband dat eindigde vanwege alcoholverslaving. Na een nieuwe arbeidsovereenkomst in juni 2016, waarin voorwaarden voor behandeling van zijn verslaving waren opgenomen, heeft CRU op 20 september 2016 de arbeidsovereenkomst beëindigd. [Eiser] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en vorderde in kort geding een voorschot op achterstallig loon, vakantiegeld en andere vergoedingen.

De rechter heeft vastgesteld dat [eiser] vanaf 20 september 2016 op de hoogte was van de beëindiging van zijn dienstverband en dat hij pas op 10 januari 2017 de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen. De rechter oordeelde dat er geen grond was voor doorbetaling van het loon, omdat [eiser] niet had aangetoond dat hij bereid was om zijn werkzaamheden te hervatten. Bovendien was er voldoende aanleiding voor CRU om te concluderen dat er een dringende reden voor ontslag was, gezien de eerdere problemen van [eiser] met alcohol en zijn weigering om een behandeling in een gesloten setting te ondergaan. De vordering van [eiser] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
[Eiser],
wonende te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
de besloten vennootschap
Curaçao Refinery Utilities B.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.
Partijen zullen hierna [eiser] en CRU genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
Eiser] heeft op 27 juni 2017 een verzoekschrift met producties ingediend. Vervolgens heeft op 1 september 2017 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Voorafgaand aan de mondeling behandeling hebben zowel [eiser] als CRU producties overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
Eiser] is op 18 juni 2016 voor een periode van zes maanden (weder) in dienst getreden van CRU in de functie van Control Room Technician. Het overeengekomen salaris bedroeg NAf 6.332,= bruto per maand.
2.3.
Eerder was [eiser] van 15 november 2002 tot 25 mei 2015 in dienst geweest van CRU. Dit dienstverband is geëindigd in verband met zijn alcoholverslaving. Bij brief van 18 december 2015 heeft [eiser] CRU om een tweede kans verzocht.
2.4.
In artikel 8 van de arbeidsovereenkomst van 15 juni 2016 zijn partijen overeengekomen als volgt:
1. Adhere to this contract is the employee obliged to follow a relapse prevention under guiding of the FMA and also follow instructions given via the company doctor namely ARBO or other indicated institution.
2. No compliance with this will result in immediate termination of this contract.
3. This Agreement constitutes the full and complete understanding and agreement of the
parties and shall substitute all arrangements and promises made between the employee and/or the affiliates of the Company.
2.5.
Bij overeenkomst van 23 juni 2016 is [eiser] een Kontrakto Terapeutiko met de Unidat di Tratamente Ambulante van Fundashon Pa Maneho di Adikshon, hierna te noemen: FMA, overeengekomen. Overwogen is daarbij, vrij vertaald, dat de kans groot is dat [eiser] zich niet (volledig) zal onthouden van drank. De adequate therapie voor [eiser] zou een gesloten behandeling zijn. Gelet op de financiële situatie van [eiser] is FMA evenwel bereid om een uitzondering te maken. In dat kader krijgt [eiser] een proefperiode waarin hij zich moet houden aan de afspraken in deze overeenkomst.
2.6.
In de overeenkomst van 23 juni 2016 is vermeld: “Na momento ku kliente faya ku un di e akuerdonan aki lo sera su kaso i lo rekomenda kliente pa bai resibi su tratamentu den un setting residensial (oftewel: op het moment dat [eiser] één van deze afspraken niet nakomt, zal zijn dossier worden gesloten en zal cliënt worden aanbevolen om een behandeling te ondergaan in een gesloten setting)”. De afspraken zijn (vrij vertaald): [eiser] moet twee keer per week naar FMA gaan voor behandeling. Hij mag niet naar de toko gaan en ook niet in de steeg zijn waar de toko zich bevindt. Hij dient de heer Roosje te bellen op het moment dat hij drang om te drinken voelt. Hij mag geen contact maken met vrienden die drinken. In zijn vrije tijd is hij bij zijn buurman en/of zwager.
2.7.
Bij brief van 2 september 2016 heeft FMA, zakelijk weergegeven, CRU bericht dat zij het dossier van [eiser] sluiten en een gesloten behandeling aanbevelen.
2.8.
