ECLI:NL:OGEAC:2016:94

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
EJ 79722/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden

In deze zaak heeft [verzoeker], een paardentrainer, een verzoek ingediend tegen de stichting Fundashon Criadero C.J. naar aanleiding van een ontslag op staande voet dat op 28 april 2016 door de stichting is gegeven. [Verzoeker] heeft het ontslag betwist en verzocht om nietigheid van het ontslag, alsook om doorbetaling van zijn loon en vergoeding voor niet betaalde vakantiedagen en overwerk. De stichting heeft het ontslag op staande voet verdedigd door te stellen dat er sprake was van een dringende reden en dat [verzoeker] met het ontslag heeft ingestemd. Het Gerecht heeft op 21 september 2016 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat de stichting geen duidelijke reden voor het ontslag had gegeven. Tevens werd vastgesteld dat er geen instemming van [verzoeker] was voor een beëindiging met wederzijds goedvinden. Het Gerecht heeft de stichting veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 1.420,24 bruto per maand aan [verzoeker] over de periode van 1 mei 2016 tot 23 september 2016, evenals een gematigde wettelijke verhoging. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKER],
wonende in Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.E. Martis,
tegen
de stichting
FUNDASHON CRIADERO C.J.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. D.I.E.I Lichtenberg.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en de Stichting genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1. [
verzoeker] heeft op 26 juli 2016 een verzoekschrift met producties en op 2 september 2016 aanvullende producties ingediend. De Stichting heeft op 2 september 2016 producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 7 september 2016. [verzoeker] en zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Namens de Stichting is verschenen dhr. C. [naam], voorzitter, bijgestaan door de gemachtigde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
Verzoeker] is als paardentrainer in dienst getreden van de Stichting voor onbepaalde tijd.
2.3.
Als secundaire arbeidsvoorwaarden is overeengekomen dat [verzoeker] de beschikking heeft over een pick-up van de Stichting en kosteloos in een appartement van de Stichting verblijft.
2.4.
Op 28 april 2016 heeft de Stichting [verzoeker] op staande voet ontslagen.
2.5.
Op verzoek van [verzoeker] heeft de Stichting bij brief van 29 april 2016 aan hem bericht: “Por este medio quiero que consta que entrante el 29 de Abril 2016 el señor Miguel Angel [verzoeker] portador del pasaporte nr [paspoort nummer] no esta en servicio mas de Fundashon Criadero CJ y que no asumimos ninguna responsabilidad por su permanencia en Curacao.” [verzoeker] heeft de brief voor ontvangst getekend.
2.6.
Op 3 mei 2016 heeft [verzoeker] het appartement verlaten en de sleutels van de pick-up aan de Stichting overhandigd.
2.7.
Bij brief van zijn gemachtigde d.d. 6 juni 2016 heeft [verzoeker], zakelijk weergegeven, de nietigheid van het gegeven ontslag ingeroepen, zich bereid verklaard de werkzaamheden voort te zetten en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn loon.
2.8.
Bij beschikking d.d. 22 augustus 2016, getekend op 23 augustus 2016, heeft de directeur van de sector arbeid van het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn de Stichting toestemming verleend voor zover rechtens vereist om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te beëindigen.
2.9.
De Stichting heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] bij brief van 23 augustus 2016 - met inachtneming van een opzegtermijn van een maand - opgezegd per 23 september 2016 voor het geval het ontslag op staande voet in rechte geen stand houdt.

3.Het geschil

3.1. [
Verzoeker] verzoekt het Gerecht toestemming om kosteloos te procederen en dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
  • het op 29 april 2016 gegeven ontslag nietig verklaart en
  • de Stichting veroordeelt tot betaling van:
NAf 10.500,00 bruto aan achterstallig loon van 1 mei 2016 tot 1 augustus 2016, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 20% met de vertragingsrente,
het toekomstig loon totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd,
NAf 6.466,40 aan niet betaalde vakantiedagen,
NAf 9.709,46 voor verricht overwerk,
NAf 365,17 voor kosten van reparatie en onderhoud aan de pick-up en
een door het Gerecht te bepalen redelijke vergoeding voor het niet meer kunnen gebruiken van het appartement en de pick-up,
kosten rechtens.
