ECLI:NL:OGEAC:2016:96

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
KG 79395/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende omgangsregeling met dwangsom

In deze zaak heeft eiser, wonende te Curaçao, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, eveneens wonende te Curaçao, met als doel de naleving van een tijdelijke omgangsregeling af te dwingen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 22 juni 2016 werd ingediend. De eerste zitting vond plaats op 6 juli 2016, waar partijen en de gemachtigde van eiser aanwezig waren. Tijdens deze zitting werd de oudste dochter van partijen gehoord. De zaak werd vervolgens op 15 september 2016 opnieuw behandeld, waarbij beide partijen opnieuw aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn op 8 januari 2005 gehuwd en hebben twee dochters. Na de echtscheiding in 2013 is er een omgangsregeling vastgesteld, maar gedaagde heeft deze regeling vaak niet nageleefd. Eiser heeft herhaaldelijk geprobeerd om de omgangsregeling af te dwingen, onder andere door aangifte te doen bij de politie en een kort geding aan te spannen. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde de omgangsregeling in 2016 vaak niet heeft nagekomen, maar dat er in de periode van 7 juli tot 7 september 2016 wel enige naleving was.

De rechter heeft geoordeeld dat er een dwangsom moet worden opgelegd aan gedaagde voor iedere dag dat zij de omgangsregeling niet nakomt. De dwangsom is vastgesteld op NAf 500,- per dag, met een maximum van NAf 50.000,-. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 29 september 2016 door mr. S.E. Sijsma, lid van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISER],
wonende te Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr.V.S. La Fleur,
--tegen--
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
gedaagde,
in persoon.
Partijen worden verder [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 22 juni 2016 een verzoekschrift met producties, strekkende tot het treffen van een voorziening in kort geding, ter griffie ingediend. De zaak is op 6 juli 2016 ter zitting behandeld. Partijen en de gemachtigde van [eiser] waren aanwezig, alsmede de zus van [gedaagde]. Na de zitting heeft de rechter de oudste dochter van partijen [naam dochter1] [eiser] gehoord. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, waarin afspraken staan waar partijen ter zitting mee akkoord zijn gegaan betreffende de omgang. Het proces-verbaal is aan partijen per email verzonden door de griffier op 7 juli 2016. De vervolgbehandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 september 2016. Op voorhand hadden beide partijen een (gelijkluidend) uitgeprint whatsapp gesprek overgelegd betreffende de periode van 6 juli 2016 tot en met 7 september 2016. Op de zitting van 15 september 2016 waren wederom partijen en de gemachtigde van [eiser] aanwezig.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 8 januari 2005 zijn partijen gehuwd. Op [geboren datum 1] is dochter [naam dochter1] geboren en op [geboren datum 2] dochter [naam dochter2]. Het Gerecht heeft op 19 november 2013 de echtscheiding uitgesproken en heeft bepaald dat het convenant van partijen van 30 oktober 2013 aan de beschikking wordt gehecht en dat de in het convenant overeengekomen voorzieningen deel zullen uitmaken van de beschikking. Tevens is gelast dat partijen daaraan uitvoering zullen geven. Op 31 januari 2014 is de echtscheiding ingeschreven in het bevolkingsregister.
2.2.
In het convenant is een omgangsregeling opgenomen waarbij onder meer is bepaald dat de kinderen om het weekend vanaf vrijdag tot en met zondag bij hun vader zullen verblijven en dat zij in gezamenlijk overleg ook op een doordeweekse dag bij de vader kunnen verblijven.
2.3.
Op 30 mei 2014 heeft [gedaagde] aangifte gedaan bij de politie betreffende verdenking van ontucht met haar kind.
2.4.
Op 23 oktober 2014 heeft [eiser] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] teneinde naleving van de omgangsregeling af te dwingen.
2.5.
Op 15 september 2015 heeft de Officier van Justitie, na beoordeling van het proces-verbaal, aan [eiser] een kennisgeving van niet verdere vervolging doen toekomen. Bij brief van 24 september 2015 heeft [gedaagde] zich bij de Officier van Justitie hierover beklaagd.
2.6.
Op 5 november 2014, 17 december 2014 en op 25 september 2015 is de zaak in kort geding behandeld.
