ECLI:NL:OGEAC:2017:103

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
AR 65586/2013
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioen en huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding in 2013. De zaak bouwt voort op een eerder tussenvonnis van 15 augustus 2016, waarin de man en vrouw zijn verzocht om hun standpunten te verduidelijken. De vrouw heeft in haar laatste akte gevorderd dat de verdeling van hun pensioen en andere gemeenschappelijke bezittingen wordt vastgesteld, en dat partijen worden verplicht om mee te werken aan de notariële akte van verdeling. De man heeft echter aangevoerd dat de vordering van de vrouw niet toewijsbaar is, omdat deze als een eis in reconventie had moeten worden ingesteld.

Het Gerecht heeft overwogen dat de vrouw recht heeft op de helft van de contante waarde van haar opgebouwde pensioen, dat op de datum van echtscheiding NAf 201.242,50 bedroeg. De vrouw is overbedeeld met een bedrag van NAf 77.908,--, dat verrekend moet worden. De man heeft een pensioen van € 89,- per maand, waarvan de vrouw de helft, € 44,50, dient te ontvangen. Daarnaast zijn er geschillen over de waarde van de woning, de inboedel en een auto, waarbij de vrouw de woning wil behouden en de man deze wil verkopen.

Het Gerecht heeft besloten dat partijen zich nog moeten uitlaten over de wijze van verdeling van de woning en de inboedel. Een comparitie van partijen is gelast om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de partijen zijn peremptoir gesteld om zich voor te bereiden op de comparitie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall
tegen
[Gedaagde],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde thans: mr. S.C. Larmonie.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Dit vonnis bouwt voort op het tussenvonnis van 15 augustus 2016.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij vonnis van 15 augustus 2016 is de zaak naar de rol verwezen voor uitlaten partijen. De man heeft een akte genomen.
Ook de vrouw heeft een akte genomen en daarbij producties in het geding gebracht.
De man heeft een akte uitlating producties genomen.
1.2.
De zaak is naar de rol verwezen voor vonnis dat nader is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Wat in het vonnis van 15 augustus 2016 werd overwogen en beslist wordt als hierna herhaald beschouwd.
2.2.
De vrouw heeft in haar (laatste) akte gevorderd:
“de verdeling zoals de vrouw heeft verzocht vast te stellen, en
partijen te bevelen mee te werken aan de notariële akte van verdeling en levering, waarvan partijen elk de helft van die kosten voor hun rekening moet nemen, en
een verrekening op de boedel ex art. 3:178 lid 2 BWNA gelijk aan het door de vrouw totaal gemaakte kosten ter behoud en onderhoud van de boedel toe te staan en subsidiair verrekening op de man van de helft van de totale kosten voornoemd op de aan de man toekomende deel uit de gemeenschap nadat de verdeling heeft plaatsgehad, te bepalen, voor het geval een der partijen daaraan geen medewerking verleent, dat het door uw gerecht te wijzen vonnis, als bedoeld in artikel 3: 300 BW, in de plaats treedt van de notariële akte van verdeling en levering. Althans een zodanige beslissing te nemen als de rechter in goede justitie meent te behoren, ter uiteindelijke afwikkeling en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in kwestie.”
2.3.
De man heeft aangevoerd dat dit een eis in reconventie is die ingevolge artikel 183 Rv. bij conclusie van antwoord had moeten worden ingesteld en dat dit betekent dat de vordering als zodanig niet toewijsbaar is.
2.4.
Het gerecht overweegt als volgt. Het gaat in artikel 3:178 lid 2 BW om verrekening van
opeisbareschulden die voor rekening van de gemeenschap komen.
De vrouw verlangt echter verrekening van bedragen die zij naar haar zeggen ten behoeve van de boedel heeft
betaald. Daarop is artikel 3:178 lid 2 BW niet van toepassing.
2.5.
Op zichzelf zou dit laatste aan verrekening niet in de weg hoeven te staan, maar daar is overeenstemming voor nodig en uit de stellingen van de vrouw blijkt niet, dat partijen over de door haar verlangde verrekening een afspraak hebben gemaakt. Uit de reactie van de man blijkt, dat hij met het voorstel van de vrouw niet instemt. Die vordering is daarom niet toewijsbaar.
Het pensioen van de vrouw
2.6.
De opbouw van het pensioen door de vrouw is begonnen in maart 1971 en, met een korte onderbreking, geëindigd in december 2006. Partijen zijn in 1969 gehuwd en in 2013 van de echt gescheiden. De contante waarde van dit pensioen dient dus in zijn geheel bij helfte te worden verdeeld.
