ECLI:NL:OGEAC:2016:92

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
KG 79501/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonbetaling en rechtsgeldigheid beëindiging arbeidsovereenkomst tussen directeur en stichting

In deze zaak vordert eiser, de directeur van de stichting Fundashon Tayer Soshal (FTS), dat de stichting hem binnen 24 uur na betekening van het vonnis tot de werkvloer laat en zijn loon met emolumenten betaalt vanaf 29 juni 2016. Eiser stelt dat de opzegging van zijn overeenkomst door FTS onterecht is, omdat deze niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat hij niet is gehoord voordat de opzegging plaatsvond. FTS betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat de overeenkomst een overeenkomst van opdracht betreft, die te allen tijde kan worden opgezegd. Het gerecht oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, gezien de aard van de werkzaamheden, de beloning en de gezagsverhouding. Het gerecht concludeert dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door FTS niet rechtsgeldig is geschied, omdat de vereiste toestemming van het bestuurscollege niet is verkregen. Eiser heeft recht op doorbetaling van zijn loon, maar de vordering tot wedertewerkstelling wordt afgewezen, omdat er weerstand bestaat tegen zijn terugkeer. FTS wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
--tegen--
de stichting
FUNDASHON TAYER SOSHAL,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. R.A. Diaz en S.A. Hortencia.
Partijen zullen hierna [eiser] en FTS genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 4 juli 2016 ter griffie ingediend;
- de door FTS op 17 augustus 2016 ingediende producties;
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016, alwaar zijn verschenen [eiser] in persoon bijgestaan door de gemachtigde voornoemd die het woord heeft gevoerd mede aan de hand van een pleitnota. FTS heeft zich laten vertegenwoordigen door haar bestuursleden mevrouw [naam], mevrouw [naam] en mevrouw [naam] en werd bijgestaan door de gemachtigden voornoemd die het woord heeft gevoerd mede aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
FTS is op 18 december 2000 opgericht en ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het doel van FTS is het bieden van een aangepaste en beschutte werkplaats voor minder valide werkzoekende personen, die niet of voorlopig niet bemiddelbaar zijn op de reguliere arbeidsmarkt met het oog op eventuele terugplaatsing in het normale arbeidsproces.
2.3.
Op 24 september 2012 is tussen [eiser] en FTS een overeenkomst gesloten die de titel draagt “
OVEREENKOMST VAN OPDRACHT”. Partijen bij die overeenkomst, FTS enerzijds en [eiser] anderzijds, worden daarin respectievelijk met “Opdrachtgever” en “Opdrachtnemer” aangeduid.
2.4.
In die overeenkomst staat opgenomen dat [eiser] de positie bekleedt van statutair directeur, dat de overeenkomst dient ter vervanging van de met SMGM-Support B.V. gesloten Managementovereenkomst en dat de overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.5.
In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende overeengekomen.
Artikel 2 van de overeenkomst bevat bepalingen aangaande de inhoud en uitvoering van de opdracht.
Artikel 3 bepaalt dat de vergoeding NAf 11.503,- bruto per maand bedraagt en onder inhouding van de wettelijke verschuldigde belastingen door FTS aan [eiser] wordt voldaan.
Artikel 7 bepaalt dat de werktijden minimaal vijf dagen per week en gemiddeld acht uur per dag bedragen.
Artikel 8 bepaalt dat FTS maandelijks de te betalen pensioenpremie ten behoeve van [eiser] zal storten bij het voormalige APNA, thans APC.
Artikel 9 en 10 bevatten de regeling ten aanzien van vakantie, vakantietoeslag en de gratificatie.
Artikelen 11 tot en met 13 bevatten bepalingen ten aanzien van de uitkering bij ziekte en ongevallen, de kosten van medische behandeling en ziekenhuisopname en de persoonlijke ongevallen-, invaliditeits- en collectieve gezinsrisicoverzekering.
Artikel 16 bevat de bepalingen aangaande beëindiging van de overeenkomst. Lid 2 bepaalt:

De Opdrachtgever heeft het recht deze overeenkomst tussentijds met onmiddellijke ingang te beëindigen in geval sprake is van “mismanagement” in die zin dat de Opdrachtnemer zich schuldig heeft gemaakt aan handelen of nalaten waarvan is komen vast te staan dat daardoor direct danwel indirect financiële schade aan de Opdrachtgever is toegebracht, welke schade bij een correct handelen door de Opdrachtnemer vermeden had kunnen worden.
