ECLI:NL:OGEAC:2017:110

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201600345
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep en premieheffing AOV/AWW voor inwoner van Curaçao

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep tegen een definitieve aanslag premie AOV/AWW. De belanghebbende, een inwoner van Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had een aanslag ontvangen van Naf. 486, gebaseerd op een premie-inkomen van Naf. 37.611, terwijl zij slechts tien maanden had gewerkt. De belanghebbende stelde dat zij onterecht het werkgeversdeel van de premie moest betalen en dat de naheffing bij de werkgever had moeten plaatsvinden.

De procedure begon met de indiening van een beroepschrift, dat aanvankelijk verkeerd was geadresseerd aan de Raad van Beroep voor Belastingzaken, maar later correct werd ingediend. Het Gerecht oordeelde dat het beroepschrift tijdig was ingediend, omdat het binnen de twee maanden na de uitspraak op bezwaar bij de Inspecteur was binnengekomen. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur het beroepschrift had moeten doorzenden aan het Gerecht.

Materieel oordeelde het Gerecht dat de belanghebbende het gehele jaar premieplichtig was, ongeacht het aantal maanden dat zij had gewerkt. De Inspecteur had de premie correct berekend op basis van het totale jaarinkomen. Het Gerecht concludeerde dat de aanslag AOV/AWW terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. M.M. de Werd op 31 augustus 2017.

Uitspraak

Uitspraak van 31 augustus 2017
BBZ nr. CUR201600345
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ],woonachtig in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 14 augustus 2015 een definitieve
aanslag premie AOV/AWW over het jaar 2013 opgelegd ten bedrage van Naf. 486.
1.2
Belanghebbende is op 21 september 2015 tegen de aanslag premie AOV/AWW in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 8 april 2016 uitspraak op bezwaar gedaan en de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is in een brief met dagtekening 3 mei 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Het beroep is gericht aan de “Raad van Beroep van Belastingen”, maar heeft als adressering Regentesselaan, dat is het adres van de Belastingdienst. Aldaar is het geschrift op 9 mei 2016 binnengekomen. Op 13 juni 2016 heeft belanghebbende beroep ingediend bij de Raad van Beroep voor belastingzaken, nu met de juiste adressering. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van Naf. 50,- aan griffierecht voldaan.
1.5
De Inspecteur heeft op 9 juni 2017 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zaak is behandeld ter zitting van 29 juni 2017, waarbij belanghebbende in persoon is verschenen en namens de Inspecteur [ A ].
2.FEITEN
2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is inwoner van Curaçao en was vanaf januari tot en met oktober 2013 in dienst bij [ Z ]. Volgens de loonbelastingkaart heeft belanghebbende in die periode een salaris genoten van Naf. 39.032,87, waarop Naf. 5.406,26 aan premies AOV/AWW is ingehouden.
2.3
Aan belanghebbende is een aanslag premie AOV/AWW opgelegd van Naf. 486, behorend bij een premie- inkomen van Naf. 37.611 en een ingehouden bedrag van Naf. 5.406. De verschuldigde premie (vóór verrekening van de inhouding) is daarbij vastgesteld op Naf. 5.892.

3.GESCHIL

In geschil is of de premieheffing tot het juiste bedrag is berekend. Belanghebbende meent van niet omdat zij slechts tien maanden gewerkt en salaris genoten heeft. Volgens haar is ze dan over de overige twee maanden geen premies verschuldigd. Belanghebbende vindt dat zij onterecht het werkgeversdeel van de premie moet betalen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat iedereen die op Curaçao woont, premieplichtig is over het hele jaar. Het maakt niet uit of belanghebbende een gedeelte van het kalenderjaar gewerkt heeft. De Inspecteur is van mening dat de aanslag AOV/AWW over het jaar 2013 naar het juiste bedrag is opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Formeel: ontvankelijkheid beroep

