ECLI:NL:OGEAC:2016:99

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
EJ 80015/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en betaling loon na ontslagverzoek

In deze zaak heeft verzoekster, die werkzaam was als schoonmaakster voor Van Lennep Verhuur en Beheer B.V., een verzoekschrift ingediend na haar ontslag. Verzoekster heeft van december 2014 tot juni 2016 schoonmaakwerkzaamheden verricht voor Van Lennep, die zich bezighoudt met de verhuur van woningen aan vakantiegangers. Op 10 juni 2016 zou verzoekster ontslag zijn aangezegd, wat zij betwist. Van Lennep stelt dat er geen arbeidsovereenkomst was en dat verzoekster zelf ontslag heeft genomen. De rechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een arbeidsovereenkomst, aangezien verzoekster aan de voorwaarden van artikel 7A:1613ca BW voldeed. De rechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was en dat verzoekster recht had op doorbetaling van haar loon vanaf juni 2016 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die op 1 november 2016 werd vastgesteld. De rechter heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.E. Sophia-Alendy,
tegen
de naamloze vennootschap
Van Lennep Verhuur en Beheer B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Van Lennep genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft op 25 augustus 2016 een verzoekschrift met producties ingediend. Verweerster heeft voor de zitting op 19 september 2016 een verweerschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 20 september 2016. Verschenen zijn [verzoekster] en haar gemachtigde enerzijds alsmede [naam] Van Lennep, bestuurder van Van Lennep, en haar gemachtigde anderzijds. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
Van Lennep houdt zich bezig met de bemiddeling van verhuur van woningen aan vakantiegangers. Als service voor de vakantiegangers regelt Van Lennep op verzoek van vakantiegangers dat de woningen worden schoongemaakt. In dat kader werkt Van Lennep met een pool van schoonmaaksters.
2.3. [
Verzoekster] maakte vanaf december 2014 tot juni 2016 bovenbedoelde vakantiewoningen schoon in opdracht van Van Lennep.