Lid 3 bepaalt:

Partijen komen overeen dat, mocht de Opdrachtgever deze overeenkomst tussentijds willen beëindigen om redenen die niet te wijten zijn aan de Opdrachtnemer, of die niet vallen binnen diens risicosfeer, de Opdrachtnemer recht zal hebben op schadevergoeding, waarvan het bedrag zal worden vastgesteld aan de hand van de zogeheten – aan partijen genoegzaam bekende – Kantonrechtersformule.
2.6.
Tussen [eiser] en FTS zijn reeds eerder twee kort geding procedures gevoerd aangaande schorsingen van [eiser] door FTS op 26 september 2003 en op 23 februari 2016, welke hebben geleid tot de vonnissen van respectievelijk 8 november 2013 en 1 april 2016. In beide vonnissen zijn de besluiten tot schorsing van [eiser] door het gerecht opgeschort en is aan FTS bevolen [eiser] tot de werkvloer toe te laten teneinde zijn werkzaamheden te hervatten.
2.7.
Bij brief van 29 juni 2016 heeft FTS de overeenkomst met [eiser] ingaande de datum van dagtekening van de brief beëindigd. In de brief wordt, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:

Het bestuur van de FundashonTayerSoshal/Stichting Sociale Werkplaats (FTS) heeft moeten constateren dat de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de schorsing in februari 2016 ook na uw terugkeer op basis van het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao d.d. 1 april 2016 niet zijn gewijzigd. Het tegendeel is het geval.
Immers na uw terugkeer heeft u althans feitelijk het contact met het bestuur vermeden. Besprekingen in het verleden waren tevergeefs en zonder positief resultaat. Het contact met de werknemers en cliënten van FTS bestaat praktisch niet meer. Hierdoor is er een stagnatie in het functioneren van FTS opgetreden die nadelig is voor alle direct betrokkenen. Dit zijn feiten en omstandigheden die bij u bekend zijn op basis van in het verleden met u gehouden besprekingen en brieven.
Het bestuur is gezien uw houding in deze van mening dat vooruitzicht op een verbeterde c.q. wel, goed functionerende relatie tussen u en de direct bij het functioneren van FTS betrokkenen nihil is. De door de Minister van SOAW ingeschakelde mediator heeft ook geen positieve resultaat opgeleverd in het mediation traject.
Nu door het voorgaande het doel van de FTS niet wordt gerealiseerd dient het bestuur de nodige maatregelen te nemen ter waarborging van de belangen van de FTS en alle bij de FTS direct betrokkenen.
Gezien het voorgaande heeft het bestuur geen vertrouwen meer in u met als gevolg dat de huidige rechtsverhouding niet langer kan voortduren, reden waarom het bestuur na daartoe toestemming te hebben verkregen van de desbetreffende Minister heeft besloten om:
1.
De overeenkomst van opdracht d.d. 24 september 2012 met u ingaande heden op te zeggen. Het voorgaande brengt met zich mede dat u niet meer gehouden bent om uitvoering te geven aan inhoud van voormeld overeenkomst van opdracht. (…)
De FTS zal u conform hetgeen is vastgesteld en overeengekomen bij de onderhavige overeenkomst van opdracht een vergoeding betalen gebaseerd op de kantonrechtersformule. Conform berekeningen van het bestuur betreft het in casu een bedrag van NAf 123.000 bruto. De wettelijk verplichte inhoudingen zullen daarop in mindering worden gebracht. Uitbetaling van voormeld vergoeding zal plaatsvinden op 30 juli 2016 op de gebruikelijke wijze.
2.9.
Na 29 juni 2016 heeft FTS het loon van [eiser] niet meer uitbetaald en nadien is [eiser] niet meer verder gegaan met zijn werkzaamheden aldaar.

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
FTS te bevelen om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot de werkvloer, dan wel tot het werk toe te laten en [eiser] in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten onder verbeurte van een dwangsom van NAf 500,- per uur;
FTS te veroordelen om aan [eiser] met ingang van 29 juni 2016 het overeengekomen loon met emolumenten te betalen, en wel totdat der partijen overeenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, met veroordeling van FTS in de proceskosten.