2.7.
De vrouw heeft een verklaring overgelegd van het APC gedateerd 4 november 2014 en een email van 22 juni 2015 waaruit blijkt dat de totale contante waarde van de door de vrouw opgebouwde pensioenrechten op datum echtscheiding
NAf 201.242,50 bedraagt. Aan ieder van partijen komt hiervan de helft toe zijnde NAf 100.621,--.
In de email van het APC van 22 juni 2015 (productie 1 bij akte van 30 juni 2015) is aan de opgave toegevoegd dat de totale contante waarde van het nabestaandenpensioen (NAf 19.383,-- plus NAf 3.330,-- is) NAf 22.713,-- bedraagt. Het Gerecht neemt aan dat dit laatste bedrag is inbegrepen in de door de vrouw opgebouwde pensioenrechten ten bedrage van NAf 201.242,50.
Uit de opgave volgt daarom dat de contante waarde van het ouderdomspensioen (dus los van het nabestaandenpensioen) afgerond NAf 178.529,-- (NAf 201.242,50 min NAf 22.713,--) bedraagt.
De contante waarde van het ouderdomspensioen zal worden toebedeeld aan de vrouw en de contante waarde van het nabestaandenpensioen aan de man.
De vrouw is te dezer zake dus overbedeeld met (NAf 178.529,-- min NAf 100.621,-- is ) NAf 77.908,--.
Dit bedrag zal moeten worden verrekend. Over de wijze waarop dat dient te geschieden hebben partijen zich nog niet uitgelaten. De mogelijkheden zijn ofwel betaling van een bedrag ineens ofwel het rechtstreeks maandelijks laten uitkeren door de pensioeninstantie aan de man (zie in dat kader ook de brief van APC van 4 november 2014). Deze laatste wijze van uitvoering van de verdeling van het pensioen van de vrouw lijkt het meest voor de hand te liggen gezien de leeftijd van partijen.
Partijen zullen zich hierover nog dienen uit te laten.
Bij het voorgaande is geen rekening gehouden met het door APC in zijn verklaring van 4 november 2014 genoemde bedrag aan duurtetoeslag ad NAf 7.476,-- per jaar. Die duurtetoeslag komt immers ten laste van de voormalige werkgever van de vrouw en niet is gebleken dat deze bereid is de duurtetoeslag te voldoen.
Het pensioen van de man
2.8.
Zoals in het vonnis van 15 augustus 2016 werd overwogen heeft de man een pensioen van € 89, - per maand. Over de contante waarde heeft de man, hoewel daar in het vonnis van 15 augustus 2016 andermaal om werd gevraagd, geen inlichtingen verstrekt. Daarom zal bepaald worden dat de man maandelijks de helft van dit bedrag dus € 44.50,-- aan de vrouw dient te betalen.
Dit bedrag is de man, gelet op de datum van de echtscheiding 25 juni 2013, ingaande de maand juli 2013, toen de man al recht op het door hem opgebouwde pensioen had, aan de vrouw verschuldigd.
De woning
2.9.
Blijkens de laatste akten van partijen zijn zij het erover eens dat de waarde van de woning op de peildatum NAf. 105.000,- bedroeg. De man heeft te kennen gegeven dat hij wil dat de woning wordt verkocht en de helft van de opbrengst aan partijen wordt uitgekeerd. De vrouw daarentegen heeft te kennen gegeven dat zij de woning toebedeeld wil krijgen en de man wil uitkopen, als dat financieel haalbaar is.
Het gerecht er (vooralsnog) vanuit dat dit laatste niet het geval is omdat de vrouw wegens overbedeling van de pensioenrechten al het bedrag van NAf 77.908,- bij de verdeling dient in te brengen. Tevens heeft de vrouw tijdens de comparitie van partijen gehouden op 3 april 2014 aangegeven dat zij niet in staat is de man uit te kopen. Als de vrouw alsnog onderbouwd aantoont dat zij de man wel kan uitkopen, kan de woning aan haar worden toebedeeld. Is dat niet het geval dan zal de woning dienen te worden verkocht tegen een zo hoog mogelijke opbrengst en wordt de netto waarde tussen partijen verdeeld overeenkomstig artikel 3: 185 lid 2 sub c BW.
De vrouw zal zich hierover aldus moeten uitlaten.
De inboedel
2.10.