3.2. [
Verzoeker] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
De Stichting heeft het aan [verzoeker] gegeven ontslag niet gesubstantieerd en geen (dringende) reden voor het ontslag gegeven. [Verzoeker] heeft niet met het ontslag ingestemd. Het ontslag is derhalve nietig.
Ondanks sommatie heeft de Stichting nagelaten het achterstallig en toekomstig loon uit te betalen. Het overeengekomen loon bedraagt USD 2.000,00 (NAf 3.500,00) bruto per maand. Ten aanzien van het achterstallig loon is de Stichting de verhoging ex artikel 7A:1614q BW en vertragingsrente verschuldigd.
De Stichting heeft het loon van [verzoeker] tijdens zijn vakanties niet doorbetaald. In overleg met en na instemming van de Stichting heeft [verzoeker] in drie vakantie-periodes in totaal minimaal 40 vakantiedagen opgenomen.
[Verzoeker] werkte minimaal 35 uren per week. Hij heeft overwerk verricht tijdens wedstrijden in de avonduren en/of weekenden waar hij geen betaling voor heeft mogen ontvangen.
Het gebruik van het appartement en motorvoertuig betreft loon in natura.
[Verzoeker] heeft kosten gemaakt ad NAf 365,17 voor reparatie van en onderhoud aan de pick-up.
3.3.
De Stichting heeft het volgende tot verweer gevoerd.
Het op 28 april 2016 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet is op zijn verzoek op 29 april 2016 aan hem bevestigd. Aldus is er sprake van een opzegging met wederzijds goedvinden. De Stichting is derhalve geen loon aan [verzoeker] verschuldigd.
De Stichting betwist de hoogte van het gevorderde loon. Uit de loonstroken blijkt dat het loon (laatstelijk) NAf 1.420,24 bruto per maand bedraagt.
[verzoeker] is tijdens zijn vakanties doorbetaald. De Stichting is hem op die grond niets verschuldigd. [verzoeker] heeft uit andere hoofde, namelijk wegens uitstaande vakantiedagen, nog NAf 873,30 van de Stichting tegoed.
Er is geen sprake van overwerk. [verzoeker] is in dienst genomen voor het trainen van paarden voor wedstrijden voor 40 uren per week. Afgesproken en gebruikelijk is dat ook “het uitbrengen van paarden” onder zijn werkzaamheden valt.
[Verzoeker] heeft niet gemeld dat hij kosten voor de pick-up heeft gemaakt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
Verzoeker] heeft het Gerecht verzocht kosteloos te mogen procederen. Gelet op het door hem ingebrachte bewijs van onvermogen, zal het Gerecht hem daartoe toelaten.
ontslag op staande voet
4.2.
Ter beoordeling staat allereerst of het op 28 april 2016 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet nietig is. Naar het oordeel van het Gerecht is dat het geval. Uit artikel 7A:1615o BW volgt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. De reden van het ontslag op staande voet moet niet alleen direct worden meegedeeld, maar ook duidelijk worden omschreven, zodat de werknemer weet welke feiten aan het ontslag ten grondslag liggen. [Verzoeker] heeft in dit verband gesteld dat hem geen enkele reden voor het ontslag is meegedeeld. De Stichting heeft hiertegenover gesteld dat haar voorzitter op 28 april 2016 na een incident over de verzorging van een wond van een paard aan [verzoeker] heeft meegedeeld “op deze wijze niet door te kunnen gaan met hem”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter verklaard dat hij [verzoeker] op 28 april 2016 heeft meegedeeld dat hij “het werkverband voor gezien houdt” en “hem meerdere keren heeft gezegd waarom”. Deze mededelingen, indien waar, zijn niet aan te merken als een mededeling van de dringende reden zoals artikel 7A:1615o BW dit eist, nu deze geen concrete feiten bevatten en de reden van het ontslag daarin niet duidelijk tot uitdrukking is gebracht. Nu gesteld noch gebleken is dat het voor [verzoeker] duidelijk moest zijn dat hij om een bepaalde, concrete reden werd ontslagen, is niet voldaan aan het vereiste dat de dringende reden hem gelijk moet worden meegedeeld. Het ontslag op staande voet is reeds daarom nietig. De stellingen van partijen met betrekking tot de reden voor het ontslag behoeven derhalve geen nadere bespreking.