3.2. [
Eiser] legt aan de vordering – kort samengevat – het volgende ten grondslag. [eiser] is met ingang van 1 oktober 2012 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van FTS in de functie van directeur. Bij brief van 29 juni 2016 heeft FTS de overeenkomst met [eiser] opgezegd. Die opzegging kan volgens [eiser] geen stand houden om vier redenen. De door FTS aangevoerde redenen voor opzegging zijn gefabriceerd, voor ontslag is toestemming van het voormalig Bestuurscollege vereist wat thans de Raad van Ministers is welke toestemming ontbreekt, het bestuur van FTS bestaat niet uit het statutair minimum van 7 leden waardoor het bestuur geen rechtsgeldige besluiten kan nemen en, laatstelijk, FTS heeft geen voorafgaande toestemming van het Ministerie van SOAW verkregen voor opzegging van het dienstverband. Voorts stelt [eiser] dat hij niet is gehoord alvorens tot opzegging is overgegaan hetgeen in strijd is met de algemene rechtsbeginselen en het beginsel van goed werkgeverschap. Het besluit van 29 juni 2016 is ingevolge artikel 2:21 BW nietig dan wel vernietigbaar en [eiser] doet daar uitdrukkelijk een beroep op.
3.3.
FTS heeft – kort samengevat – het volgende tot verweer gevoerd. De beëindiging van de rechtsverhouding met [eiser] is rechtsgeldig geschied. De rechtsverhouding tussen partijen betreft een overeenkomst van opdracht en niet een arbeidsovereenkomst. Partijen hadden niet de bedoeling een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Conform artikel 7:408 BW kan de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde opzeggen, waartoe FTS om de haar moverende redenen ook over is gegaan. Conform de statuten heeft het bestuur, dat daartoe wel bevoegd was, na het verkrijgen van schriftelijke toestemming van de desbetreffende minister de overeenkomst kunnen opzeggen. Nu er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, gelden de daarop van toepassing zijnde eisen, zoals dat van goed werkgeverschap, niet. FTS wijst voorts op verschillende gronden die geleid hebben tot de beëindiging.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Anders dan FTS bepleit heeft [eiser] wel spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Dit volgt uit de aard van de vorderingen, namelijk een loonvordering en een vordering tot wedertewerkstelling. Dat aan [eiser] een beëindigingsaanbod van NAf 123.000,-, is gedaan doet daaraan niet af.
4.2.
Voor beoordeling van de vorderingen van [eiser] in kort geding dient het gerecht na te gaan in hoeverre aannemelijk is te achten dat de beëindiging van de overeenkomst met [eiser] in een bodemprocedure stand zal kunnen houden.
Soort overeenkomst
4.3.
De eerste vraag die ter beantwoording van het gerecht staat is of het in kort geding voorshands aannemelijk is dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft daarvoor aangevoerd dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomst het bestuur van FTS dit zelf aanmerkte als een dienstverband, en verwijst daarvoor naar de notulen van een bestuursvergadering van 18 juni 2012 (productie A-1 bij de pleitnota), een evaluatie van [eiser] van 19 juli 2012 (productie A-2 bij de pleitnota) en een brief betreffende ‘overgang in dienstverband’ van FTS aan [eiser] van 19 juli 2012 (productie A-3 bij de pleitnota). [eiser] stelt verder dat nu de overeenkomst wezenlijke bepalingen van een arbeidsovereenkomst bevat, zoals arbeid, loon en gezagsverhouding, de overeenkomst ook als zodanig moet worden aangemerkt. Voorts bepalen ook de statuten van FTS dat de directeur op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht zal worden aangenomen. Het aangaan van een andere (soort) overeenkomst is in strijd met de statuten. Dit is door FTS betwist. FTS heeft verwezen naar de overeenkomst die de titel ‘overeenkomst van opdracht’ draagt. Voorts stelt FTS dat uit artikel 1.1. van de overeenkomst blijkt dat de overeenkomst een voortzetting van de managementovereenkomst betreft, welke eveneens een overeenkomst van opdracht betrof. Ook het feit dat [eiser] het door FTS opgestelde beleidsplan naar eigen inzicht, zonder gedetailleerde instructies van het bestuur te hoeven dulden, kan uitvoeren, wijst erop dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht. Dit was bovendien ook de bedoeling van partijen. Partijen werden immers bij het aangaan van de overeenkomst bijgestaan door juristen, zodat er vanuit kan worden gegaan dat indien partijen daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst wensten aan te gaan, dit ook als zodanig nadrukkelijk zou zijn overeen gekomen, aldus nog steeds FTS.