Over de waarde van de inboedel zijn partijen het in zoverre eens dat wat er in de woning staat op NAf. 10.000, - moet worden gewaardeerd.
De vrouw heeft echter gesteld de man zich al voor NAf. 30.000, - aan tot de inboedel behorende zaken heeft toegeëigend en elders heeft opgeslagen. Deze stelling heeft zij echter niet met feiten onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen omdat het niet aangaat dat de man na jarenlang procederen alsnog met een niet onderbouwde stelling wordt geconfronteerd.
Uitgangspunt bij de verdeling zal daarom zijn dat de inboedel NAf. 10.000, - waard is. De wijze waarop de inboedel en/of de waarde verdeeld wordt hangt mede samen met op welke wijze de woning wordt verdeeld.
Partijen kunnen zich hierover nader uitlaten.
De auto Nissan Almera
2.11.
Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de auto per peildatum
NAf. 23.717,- bedroeg. De vrouw heeft in verband met de verdeling ten aanzien van de auto bepaalde voorstellen gedaan. In die voorstellen stelt zij dat de dagwaarde van de auto op de peildatum NAf 23.717,-- was en dat de schuld (incl. bankrente en –kosten) op die datum NAf 22.394,32 bedroeg. Eerder heeft zij evenwel gesteld dat de schuld nog NAf 12.400,68 bedroeg (conclusie van antwoord blz. 2 onder a.) De man onderschrijft dit. De netto-waarde van de auto bedraagt derhalve NAf 11.316,32. De auto kan aan de vrouw worden toebedeeld als zij de helft van dit bedrag, zijnde
NAf 5.658,16, aan de man betaalt. Voor wat betreft de stelling van de vrouw dat zij de autoschuld geheel heeft afbetaald blijft verder buiten beschouwing onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 2.4. Ook voor de auto geldt dat
de vrouw een nader standpunt dient in te nemen. Mocht niet blijken dat zij bereid / in staat is genoemd bedrag aan de man te betalen zal ook de auto worden verdeeld overeenkomstig artikel 3: 185 lid 2 sub c BW.
Savingsaccount RBC Royal Bank
2.12.
Het bedrag dat op de peildatum op deze rekening stond was NAf. 10.951,87. Dit bedrag zal bij helfte worden verdeeld tussen partijen.
De lasten
2.13.
Tot de passiva behoren in ieder geval de per peildatum de volgende schulden. Partijen zullen ieder de helft van deze schulden dragen:
  • achterstallige erfpachtcanon en/of grondbelasting had NAf. 936, -,
  • de achterstallige grondbelasting ad NAf. 1.342,-,
  • de schuld ten behoeve van een lening voor de aankoop van de auto Nissan Almera.
Comparitie van partijen en vooraf akte wisseling
2.14.
Het gerecht zal een comparitie van partijen gelasten voor het geven de inlichtingen over het pensioen van de vrouw (2.7.), de woning (2.9.), de inboedel (2.10.) en de auto (2.11.).
2.15.
Met het oog op een efficiënte behandeling zullen partijen vóór de zitting over
uitsluitendbovengenoemde onderwerpen nog een akte dienen te nemen.
De vrouwwordt daartoe in de gelegenheid gesteld op de maandagrol van
16 oktober 2017.
De manzal een antwoord-akte nemen op de maandagrol van
30 oktober 2017. Partijen worden peremptoir gesteld in verband met het streven naar het afronden van deze zaak.
2.16.
De comparitie zal vervolgens mede worden benut om te onderzoeken of thans niet alsnog een minnelijke regeling kan worden bereikt. In het geval op de comparitie geen (volledige) overeenstemming wordt bereikt zal na de comparitie in beginsel een eindvonnis worden gewezen. Met het oog daarop wordt partijen gevraagd zich terdege op de comparitie van partijen voor te bereiden en zo mogelijk tevoren – dat wil zeggen vóór de hierboven genoemde aktewisseling - reeds een en ander met elkaar af te stemmen.
2.17.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het gerecht,
- verwijst de zaak naar de rol van
16 oktober 2017voor het nemen van een akte na tussenvonnis P1 zijdens de vrouw, waarna de man op de rol van
30 oktober 2017een antwoord-akte zal nemen, tevens P1;
- beveelt een verschijning van de partijen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling, in het stadhuis, Wilhelminaplein 4, op
2 november 2017 om 14.00 uur, zulks ten overstaan van mr. S.E. Sijsma;
- bepaalt dat partijen in persoon aanwezig zullen zijn;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2017.