beëindiging met wederzijds goedvinden
4.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [verzoeker] met het ontslag heeft ingestemd. Voor een beëindiging met wederzijds goedvinden is een ondubbelzinnige en duidelijke wilsuiting van de werknemer, die gericht is op de definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst, vereist. Van een dergelijke wilsuiting is in deze niet gebleken. De Stichting heeft in dit verband gesteld dat [verzoeker] op 29 april 2016, de dag na het ontslag op staande voet, zelf heeft verzocht om een ontslagbrief opdat hij deze kon laten zien aan zijn andere klanten. Daaruit volgt echter niet dat [verzoeker] met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd in vorenbedoelde zin. Dit volgt evenmin uit het tekenen voor ontvangst van de hiervoor onder 2.5. vermelde ontslagbrief. Deze brief bevat een schriftelijke bevestiging van het aan [verzoeker] gegeven ontslag en geen ondubbelzinnige en duidelijke wilsuiting van [verzoeker] gericht op de definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De omstandigheid dat [verzoeker] op 3 mei 2016 het appartement heeft verlaten en de sleutels van de pick-up heeft ingeleverd, is evenmin aan te merken als een dergelijke wilsuiting. Nu het verweer van de Stichting op dit onderdeel niet op gaat, zal de vordering van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat het aan hem gegeven ontslag nietig is, worden toegewezen.
loondoorbetaling
4.4.
De nietigheid van het ontslag brengt met zich dat de dienstbetrekking tussen partijen is blijven voortduren tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst alsnog rechtsgeldig is geëindigd. Uit de hiervoor onder 2.7. vermelde brief blijkt dat [verzoeker] zich na het gegeven ontslag bereid heeft verklaard de bedongen arbeid te blijven verrichten. Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen bij de hiervoor onder 2.9. vermelde brief is opgezegd tegen 23 september 2016, is de vordering van [verzoeker] tot doorbetaling van loon toewijsbaar voor zover het de periode van 1 mei 2016 tot 23 september 2016 betreft.
4.5.
De hoogte van het loon is tussen partijen in geschil. [verzoeker] heeft gesteld dat een loon van USD 2000 bruto, zijnde NAf 3.500 bruto, zijnde NAf 3.225 netto, met de Stichting is overeengekomen. De Stichting heeft dit gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar de loonstroken. Het Gerecht heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze loonstroken, nu [verzoeker] heeft erkend dat hij deze voor ontvangst heeft getekend en niet heeft kunnen verklaren op welke wijze het bedrag van USD 2.000 bruto of NAf 3.500 aan hem zou zijn uitbetaald en hoe dit tot een nettobedrag van NAf 3.225 heeft geleid. Het Gerecht neemt derhalve de laatste loonstrook betreffende de maand april 2016 tot uitgangspunt. Daaruit blijkt dat het loon van [verzoeker] NAf 1.420,24 bruto per maand bedraagt. De vordering van [verzoeker] (zoals vermeld onder 3.1. onder a. en b.) is derhalve toewijsbaar tot het bedrag van NAf 1.420,24 bruto per maand over de periode van 1 mei 2016 tot 23 september 2016.
wettelijke verhoging
4.6.
