In deze zaak, die op 15 september 2016 werd behandeld, stonden twee kort gedingen centraal. De eerste zaak betrof AAV tegen SGTK, waarbij AAV een bevel vorderde om de staking van SGTK te beëindigen. SGTK had op 29 augustus 2016 besloten tot staking, als reactie op het uitblijven van een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) na het verstrijken van de vorige op 31 december 2014. De onderhandelingen waren vastgelopen, en SGTK stelde dat de staking een geoorloofd middel was om druk uit te oefenen op AAV. Het Gerecht oordeelde dat de staking niet ongeoorloofd was, aangezien deze diende ter ondersteuning van de collectieve onderhandelingen. AAV's vordering werd afgewezen, en de rechter oordeelde dat de staking een legitiem middel was in het kader van de onderhandelingen.
De tweede zaak betrof CAP tegen ABVO, waarbij CAP een stakingsverbod vorderde. Tijdens de zitting bleek dat ABVO geen oproep had gedaan aan haar leden om deel te nemen aan de staking, wat leidde tot de conclusie dat CAP's vordering niet gehandhaafd werd. Het Gerecht oordeelde dat beide partijen bijgedragen hadden aan het onnodig voeren van het kort geding, en besloot tot compensatie van de proceskosten. De rechter wees de vorderingen in beide zaken af, en verklaarde de vonnissen uitvoerbaar bij voorraad.