4.4.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat partijen die een overeenkomst sluiten welke strekt tot het verrichten van werk tegen betaling, deze overeenkomst op verschillende wijzen kunnen inrichten, en dat wat tussen hen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde inhoud van de overeenkomst kan het gerecht vervolgens bepalen of de overeenkomst behoort tot een van de in de wet geregelde bijzondere overeenkomsten (HR 14 november 1997, nr. 16453, NJ 1998, 149).
4.5.
In procesrechtelijke zin dient er, gelet op artikel 7A:1613ca BW, in het voorliggende geval, in aanmerking nemende de duur en de omvang van de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden, uit te worden gegaan van het rechtsvermoeden dat [eiser] de werkzaamheden heeft verricht krachtens arbeidsovereenkomst. Het is zodoende aan FTS om dit vermoeden te weerleggen en de kwalificatie van ‘opdracht’ in de zin van artikel 7:400 BW aannemelijk te maken.
4.6.
Ten aanzien van de tekst van de overeenkomst overweegt het gerecht als volgt. De schriftelijke versie van de overeenkomst draagt de titel ‘overeenkomst van opdracht’. Hier wordt dus de kwalificatie van de opdracht vooropgesteld. In de preambule staat opgenomen dat [eiser] de functie van statutair directeur bekleedt. Uit de statuten volgt dat de directeur wordt aangenomen krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
De duur van de overeenkomst en beëindiging:
De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. Dit wijst op zichzelf niet op het bestaan van een arbeidsovereenkomst dan wel overeenkomst van opdracht. Echter hetgeen partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de beëindiging van de overeenkomst wijst eerder op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Zo is er sprake van beëindiging van rechtswege bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, kan er met onmiddellijke ingang worden beëindigd wanneer er sprake is van mismanagement (dringende reden) en is tussentijdse beëindiging mogelijk tegen betaling van een vergoeding vast te stellen conform de kantonrechtersformule. Deze opzegbepalingen vloeien voort uit het recht aangaande arbeidsovereenkomsten en duiden dan ook op een dergelijke overeenkomst.
De beloning:
Uit de overeenkomst blijkt dat er sprake is van een maandloon waarbij de wettelijk verschuldigde belastingen door FTS op de vergoeding worden ingehouden. Daarnaast wordt [eiser] een vakantietoeslag en een gratificatie bij buitengewone inspanning of prestatie uitgekeerd. Ook is er sprake van doorbetaalde vakantiedagen. Het voorgaande past beter bij een arbeidsovereenkomst en duidt dan ook op het bestaan van een zodanige overeenkomst.
De gezagsverhouding:
In artikel 2 van de overeenkomst staan de voorwaarden opgenomen waaronder de uitvoering van de opdracht dient plaats te vinden. Zo dient het bepaalde in de statuten van FTS strikt te worden opgevolgd, dienen de in het door het bestuur goedgekeurde businessplan opgenomen performance targets en eventuele beleidsrichtlijnen en aanwijzingen die door FTS jaarlijks worden gegeven te worden opgevolgd. [eiser] is verantwoordelijk voor een deugdelijke leiding van FTS en de aan FTS gelieerde ondernemingen. Bij de uitvoering van zijn taken dient [eiser] de door de wet en de statuten gestelde grenzen aan bestuursmacht en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur in acht te nemen. Voorts is [eiser] gehouden aan het einde van ieder kwartaal een schriftelijke rapportage uit te brengen en dient op verzoek van FTS inlichtingen te verschaffen. Jaarlijks vindt er een beoordeling van het functioneren van [eiser] plaats door FTS. De werktijden worden door FTS vastgesteld, met als uitgangspunt 5 dagen per week gedurende 8 uur per dag. Uit het voorgaande kan voorlopig de conclusie worden getrokken dat [eiser] inlichtingen van het bestuur van FTS had op te volgen. Dat [eiser] een mate van vrijheid toekwam bij het uitoefenen van zijn functie doet aan die gezagsverhouding niets af. Het is immers doorgaans zo dat directeuren meer vrijheid toekomen bij het uitoefenen van hun functie. Dat er sprake was van een afgebakende opdracht die [eiser] naar vrijheid kon invullen, blijkt vooralsnog niet. Ook de eerdere schorsingen van [eiser] en de vastgestelde werktijden wijzen op een dergelijke gezagsverhouding. Het voorgaande geeft voldoende aanleiding het bestaan van een gezagsverhouding als bedoeld in het arbeidsrecht aan te nemen.
