ECLI:NL:OGEAC:2016:98

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 september 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
E.J. no. F. 80291/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring en verzekerde bewaring van Banco Maracaibo N.V. en Eric Lion

Op 15 september 2016 heeft mr. V.P. Maria, curator in het faillissement van Banco Maracaibo N.V., een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van Eric Lion, die als faillissementscurator wordt beschuldigd van verduistering van boedelgelden en valsheid in geschrifte. Ondanks correcte oproeping is verweerder niet verschenen ter zitting. De rechter heeft op basis van de ingediende stukken en de strafrechtelijke aangifte van 18 juli 2016 geoordeeld dat er gegronde vrees bestaat voor het niet-nakomen van de verplichtingen door verweerder, wat leidt tot de beslissing om hem in verzekerde bewaring te stellen. De rechter-commissaris kan op verzoek van de curator of schuldeisers bevelen tot verzekerde bewaring, en in dit geval is er sprake van een situatie waarin verweerder zijn verplichtingen als failliet niet nakomt. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is van onrechtmatig handelen door verweerder, wat heeft geleid tot schade voor de schuldeisers van Banco Maracaibo. De beslissing tot faillietverklaring is genomen op basis van de artikelen van het Faillissementsbesluit 1931, waarbij de rechter de curator heeft benoemd en de verzekerde bewaring heeft gelast voor een periode van dertig dagen. De rechter heeft ook bepaald dat verweerder onmiddellijk na zijn inbewaringstelling door de bevoegde rechter moet worden gehoord. Het vonnis is uitgesproken op 19 september 2016.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Vonnis

Op 15 september 2016 is ter griffie van dit Gerecht door mr. V.P. Maria, curator in het faillissement van de naamloze vennootschap
Banco Maracaibo N.V.,verder te noemen verzoekster, een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van
Eric Lion [verweerder], wonende in Curaçao, hierna te noemen verweerder.
Verweerder is, ondanks correct te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen teneinde op het verzoek te worden gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