In de brief van 2 september 2016 worden als redenen voor het sluiten van het dossier aangevoerd, vrij vertaald, dat [eiser] een kans heeft gekregen om te beginnen met ambulante behandeling maar dat zijn externe motivatie (het behouden van zijn baan) groter was dan zijn interne motivatie (de eigen wens om zijn gedrag te wijzigen). [Eiser] heeft daarbij, aldus FMA, laten zien dat hij niet de capaciteit heeft om, onder ambulante begeleiding, het vol te houden om van de drank af te blijven. [Eiser] werkte niet volledig open mee aan zijn behandelplan, ondanks dat dit punt verschillende keren aan de orde is gekomen. [Eiser] is verschillende malen de gemaakte afspraken niet nagekomen. Gedurende de behandeling kon worden opgemerkt dat [eiser] wel wilde stoppen maar niet de kracht had om dit op zich zelf te doen. Gelet op voormelde redenen alsmede op de mate van verslaving, concludeert FMA dat een ambulante behandeling niet voldoende intensief is voor [eiser].
2.9.
Bij brief van 20 september 2016 heeft CRU de arbeidsovereenkomst per direct beëindigd wegens handelen in strijd met artikel 8 van de arbeidsovereenkomst.
2.10.
Bij brief van 10 januari 2017 heeft [eiser] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en CRU verzocht hem te berichten dat hij zijn werkzaamheden als voorheen kan hervatten.

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert dat het Gerecht, oordelend in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- [eiser] verlof zal verlenen om kosteloos te mogen procederen;
- CRU te veroordelen om bij wijze van een voorschot op achterstallig loon aan [eiser] te betalen het bedrag van NAf 52.252,08 bruto, zijnde het achterstallig loon vanaf 1 oktober 2016 tot en met 17 december 2016, te vermeerderen met de vertragingsrente, alsmede het aan [eiser] verschuldigde vakantiegeld, vakantiedagen en 13de maand, alles vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- CRU te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [
Eiser] heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd. De arbeidsovereenkomst is niet op rechtsgeldige wijze beëindigd. [Eiser] betwist dat hij zich niet heeft gehouden aan de tussen hem en FMA gemaakte afspraken en stelt voorts dat het niet volgen van een begeleidingstraject bij FMA geen dringende reden voor ontslag vormt. Ook is er geen toestemming van de Directeur Arbeidszaken.
3.3.
CRU heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
Eiser] heeft verzocht om kosteloos te mogen procederen. Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal dat worden toegestaan.
4.2.
In het onderhavige kort geding wordt verzocht om CRU, bij wijze van voorschot, te veroordelen het achterstallig loon tot en met 17 december 2016 te betalen, vermeerderd met renten, vakantiegeld, vakantiedagen en de 13e maand.
4.3.
Het Gerecht overweegt in dit kader dat nu sprake is van een vordering tot betaling van loon, het spoedeisend belang in deze in voldoende mate is gegeven.
4.4.
Beoordeeld dient daarbij allereerst te worden of, nu sprake is van een geldvordering in kort geding, in voldoende mate aannemelijk is dat die vordering ook in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.5.
Nog los van de vraag of sprake is geweest van een beëindiging met wederzijds goedvinden op voorhand dan wel een ontslag op staande voet, heeft te gelden dat artikel 7A:1614b BW bepaalt dat geen loon is verschuldigd voor de tijd gedurende de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. De aanspraak op het loon verliest de werknemer ingevolge artikel 7A:1614d BW niet, indien hij bereid was de bedongen arbeid te verrichten, doch de werkgever daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
4.6.
Vast staat dat [eiser] vanaf 20 september 2016 op de hoogte was van het einde dan wel het beëindigen van het dienstverband dat anders tot en met 17 december 2016 zou hebben geduurd. Eerst op 10 januari 2017 heeft [eiser] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en heeft hij verzocht om het werk te mogen hervatten. Niet gebleken is dat [eiser] de nietigheid van het ontslag en zijn bereidheid tot het verrichten van arbeid eerder aan CRU kenbaar heeft gemaakt. Daarmee was het voor de werkgever onmogelijk om, in de woorden van artikel 7A:1614d BW, nog gebruik te maken van de bereidheid van de werknemer om de bedongen arbeid te verrichten. Reeds gelet op het vorenstaande bestaat, voorshands oordelend, geen grond voor doorbetaling van het loon tot en met 17 december 2016.
4.7.
Ten overvloede overweegt het Gerecht dat ook indien zou blijken dat [eiser] zijn bereidheid tot het verrichten van de arbeid wel eerder aan CRU kenbaar zou hebben gemaakt, dat CRU, voor zover geen sprake zou zijn van een beëindiging op voorhand met wederzijds goedvinden, in redelijkheid heeft kunnen concluderen tot een dringende reden voor ontslag op staande voet.
4.8.