3.Het geschil

3.1. [
Verzoekster] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven,
-haar zal toestaan kosteloos te procederen;
-voor recht zal verklaren dat het ontslag nietig is;
-Van Lennep zal veroordelen om met ingang van 1 juni 2016 loon te betalen tot aan rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, vermeerderd met vertragingsrente en wettelijke rente.
Subsidiair verzoekt [verzoekster] te verklaren voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is en Van Lennep te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.
Meer subsidiair vordert [verzoekster] dat Van Lennep wordt veroordeeld om de aan haar toekomende opzegtermijn en vakantdiedagen en cessantia te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tenslotte verzoekt [verzoekster] dat Van Lennep wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. [
Verzoekster] legt tegen de achtergrond van de hierboven vermelde feiten aan de vordering (in de kern) ten grondslag dat zij van de ene dag op de andere dag na trouwe dienst zonder geldige reden door Van Lennep aan de kant is gezet. Dit is door [verzoekster] opgevat als een ontslag.
3.3.
Van Lennep heeft als verweer gevoerd dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Voorts heeft Van Lennep in voorwaardelijke zin verzocht om de dienstbetrekking te ontbinden op zo kort mogelijke termijn, zonder toekenning van enige vergoeding. [Verzoekster] heeft zich daartegen verweerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [verzoekster] is er sprake van een arbeidsovereenkomst. Van Lennep bestrijdt dat. [Verzoekster] voerde de werkzaamheden volgens Van Lennep uit ten behoeve van de vakantiegangers en niet ten behoeve van Van Lennep. Betaling voor het schoonmaken geschiedde ook door de vakantiegangers zelf. Van Lennep verdient niet extra aan de schoonmaak nu de vakantiegangers hetzelfde bedrag betalen als het bedrag dat Van Lennep op haar beurt aan de schoonmaaksters betaalt, aldus nog steeds Van Lennep.
4.2.
Artikel 7A: 1613a BW bepaalt dat de arbeidsovereenkomst een overeenkomst is waarbij de ene partij, de arbeider, zich verbindt, in dienst van de andere partij, de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Artikel 7A: 1613ca BW bepaalt dat degene die ten behoeve van een ander tegen beloning door die ander gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks tenminste acht uren dan wel gedurende tenminste vijfendertig uren per maand arbeid verricht, wordt vermoed deze arbeid te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst.
4.3.
De vraag rijst derhalve of [verzoekster] werkzaamheden verrichtte ten behoeve van Van Lennep. Daartoe is de feitelijke gang van zaken, waarover partijen het eens zijn, rondom de schoonmaakwerkzaamheden van belang. Van Lennep stelde telkens een maandschema op met specifieke dagen en woningen die schoongemaakt dienden te worden. Dit maandschema werd voorafgaand aan de betreffende maand aan [verzoekster] verstrekt. Gedurende de maand kon het voorkomen dat het schema moest worden aangepast. In dat geval hadden Van Lennep en [verzoekster] telefonisch contact. Aan het einde van de maand werd [verzoekster] door [naam] van Lennep betaald voor haar schoonmaakwerkzaamheden. In dat verband is ter zitting nog naar voren gekomen dat het niet voorkwam dat vakantiegangers rechtstreeks aan [verzoekster] betaalden. Ook als vakantiegangers niet betaalden (door het neerleggen van een envelop) of te laat betaalden, werd [verzoekster] wel betaald door Van Lennep. [verzoekster] had geen rechtstreeks contact met de vakantiegangers, afgezien van soms een praatje als de vakantiegangers aanwezig waren gedurende schoonmaak.
4.4.
De gang van zaken hield dus kort gezegd in dat Van Lennep de opdracht verstrekte tot het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden en de betaling daarvoor verrichtte. Van Lennep regelt de schoonmaak van de vakantiewoningen als service voor haar klanten, de vakantiegangers. Het laten schoonmaken van de vakantiewoningen is aldus een onderdeel van haar bedrijfsvoering. Dit alles in samenhang bezien maakt dat aangenomen wordt dat de werkzaamheden, anders dan Van Lennep betoogt, wel ten behoeve van haar - Van Lennep - werden verricht.
4.5.
Als Van Lennep eveneens heeft bedoeld aan te voeren dat een gezagsverhouding ontbreekt omdat [verzoekster] zelfstandig bepaalde of ze wel of niet kwam werken, kan haar dit evenmin baten. [verzoekster] bestrijdt namelijk dat zij zelfstandig bepaalde of ze kwam werken of niet. Ze heeft ter zitting uitgelegd dat ze in bepaalde gevallen niet is komen werken omdat ze ziek was. Daarnaast heeft ze over de maand die ze in de zomer van 2016 naar Nederland zou gaan aangegeven dat ze daarover overleg heeft gevoerd met Van Lennep. Voorgaande is door Van Lennep niet gemotiveerd bestreden.
4.6.
Niet in geschil is dat [verzoekster] voor wat betreft het aantal genoemde maanden en uren eveneens voldoet aan de beschrijving van artikel 7A: 1613ca BW.
4.7.
De schoonmaakwerkzaamheden worden aldus vermoed te zijn verricht volgens arbeidsovereenkomst.