Gronden van de beslissing

1
Verzoekster is op 11 juli 2016 aangesteld als curator in het faillissement van
Banco Maracaibo N.V., welk faillissement op 15 augustus1994 is uitgesproken. Tot hun ontslag in juli 2016, waren verweerder en mr. R.E. Blaauw de curatoren in dit faillissement. Verzoekster heeft met verwijzing naar de door haar overgelegde strafrechtelijke aangifte van 18 juli 2016 tegen verweerder, gesteld - kort gezegd - dat verweerder als faillissementscurator minimaal USD 11 miljoen aan boedelgelden heeft verduisterd en valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Dit laatste door een bankafschrift van MCB en een
certificate of depositten name van Totalbank te fabriceren / vervalsen. Uit de beschikking van het gerecht van 22 juli 2016 ten aanzien van het ontslag van verweerder als curator in het faillissement van Banco Maracaibo N.V. blijkt dat verweerder voorgaande erkent. Door genoemde handelwijze is het bedrag niet beschikbaar ter verdeling onder de bijna 1.500 Venezolaanse rekeninghouders en de overige schuldeisers van Banco Maracaibo. Verweerder heeft onrechtmatig gehandeld jegens de boedel van Banco Maracaibo en jegens elk van de schuldeisers afzonderlijk, aldus verzoekster.
2
Uit door verzoekster overgelegde strafrechtelijke aangifte’s van de Giro Bank N.V. van
15 juni 2015 alsmede de toelichting van verzoekster ter zitting komt naar voren dat Giro Bank N.V. verweerder in rechte heeft aangesproken terzake, samengevat, onrechtmatige onttrekkingen door verweerder aan het vermogen van Giro Bank N.V., waardoor zij schade heeft geleden ten bedrage van USD 10.260.000,00.
3
Bovengenoemde is niet weersproken. Summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden welke aantonen dat verweerder in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en van een vorderingsrecht van verzoekster. Op grond van
de artikelen 1, 2, 4, 5, en 11 van het Faillissementsbesluit 1931 (verder Fb) zal het faillissement van verweerder dan ook worden uitgesproken.
4
Voorts is aan de orde of verweerder in verzekerde bewaring dient te worden gesteld.
Artikel 82 Fb luidt :
1. Bij het vonnis van faillietverklaring kan de rechter in eersten aanleg, of te allen tijde daarna, doch in het laatste geval niet dan op verzoek van den curator of van één of meer der schuldeischers, kan de rechter-commissaris bevelen, dat de gefailleerde, wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen in verzekerde bewaring worde gesteld, hetzij in een huis van bewaring, hetzij in zijn eigene woning onder het opzicht van een dienaar van de openbare macht.
2. Het Openbaar Ministerie legt het bevel hiertoe ten uitvoer.
3. Dit bevel is voor niet langer dan voor dertig dagen geldig, gerekend van den dag, waarop het ten uitvoer is gelegd. Aan het einde van dien termijn kan de rechter-commissaris op een verzoek als in het eerste lid bedoeld, het bevel voor ten hoogste dertig dagen verlengen. Daarna kan hetzelfde telkens op dezelfde wijze voor ten hoogste dertig dagen geschieden.
5
Er is gegronde vrees voor het niet-nakomen door verweerder van zijn verplichtingen die de wet hem als failliet oplegt. Deze verplichtingen betreffen onder meer het zich onthouden van beschikkingshandelingen en beheershandelingen met betrekking tot het tot zijn faillissement behorend vermogen (artikel 19 Fb), het gedurende het faillissement niet verlaten van zijn woonplaats zonder toestemming van de rechter commissaris (artikel 86 Fb) en de verplichting om inlichtingen te verschaffen aan de curatoren over onder meer de verduisterde gelden en het overig tot het faillissement behorend vermogen (artikel 100 Fb). In zijn hoedanigheid van faillissementscurator heeft verweerder immers de belangen van zijn huidige schuldeisers naar aannemelijk is geworden jarenlang grovelijk geschonden. Er is geen aanwijzing dat verweerder thans, nu niet als faillissementscurator maar als failliet, zich wél iets gelegen zal laten liggen aan die belangen. Dit blijkt reeds in zekere mate uit het gegeven dat verweerder blijkens de beschikking van 22 juli 2016 tegenover de rechter commissaris de toezegging heeft gedaan dat terugbetaling aan de boedel uiterlijk 15 augustus 2016 zou plaatsvinden, hetgeen vervolgens niet is geschied. Het feit dat verweerder UDS 11 miljoen aan boedelgelden heeft weggemaakt, stukken heeft vervalst, en een loze belofte heeft gedaan over terugbetaling in samenhang met het gegeven dat verweerder, zoals verzoekster heeft gesteld, veelvuldig in Venezuela en in de Verenigde Staten verblijft, maakt dat er gegronde vrees bestaat dat verweerder zijn verplichtingen als failliet niet nakomt. De faillissementsgijzeling zal dan ook op grond van artikel 82 lid 1 Fb worden gelast.
Het gegeven dat verweerder in de strafzaak met het parketnummer: 500.00.339/16 is geschorst op 14 september 2016 is mede in de overwegingen van het Gerecht betrokken. (Het schorsingsbesluit van de rechter-commissaris in strafzaken is door verzoekster ter zitting overgelegd.) Deze schorsing staat evenwel niet in de weg aan bovengenoemde beslissing tot faillissementsgijzeling. De belangenafweging die in de strafzaak is gemaakt en ten grondslag ligt aan de schorsing is een andere afweging dan die in onderhavige zaak gemaakt dient te worden. Daarnaast ondervangen de schorsingsvoorwaarden naar het oordeel van het Gerecht in onvoldoende mate het risico, dat verweerder gedurende het faillissement zijn woonplaats zal verlaten. Dat zijn paspoort in handen is van justitie, zoals verzoekster ter zitting naar voren bracht, vormt naar het oordeel van het Gerecht evenmin voldoende waarborg tegen ‘vluchtgevaar’ in de zin van artikel 86 Fb. Ook zonder paspoort is het immers mogelijk om het land te verlaten.
6
Nu verweerder niet op het faillissementsverzoek is gehoord, staat hem verzet (artikel 7 lid 1 Fb) bij dit Gerecht open.
7
Nu verweerder niet is gehoord terzake de faillissementsgijzeling, dient hij onmiddellijk na zijn inbewaringstelling door de bevoegde rechter te worden gehoord.
8
Ingevolge artikel 86 Fb mag de gefailleerde gedurende het faillissement zonder toestemming van de rechter-commissaris zijn woonplaats niet verlaten.
9
Artikel 11 lid 2 Fb bepaalt dat het vonnis tot faillietverklaring de aanstelling van één of meer curatoren in het faillissement inhoudt. Dienovereenkomstig zal worden beslist.

Beslissing

Het Gerecht:

verklaart [Vverweerder], wonende in Curaçao [adres], in staat

van faillissement;
benoemt mr. P.E. de Kort, rechter in dit Gerecht, tot rechter-commissaris in dit faillissement;
stelt aan tot curator: de advocaat mr. L.G. da Costa Gomez, werkzaam bij het advocatenkantoor VAN DE LAARSCHOT & ASSOCIATES, kantoorhoudende in Curaçao te Schottegatweg Oost no. 191, telefoon 4616744, email,
lizaima.dacostagomez@vdlaarschot.com;
beveelt dat
[verweerder], wonende in Curaçao [adres], in verzekerde bewaring wordt gesteld in
Sentro Di Dentenshon i Korekshon Korsow te Kaya Shers 182 in Curaçao of elders voor een
periode van 30 dagen;
beveelt dat
[verweerder]zo spoedig als mogelijk na zijn feitelijke in verzekerde bewaring wordt gehoord door het Gerecht;
verklaart dat de beslissingen in dit vonnis op de voet van artikel 4 lid 3 en artikel 82 Fb uitvoerbaar bij voorraad zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2016, in aanwezigheid van de griffier.