Niet betwist is dat [eiser] zijn baan bij CRU in 2015 is verloren vanwege zijn alcoholverslaving. Uit zowel de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst van 23 juni 2016 met FMA blijkt dat [eiser] een tweede kans werd geboden onder de (absolute) voorwaarde dat een (terugval)behandeling bij FMA zou worden gevolgd door [eiser]. In dat kader zijn ook afspraken gemaakt tussen FMA en [eiser], die [eiser] diende te volgen. Uit de brief van 2 september 2016 blijkt dat, samengevat weergegeven, de ambulante behandeling naar de mening van FMA niet intensief genoeg was om de verslavingsproblematiek van [eiser] aan te pakken. FMA heeft daarop de ambulante behandeling gestopt en geadviseerd om de behandeling in een gesloten setting te laten plaatsvinden.
4.9.
Van de zijde van [eiser] is met betrekking tot de brief van 2 september 2016 allereerst gesteld dat FMA deze brief onder druk van CRU zou hebben geschreven om [eiser] ontslagen te krijgen. Reeds nu is nagelaten om deze stelling te onderbouwen, zal het Gerecht deze stelling passeren. Niet valt in te zien dat een van CRU onafhankelijke instantie, zich onder druk zou laten zetten de oordeelsvorming omtrent de aangewezen behandeling van een cliënt aan te passen aan de wensen van diens werkgever.
4.10.
Voorts heeft [eiser] de bevindingen in de brief van 2 september 2016 van FMA betwist en aangevoerd dat [eiser] op 26 april 2016 en bij door Isla uitgevoerde testmomenten geen alcohol in zijn bloed is gevonden. Ook is [eiser] blijkens de afsprakenkaart telkens is verschenen ten kantore van FMA op de afgesproken data. Het Gerecht overweegt in dit kader dat FMA een organisatie is met jarenlange ervaring bij het begeleiden van personen met een verslaving. Niet is gesteld of gebleken dat aan het professioneel oordeel van FMA dient te worden getwijfeld. Dat er, voor zover al juist nu slechts is gebleken van een alcoholtest van 26 april 2016, testmomenten zijn geweest waarop er geen alcohol in het bloed was alsmede dat [eiser] ten kantore verscheen op de gemaakte afspraken, is, voorshands oordelend, onvoldoende om niet uit te gaan van de conclusie van FMA dat [eiser] in een gesloten setting diende te worden behandeld.
4.11.
Ter zitting is van de zijde van CRU gesteld dat [eiser] in het gesprek van 20 september 2016 heeft verklaard dat hij inderdaad bepaalde afspraken met FMA niet was nagekomen en geweigerd heeft om in een gesloten setting een behandeling te ondergaan. [Eiser] heeft ter zitting erkend te hebben geweigerd om een behandeling in een gesloten setting te ondergaan, doch stelt dat zulks was omdat de bij het gesprek aanwezigen van CRU hem zeiden dat hij dan niet zou worden doorbetaald.
4.12.
CRU heeft betwist dat [eiser] tijdens het gesprek navraag heeft gedaan naar de doorbetaling van zijn loon tijdens een gesloten behandeling en dientengevolge ook dat zij [eiser] zou(den) hebben gezegd dat hij niet zou worden doorbetaald. Gelet op het vorenstaande alsmede op het onbetwiste feit dat het loon van [eiser] bij een eerdere opname in een gesloten setting wel is doorbetaald, acht het Gerecht het niet aannemelijk dat namens CRU zou zijn gezegd dat hij niet zou worden doorbetaald tijdens de behandeling. Het Gerecht houdt het er derhalve voor dat [eiser] om hem moverende redenen heeft geweigerd om een behandeling in een gesloten setting te ondergaan.
4.13.
Nu deze weigering betekende dat [eiser], in strijd met de afspraken, zich onttrok aan een behandeling voor zijn alcoholverslaving en gelet op het onbetwiste risico dat zulks, gelet ook op de ervaringen in het verleden, meebracht voor de veiligheid op de werkplek, heeft CRU naar het voorlopige oordeel van het Gerecht terecht kunnen oordelen dat sprake was van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kon worden om de dienstbetrekking te laten voortduren. Dit brengt mee dat ook vanwege het vorenstaande geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering van [eiser]. Deze zal dan ook worden afgewezen.
4.14. [
Eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van CRU tot op heden begroot op NAf. 1.000,= aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
-
staat[eiser] toe om kosteloos te procederen;
-
wijst afde vordering van [eiser];
-
veroordeelt[eiser] in de proceskosten, aan de zijde van CRU tot op heden begroot op NAf. 1.000,= aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. M.W. Scholte, rechter in voormeld Gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 september 2017.