4.8.
Dat partijen rondom mei 2016 een gesprek zouden hebben gehad, zoals Van Lennep betoogt, over het al dan niet in vaste dienstbetrekking komen bij Van Lennep doet aan het vorengaande niet af. De wet (artikel 7A: 1613ca BW) bepaalt immers hoe de rechtsverhouding moet worden gekwalificeerd.
4.9.
Vervolgens is het de vraag of [verzoekster] is ontslagen, zoals zij zelf stelt. Volgens [verzoekster] is haar op 10 juni 2016 ontslag aangezegd. Ter zitting heeft [verzoekster] dit standpunt genuanceerd / gewijzigd. Zij heeft immers toen het volgende naar voren gebracht. Op 7 juni 2016 was zij bij de huisarts omdat ze last had van haar rug. Op dat moment werd ze gebeld door Lotte, de secretaresse van [naam] van Lennep, die haar vroeg om te komen werken. Toen [verzoekster] had uitgelegd dat zij niet kon komen werken in verband met haar rug belde [naam] van Lennep haar even later terug en schreeuwde tegen haar dat ze “nu moest komen werken”. [verzoekster] antwoordde nogmaals dat dat niet ging in verband met haar rug en toen hingen partijen op, waarna ze helemaal niet meer met elkaar hebben gesproken.
4.10.
Volgens Van Lennep is aan [verzoekster] in de maand mei/juni 2016 zeker zes keer tevergeefs gevraagd of ze kon komen werken. [verzoekster] reageerde telkens kortaf en gaf aan niet te kunnen in verband met haar dochter en/of de dokter en/of het feit dat ze naar de KLM moest gaan. In de visie van Van Lennep betekent dit dat de werkrelatie tussen partijen is opgehouden.
4.11.
Dat laatste standpunt van Van Lennep is niet houdbaar nu aangenomen is dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd), die derhalve alleen rechtsgeldig eindigt door ontslag of ontbinding. Voor zover Van Lennep heeft willen betogen dat [verzoekster] zelf ontslag heeft genomen wordt zij hierin niet gevolgd. Zelfs als zou worden aangenomen dat [verzoekster] zes keer kortaf zou hebben gereageerd op het verzoek om te komen werken (hetgeen niet vast staat), is er nog geen sprake van een ondubbelzinnige opzegging door [verzoekster] of een ondubbelzinnig instemmen door [verzoekster] met opzegging door Van Lennep.
4.12.
Derhalve kan niet worden geoordeeld dat [verzoekster] is ontslagen en evenmin dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. De vordering van [verzoekster] om te worden doorbetaald is daarom toewijsbaar. Artikel 7A: 1613cb BW bepaalt dat de bedongen arbeid vermoed wordt een omvang te hebben gelijk aan de omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. De maanden maart, april en mei 2016 zijn derhalve maatgevend. Het gemiddelde loon over die maanden dient dus te worden voldaan aan [verzoekster] vanaf juni 2016 (rekening houdend met de betaling van Van Lennep aan [verzoekster] over die maand). De vertragingsrente is toewijsbaar en wordt gematigd tot de gebruikelijke 15%. Ook de wettelijke rente is toewijsbaar.
4.13.
Tenslotte is de tegenvordering van Van Lennep tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de orde. Artikel 7A: 1615w BW bepaalt dat ieder der partijen bevoegd is zich wegens gewichtige redenen tot de rechter te wenden met het verzoek om de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren.
4.14.
Volgens Van Lennep is er sprake van verandering in de omstandigheden nu de verstandhouding tussen [verzoekster] en [naam] van Lennep is verstoord.
4.15. [
Verzoekster] heeft bestreden dat de verstandhouding zodanig is verstoord dat zij niet meer zou kunnen werken voor Van Lennep. [verzoekster] zou graag haar werkzaamheden willen hervatten.
4.16.
Het Gerecht is met Van Lennep van oordeel dat de verstandhouding is verstoord. Alleen al het verschil van inzicht over hoe wat er nu precies is besproken in juni 2016 en het feit dat partijen vanaf 7 juni 2016 geen enkel contact meer hebben gehad (na een periode van anderhalf jaar waarin regelmatig communicatie plaatsvond) ondersteunt dat. Het verzoek tot ontbinding is daarom toewijsbaar.
Het Gerecht stelt als ontbindingsdatum vast 1 november 2016. Van de zijde van [verzoekster] is niet verzocht om een ontbindingsvergoeding. Ook de feiten van onderhavige zaak nopen niet tot het toekennen van een zodanige vergoeding. Hierbij is van belang dat [verzoekster] gezien het bovenstaande recht heeft op betaling van haar gemiddelde loon over de maanden juni 2016 tot en met oktober 2016, terwijl daar geen feitelijke werkzaamheden tegenover hebben gestaan.
4.17.
Nu partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:

-
staat[verzoekster] toe om kosteloos te procederen;
-
veroordeeltVan Lennep tot betaling van het loon aan [verzoekster] vanaf juni 2016 (rekening houdend met hetgeen reeds voor juni 2016 is betaald) tot aan rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met vertragingsrente ad 15% en vermeerderd met de wettelijke rente
-
ontbindtde arbeidsovereenkomst per 1 november 2016
;
-
compenseertde proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
-
verklaartdeze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
-
wijst afhet meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.