Ingevolge artikel 1614q BW is de Stichting de vertragingsrente (ook wettelijke verhoging genoemd) over het loon verschuldigd. Dit deel van de vordering van [verzoeker] zal worden toegewezen, zoals gevorderd over het loon van 1 mei 2016 tot
1 augustus 2016. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%.
loondoorbetaling tijdens vakantie
4.7. [
Verzoeker] heeft gesteld dat de Stichting zijn loon niet heeft doorbetaald tijdens de door hem genoten (drie) vakanties. De Stichting heeft dat betwist onder verwijzing naar de loonstroken. Ondanks deze betwisting heeft [verzoeker] - slechts - gesteld dat hij recht heeft op betaalde vakanties en dat hij deze niet heeft gehad. Aldus heeft hij zijn vordering onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dit deel van de vordering (3.1. onder c.) is derhalve niet toewijsbaar. Overigens heeft de Stichting ter comparitie verklaard dat de openstaande vakantiedagen ad NAf 873,30 nog met [verzoeker] zullen worden afgerekend. Omdat dit buiten (de grondslag van) de vordering van [verzoeker] valt, behoeft dit punt in deze procedure geen verdere bespreking.
overwerk
4.8. [
Verzoeker] vordert vergoeding van door hem verricht overwerk. De Stichting heeft betwist dat de gestelde werkzaamheden zijn aan te merken als overwerk. Volgens de Stichting gaat het om werkzaamheden die onder de gebruikelijke werkzaamheden vallen en vallen deze onder het reeds betaalde loon. Het Gerecht overweegt dat - bij gebreke van een tussen partijen gemaakte afspraak omtrent een overwerkvergoeding, zoals in casu - slechts plaats is voor een overwerkvergoeding, indien ten minste komt vast te staan dat de werkgever het overwerk aan de werknemer heeft opgedragen of dat uit de omstandigheden van het geval blijkt dat hij daarmee heeft ingestemd (HR 6 maart 1998, LJN: ZC2606, NJ 1998/527). In de onderhavige zaak is niet gesteld noch is gebleken dat sprake was van een opdracht tot dan wel instemming met het overwerk. Derhalve bestaat er geen aanleiding tot het toekennen van een vergoeding voor het gestelde overwerk. Dit deel van de vordering van [verzoeker] (3.1. sub d.) zal derhalve worden afgewezen.
kosten pick-up
4.9. [
Verzoeker] vordert de kosten wegens reparatie van en onderhoud aan de pick-up van de Stichting. Ondanks het verweer van de Stichting heeft [verzoeker] nagelaten te onderbouwen waarop deze kosten precies zien, wat hierover is afgesproken en waarom deze kosten nu pas op de Stichting worden verhaald. Dit deel van de vordering (3.1. sub e.) is derhalve als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar.
vergoeding gebruik appartement en pick-up
4.10. [
verzoeker] heeft zijn vordering op dit punt niet gespecificeerd en onderbouwd noch heeft hij aangegeven wat volgens hem een redelijke vergoeding is. Hoewel de Stichting de vordering onbesproken heeft gelaten, staan het Gerecht onvoldoende aanknopingspunten ter beschikking voor toewijzing. Dit deel van de vordering (3.1. sub f.) zal derhalve als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
proceskosten
4.11.
Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:

- staat [verzoeker] toe kosteloos te procederen;
- verklaart voor recht dat het aan [verzoeker] gegeven ontslag nietig is;
- veroordeelt de Stichting tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van NAf 1.420,24 bruto per maand over de periode van 1 mei 2016 tot 23 september 2016;
- veroordeelt de Stichting tot betaling aan [verzoeker] van de tot 10% gematigde wettelijke verhoging over NAf 1.420,24 bruto per maand over de periode van 1 mei 2016 tot 1 augustus 2016;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.