4.7.
Het gerecht is gezien het vorenstaande voorlopig van oordeel dat de door FTS aangevoerde feiten en omstandigheden ter weerlegging van het vermoeden dat sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst, niet slagen. Weliswaar kan aan sommige woorden van de overeenkomst van opdracht het oordeel worden verbonden dat FTS een overeenkomst van opdracht voor ogen stond, maar enkel de bedoeling van (een der partijen) bij de woordkeuze is niet doorslaggevend voor de beantwoording van de kwalificatievraag, nu er ook sprake kan zijn van het “verpakken” van een arbeidsovereenkomst als een overeenkomst van opdracht. De conclusie luidt dan ook dat hetgeen FTS – ontleend aan de tekst van de schriftelijke overeenkomst en de daaruit voortvloeiende bedoeling – aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, vooralsnog niet overtuigt. Het gerecht zal bij de verdere beoordeling uitgaan van het voorlopige oordeel dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bestaat.
Rechtsgeldigheid beëindiging
4.8.
De tweede vraag die ter beantwoording van het gerecht staat is of het ontslag, dan wel de beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geschied. [eiser] heeft aangevoerd dat aan het ontslag verschillende formele gebreken kleven en heeft de nietigheid daarvan ingeroepen.
4.9. [
eiser] heeft gesteld dat ingevolge artikel 9 lid 2 van de statuten van FTS een directeur slechts kan worden ontslagen na schriftelijk verkregen goedkeuring van het (voormalige) bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao. Volgens [eiser] dient voornoemd college thans gelijkgesteld te worden met de huidige raad van ministers. Aldus FTS is dit juist de minister en heeft in dat kader verwezen naar de overgangswetgeving ter zake de overgang van het Eilandgebied Curaçao naar het Land Curaçao.
4.10.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur treden, waar melding wordt gemaakt van ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van de Nederlandse Antillen of het eilandgebied Curaçao, daarvoor in de plaats de overeenkomstige met inachtneming van de Staatregeling ingestelde ambten, organen, instellingen, diensten of kantoren van het land Curaçao. Uit de bijbehorende Memorie van toelichting (hierna: Mvt) volgt dat de wetgever met de Overgangsregeling een ongestoorde voortgang van het rechtsleven op het oog heeft gehad. Er is blijkens de Mvt bewust gekozen voor een efficiënte en effectieve oplossingsrichting in het belang van de rechtszekerheid, de continuïteit van bestuur, de kwaliteit van de huidige wetgeving, alsmede de democratische legitimatie daarvan. De wetgever heeft derhalve, met inachtneming van de Staatsregeling, een doelmatige en functionele invulling beoogd met de overgang van wetgeving en bevoegdheden.
Uit artikel 47 van de thans niet meer van kracht zijnde Eilandenregeling Nederlandse Antillen blijkt dat het voormalige bestuurscollege werd gevormd door de gezaghebber als lid en voorzitter en ten hoogste zeven gedeputeerden. De gedeputeerden werden door de eilandsraad al dan niet uit zijn midden gekozen, terwijl tenminste de helft van het aantal gedeputeerden door de raad uit zijn midden werden gekozen.
In artikel 57 e.v. van de thans niet meer van kracht zijnde Eilandenregeling Nederlandse Antillen staan de bevoegdheden opgenomen waarmee het voormalige bestuurscollege belast was.
Ingevolge artikel 32 van de Staatsregeling van Curaçao worden bij landsbesluit ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Staatsregeling van Curaçao vormen de ministers tezamen de raad van ministers. Ingevolge het vierde lid beraadslaagt en besluit de raad van ministers over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid.
Bij Landsverordening Organisatie Landsoverheid is voorzien in de instelling van ministeries en hun taken.
4.11.