4.1
Ingevolge artikel 31, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de Inspecteur, binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak in beroep komen. Belanghebbende heeft binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar een beroepschrift gericht aan de Raad van Beroep voor Belastingzaken, maar zij heeft daarbij het adres van de Belastingdienst gebruikt. Het gevolg is dat het beroepschrift pas na afloop van de twee-maandsperiode bij het Gerecht is binnengekomen. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur het beroepschrift zo spoedig mogelijk had moeten doorzenden aan het Gerecht en ze acht het tijdstip waarop het beroepschrift bij de Inspecteur is binnengekomen bepalend voor de vraag of het tijdig is ingediend. Het beroepschrift is op 9 mei 2016 binnengekomen bij de Inspecteur, dat is binnen twee maanden na de uitspraak op bezwaar, zodat het beroep tijdig en dus ontvankelijk is. Het op 13 juni 2016 ingediende beroep zal het Gerecht aanmerken als aanvulling op het eerder ingediende beroepschrift.
Materieel
4.2
Belanghebbende was in 2013 het gehele jaar ingezetene van Curaçao. Dat betekent dat zij het gehele jaar verzekerde en premieplichtig was voor de AOV en de AWW (artikel 5 in verbinding met artikel 23 van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) en artikel 6 in verbinding met artikel 26 van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (LvAWW)). In dat geval worden premies geheven over het in het kalenderjaar genoten inkomen en vastgesteld in een percentage van dat inkomen (artikel 26, lid 1 van de LvAOV en artikel 29, lid 1 van de LvAWW). Het premiepercentage bedraagt van 1 januari 2013 tot 1 maart 2013 14% en de rest van het jaar 16% (artikel 27, lid 1 LvAOV en artikel 30, lid 1 LvAWW). Het werkgeversdeel van de premie bedraagt de eerste twee maanden 7,5% en de rest van het jaar 9,5%. Het werknemersdeel is het gehele jaar 6,5%.
4.3
In artikel 29, lid 1 LvAOV en artikel 32, lid 1 LvAWW is bepaald dat de heffing van de verschuldigde premies (
bij de verzekerde, aanvulling Gerecht) geschiedt, onder verrekening van ingehouden premies, bij wege van aanslag. Bij het opleggen van de aanslag worden de in het kalenderjaar genoten inkomsten opgeteld. Het hieruit resulterende premie inkomen is een jaarinkomen, zonder onderverdeling in maanden, en het daarop toe te passen premiepercentage is een jaarpercentage. Dat percentage bedraagt 2/12 x 14% = 2,333%, vermeerderd met 10/12 x 16% = 13,333%, ofwel in totaal 15,666%. De Inspecteur heeft het premie inkomen berekend op Naf. 37.611. Gelet op de genoten inkomsten uit dienstbetrekking acht het Gerecht dit inkomen niet onjuist. De verschuldigde premie bedraagt dan 0,15666 x Naf. 37.611 = Naf. 5.892. De verschuldigde premie is aldus juist vastgesteld. Na verrekening van de inhouding van Naf. 5.406 resulteert dan een te betalen bedrag van Naf. 486, zoals de Inspecteur heeft vastgesteld.
4.4
Belanghebbende heeft verdedigd dat zij nu ten onrechte (een gedeelte van) het werkgeversdeel van de premies moet betalen. Het Gerecht begrijpt dit aldus dat belanghebbende er zich op beroept dat naheffing van de te weinig geheven premies had moeten plaatsvinden bij de werkgever in plaats van heffing bij belanghebbende. Dit betoog faalt. De Inspecteur heeft, wanneer hij ontdekt dat te weinig premie is geheven in beginsel de keuze tussen het naheffen van premies bij de werkgever of het opleggen van een premie-aanslag aan de werknemer. Dat is alleen anders wanneer als gevolg van de gemaakte keuze de beginselen van behoorlijk bestuur zouden worden geschonden. Dat is in het onderhavige geval gesteld noch gebleken.
4.5
Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).