2.7.
Op 19 oktober 2015 heeft het Gerecht vonnis gewezen in kort geding. Daarbij is de volgende beslissing genomen, uitvoerbaar bij voorraad (verder te noemen: de tijdelijke omgangsregeling):
“Stelt de volgende regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht van de vader vast:
- de minderjarigen zullen elke week woensdag van ongeveer 17.30 uur tot uiterlijk 19.00 uur de vader bij deze thuis bezoeken, met dien verstande dat de bezoeken zich zullen beperken tot de tuin van diens woning;
- de minderjarigen zullen elke twee weken de zondag vanaf 10.00 uur tot 14.00 uur met de vader doorbrengen;
- bij dit tweewekelijkse bezoek zal de vader de kinderen thuis bij de moeder ophalen en hen na afloop daar weer afzetten; (…)
- tijdens alle bezoeken zal één van de volgende drie personen aanwezig zijn: de moeder, de moeder van de vader of de bij de moeder inwonende dienstbode genaamd Keysi.”
2.8.
Op 14 december 2015 heeft [eiser] in de EJ procedure 76933/2015 een verzoek ingediend strekkende tot nakoming van de omgangsregeling zoals is overeengekomen in het convenant. Op 18 februari 2016 heeft het Gerecht beschikking gewezen. De zaak is naar de rol van 28 april 2016 verwezen voor een rapport en advies van de Voogdijraad betreffende de omgang. Tot op heden is dit advies nog niet ingediend. Een volgende rolhandeling in genoemde EJ procedure is niet bekend. Dit heeft vermoedelijk te maken met het gegeven dat tussentijds hoger beroep is ingesteld tegen een gedeelte van de beschikking betreffende alimentatie.
2.9.
Op 20 mei 2016 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om mee te werken aan de omgang.
2.10.
Op zondag 29 mei 2016 heeft [eiser] de politie ingeschakeld toen hij bemerkte dat de omgangsregeling wederom niet werd nagekomen. De politie heeft toen gesproken met [naam dochter1] die hen heeft verteld dat ze niet wilde omdat er sprake is geweest van ontucht door haar vader. Omgang met [eiser] vond vervolgens niet plaats.
2.11.
Op 3 juni 2016 heeft [eiser] aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie betreffende onttrekking aan het gezag door [gedaagde].
2.12.
In het proces-verbaal van de behandeling van onderhavig verzoekschrift op 6 juli 2016 is onder meer het volgende opgenomen:
“De rechter stelt het volgende voor:
  • [eiser] maakt een App-groep aan waar hij, zijn moeder, [gedaagde] en haar zus Debbie deel van zullen uitmaken;
  • [eiser] zal telkens in verband met de in het kort gedingvonnis van Van Schendel bepaalde dagen aankondigen per app dat hij de kinderen komt halen en hij zal – zo mogelijk – mededelen wat ze gaan doen;
  • [gedaagde] zal per antwoordende app bevestigen en er voor zorgen dat de omgang – zoals bepaald in het kort gedingvonnis van 19 oktober 2015 - door zal gaan;
  • Op woensdagen zal de omgang plaatsvinden in de tuin bij de ouders van [eiser];
  • De eerstvolgende woensdag is vandaag: omgang zal plaatsvinden in de tuin;
  • De eerstvolgende zondag zal zijn 10 juli 2016;
  • Vanmiddag na de zitting om 14:30 uur zal de rechter [naam dochter1] horen.
  • Vervolgzitting medio september 2016, de datum wordt nog medegedeeld.
Partijen gaan akkoord met deze afspraken.
De rechter heeft aan [gedaagde] voorgehouden dat zij op de vervolgzitting zal verifiëren of de omgangsregeling is gelopen zoals hierboven en in het kort geding vonnis van Van Schendel is gelopen. Mocht dat niet het geval zijn dan loopt [gedaagde] het risico van een gijzeling, zoals is verzocht door [eiser].
De zaak wordt aangehouden tot een nader te bepalen datum.”