Bij beantwoording van de vraag welk orgaan in het voorliggende geval in de plaats treedt van het bestuurscollege teneinde uitvoering te geven aan de statuten van FTS dient de hierboven genoemde wetgeving in aanmerking te worden genomen. De enkele omstandigheid dat het bestuurscollege een college betrof en reeds om die reden gelijk gesteld dient te worden met de huidige raad van ministers kan op zichzelf genomen niet de doorslag geven. Uit bovengenoemde wetgeving blijkt dat het voormalige bestuurscollege enkel als geheel college bestuursbevoegdheden toekwam en dergelijke bevoegdheden niet toekwamen aan enkel een gedeputeerde. Uit artikel 57 e.v. van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen kan worden afgeleid dat de bevoegdheden die destijds aan het bestuurscollege waren toebedeeld, thans ondergebracht zijn onder de verschillende ministers en hun ministeries. Uit artikel 33 van de Staatsregeling volgt dat aan de huidige raad van ministers, immers, enkel de bevoegdheid is toebedeeld te beraadslagen over het algemeen regeringsbeleid. Die algemene bevoegdheid kan niet gelijk worden gesteld aan de verder strekkende bevoegdheden van het voormalige bestuurscollege. Het gerecht is zodoende vooralsnog van oordeel dat de specifieke en inhoudelijke bevoegdheden van het voormalige bestuurscollege, anders dan de algemene bevoegdheden, thans zijn overgegaan naar de verschillende ministers en hun ministeries.
4.12.
Uit de preambule van de statuten van FTS blijkt dat FTS op 18 december 2000 is opgericht door de voormalige gedeputeerde van Volksgezondheid en Sociale Zaken van het Eilandgebied Curaçao. Uit artikel 2 van de statuten volgt dat de stichting het bieden van een aangepaste en beschutte werkplaats voor minder valide werkzoekende personen tot doel heeft. Vastgesteld kan dus worden dat de stichting in de sociale belangen van de maatschappij voorziet. Hetgeen is overwogen onder r.o. 4.10. en het bepaalde in de Mvt op de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur en de daarin beoogde doelmatige en functionele invulling van de overgang van bevoegdheden in aanmerking nemende, leidt het gerecht tot de voorlopige conclusie dat de minister van SOAW als rechtsopvolger van het voormalige bestuurscollege moet worden beschouwd in het uitvoering geven aan de bevoegdheden voortvloeiende uit de statuten van de FTS.
4.13.
Het voorgaande leidt tot het voorlopige oordeel van het gerecht dat aan het vereiste van toestemming van het voormalige bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao voor het ontslag van [eiser] als directeur van FTS, is voldaan middels de door de huidige minister van SOAW verleende toestemming.
4.14. [
eiser] heeft voorts aangevoerd dat het ontslag tevens nietig is wegens het ontbreken van toestemming van de Directeur van het ministerie van SOAW (hierna: de Directeur), zoals voorgeschreven in artikel 4 van de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomst (Lba). FTS heeft dit betwist en heeft daartoe gesteld dat de toestemming van de Directeur niet vereist is. Dit verweer slaagt. Ingevolge artikel 2 sub a Lba is deze landsverordening niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst van werknemers van een publiekrechtelijk lichaam. Volgens vaste jurisprudentie dient de term “publiekrechtelijk lichaam” ruim te worden uitgelegd, in die zin dat ook instellingen waarvan het aanname- en ontslagbeleid volledig in handen van de overheid ligt als publiekrechtelijk lichaam in de zin van artikel 2 sub a van de Lba dienen te worden beschouwd.
4.15.
Het gerecht is voorshands van oordeel dat op grond van artikel 9, tweede lid, van de statuten van FTS kan worden aangenomen dat het aanname- en ontslagbeleid voor wat betreft de statutair directeur in handen van de minister van SOAW, en dus de overheid, ligt. Dit betekent vooralsnog dat de Lba niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en FTS en er zodoende voor het ontslag van [eiser] geen toestemming van de Directeur vereist is.
4.16. [
Eiser] heeft voorts aangevoerd dat nu het bestuur uit slechts 3 bestuursleden bestaat in plaats van de voorgeschreven 7 leden, het bestuur geen besluiten kan nemen, althans geen besluiten die FTS binden. Artikel 4, achtste lid, van de statuten bepaalt dat mocht(en) in het bestuur om welke reden dan ook een of meer leden ontbreken, de overblijvende bestuursleden, of het enige overblijvende bestuurslid, vormen of vormt dan niettemin een wettig bestuur, totdat in de vacature(s) is voorzien. Artikel 7, zevende lid, van de statuten bepaalt dat geldige besluiten slechts kunnen worden genomen in een vergadering waarin de meerderheid van de bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is. Voorshands kan zodoende worden aangenomen dat het bestuur bestaande uit 3 leden een wettig bestuur is en nu gesteld noch gebleken is dat bij de vergadering die heeft geleid tot het bestuursbesluit tot beëindiging van de dienstbetrekking met [eiser] de meerderheid van het bestuur niet vertegenwoordigd was, dient er vooralsnog vanuit te worden gegaan dat het besluit rechtsgeldig is.
4.17.
Op grond van al het voorgaande is het gerecht voorlopig van oordeel dat de hierboven door [eiser] aangevoerde gronden niet leiden tot het oordeel dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door FTS nietig, dan wel vernietigbaar is.
4.18.
Voor zover [eiser] met de stelling dat de aangevoerde redenen voor het ontslag gefabriceerd, dan wel voorgewend zijn, een beroep heeft willen doen op de kennelijke onredelijkheid van het ontslag, overweegt het gerecht als volgt. [eiser] stelt dat voordat tot beëindiging van de overeenkomst is overgegaan geen hoor en wederhoor is toegepast. Ook blijkt uit de brief van 29 juni 2016 niet duidelijk wat de verwijten aan zijn adres zijn en zijn die verwijten evenmin onderbouwd. Tevens weerspreekt [eiser] met verwijzing naar email correspondentie het verwijt dat hij na zijn terugkeer het contact met het bestuur zou hebben vermeden, nu hij dit juist zou hebben opgezocht. [eiser] heeft tenslotte gewezen op een aantal overgelegde verklaringen van, onder andere, een participant, ex-bestuursleden en de voorzitter van de vakbond ABVO die juist een ander, namelijk een positief beeld laten zien van de samenwerking met hem. Volgens [eiser] heeft het bestuur aan de manifestatie van de participanten tegen zijn aanwezigheid geen einde willen maken teneinde dit als argument tegen hem te kunnen gebruiken. De stellingen van [eiser] zijn door FTS betwist. Door FTS is een aantal producties overgelegd waaruit in ieder geval valt op te maken dat de verhouding tussen [eiser] en vele van de overige bij FTS betrokkenen (zoals werknemers, participanten en het bestuur) niet soepel verloopt en dat dit het functioneren van de stichting beïnvloedt. Het is het gerecht niet gebleken dat deze thans door FTS in geding gebrachte producties in een eerder stadium, dat wil zeggen in aanloop naar de opzeggingsbrief van 29 juni 2016, met [eiser] zijn besproken, althans dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Voor zover FTS meent dat de schorsing van [eiser] op 23 februari 2016 reeds een signaal voor hem heeft moeten zijn dat FTS niet tevreden was met zijn functioneren, overweegt het gerecht dat dit niet te gelden heeft als het deugdelijk uitvoering geven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Dit geldt te meer daar FTS bij vonnis van 1 april 2016 al was teruggefloten door het gerecht. Het gerecht is daarom voorshands van oordeel dat FTS door over te gaan tot het ontslag van [eiser] zonder hem eerst van dat voornemen en de redenen daartoe op de hoogte te stellen en hem in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten, zich niet als een goed werkgever heeft gedragen.
4.19.
Op grond van al het voorgaande is het gerecht vooralsnog van oordeel dat thans in kort geding in voldoende mate is komen vast te staan dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] door FTS in een bodemprocedure geen stand zal houden. De vordering tot doorbetaling van het loon zal zodoende worden toegewezen.
4.20.
Naar het oordeel van het gerecht is voorshands niet aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal beslissen dat [eiser] weder te werk zal worden gesteld. FTS heeft immers onbetwist aangevoerd dat er binnen de FTS, onder met name de werknemers en de participanten, weerstand bestaat tegen de terugkeer van [eiser] en dat dit zelfs tot manifestaties en grote onrust leidt. Nog los van de vraag wat de oorzaak is van die onrust lijkt het aannemelijk dat een hersteld dienstverband niet meer van de grond zal komen. De vordering van [eiser] tot weder te werkstelling wordt daarom afgewezen.
4.21.
FTS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure welke worden begroot op NAf 407,95 aan deurwaarderskosten,
NAf 450,- aan griffierechten en NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:
- veroordeelt FTS om tegen kwijting aan [eiser] te betalen het overeengekomen loon met emolumenten met ingang van 29 juni 2016 en wel totdat de overeenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
- veroordeelt FTS in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 857,95 aan verschotten en NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in dit gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.