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert dat het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot nakoming van de tijdelijke omgangsregeling conform het vonnis van 19 oktober 2015, alsmede om het vonnis ten uitvoer zal leggen met gijzeling van [gedaagde] gedurende veertien (14) dagen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft, althans [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van NAf 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] het bevel niet (tijdig) nakomt. Voorts wordt verzocht om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de tijdelijke omgangsregeling ten onrechte niet nakomt.
3.3. [
gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de standpunten van partijen zal hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard der zaak.
4.2.
In voldoende mate staat vast dat [gedaagde] de voorlopige omgangsregeling in het jaar 2016 vaak niet nakwam. Uit de door partijen overgelegde prints van het whatsapp gesprek van 7 juli 2016 tot en met 7 september 2016 blijkt dat de omgangsregeling in die periode wel is nagekomen.
4.3. [
eiser] persisteert bij zijn vordering omdat hij er geen vertrouwen in heeft dat [gedaagde] zich na behandeling van het kort geding, als de stok achter de deur wegvalt, zal blijven houden aan de voorlopige omgangsregeling.
4.4. [
gedaagde] heeft weersproken dat zij zich er niet aan zal houden. Zij heeft er op gewezen dat de tijdelijke omgangsregeling door haar de afgelopen periode is nagekomen en dat zij die regeling bovendien zelf had voorgesteld. Een dwangmiddel is volgens haar niet op zijn plaats.
4.5.
De vraag waar het Gerecht zich aldus voor geplaatst ziet is of en zo ja welk dwangmiddel geboden is in onderhavige zaak.
4.6.
Het Gerecht acht het gelasten van een dwangsom passend. [gedaagde] verklaart weliswaar dat ze zich in de toekomst zal houden aan de voorlopige omgangsregeling maar de twijfels van [eiser] of dat ook echt zal gebeuren zijn naar het voorlopige oordeel van het Gerecht gegrond. Feit is immers dat [gedaagde] de voorlopige omgangsregeling pas goed is nagekomen na de behandeling van onderhavig kort geding op 6 juli 2016. Voordat [eiser] dit kort geding aanspande kwam [gedaagde] de regeling niet in voldoende mate na. Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting naar voren gebracht dat zij gehoor zal geven aan de regeling als haar kinderen dat willen. Toen haar gevraagd werd om dit te verduidelijken gaf [gedaagde] als voorbeeld dat [naam dochter1] zich enige tijd geleden verraden voelde door haar vader (omdat hij haar had geconfronteerd met informatie die [naam dochter1] in vertrouwen aan een medewerker van de Voogdijraad had verteld) en daardoor niet naar hem toe wilde gaan. Bij een dergelijk incident, als het kind het echt niet wil en overstuur is, zal [gedaagde] het kind zelf vragen om aan [eiser] te berichten dat ze niet wil gaan, zo deelde [gedaagde] mee. Hieruit leidt het Gerecht af dat er kennelijk in de beleving van [gedaagde] ruimte is om een afweging te maken, afhankelijk van hoe het kind zich voelt, of deze wel of niet omgang zal hebben met [eiser]. Deze afwegingsruimte kan niet los worden gezien van het gegeven dat [gedaagde] er van overtuigd is dat [eiser] ontucht heeft gepleegd met de kinderen. Hierdoor is het naar het oordeel van het Gerecht onzeker of [gedaagde] zich in de toekomst zal houden aan de voorlopige omgangsregeling. Een stok achter de deur is derhalve, naar voorlopig oordeel van het Gerecht, nodig.
4.7.
De dwangsom zal worden vastgesteld, anders dan is gevorderd, op een bedrag van NAf 500,- voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] die omgangsregeling niet nakomt. Het Gerecht zal een maximum aan de dwangsom verbinden ingevolge artikel 611b Rv, zoals hierna is bepaald.
4.8.
Uitvoerbaarheid bij lijfsdwang zal worden afgewezen aangezien de dwangsom in casu geacht wordt een afdoende dwangmiddel te zijn (zie artikel 587 Rv).
4.9.
Aangezien partijen ex echtelieden zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de tijdelijke omgangsregeling conform het vonnis van 19 oktober 2015 (zie 2.7.) met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van NAf 500,- voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde] die omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van NAf 50.000,-;
5.2.
compenseert de proceskosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, lid van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2016, in aanwezigheid van de griffier.