ECLI:NL:OGEAC:2016:69

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 mei 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
AR 61171/2013
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake premies levens- en brandverzekering en renteverlaging hypothecaire lening

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 16 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschappen Fatum Life N.V. en Fatum General Insurances N.V. als eiseressen in conventie en een gedaagde in conventie, eiser in reconventie. De zaak betreft de betaling van premies voor levens- en brandverzekeringen en een verzoek tot renteverlaging op een hypothecaire lening. Het gerecht heeft in een eerder tussenvonnis van 11 mei 2015 geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de verzekeringspremies waren inbegrepen in de maandlasten van de hypotheek. Hierdoor zijn de vorderingen van Fatum voor de premies over de jaren 2006 tot en met 2012 toegewezen, met wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van de premies. Fatum heeft echter betoogd dat de vordering niet beperkt had moeten zijn tot 2012, aangezien de premies vanaf september 2000 zijn verschuldigd. Het gerecht heeft dit standpunt van Fatum gevolgd en de vordering voor de opeisbare premies vanaf 2006 tot de datum van uitspraak toegewezen, met wettelijke rente. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar het gerecht heeft geoordeeld dat hij niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de bewering dat de premies waren inbegrepen in de maandlasten. Daarnaast heeft het gerecht geoordeeld dat de gedaagde recht heeft op een renteverlaging op de hypothecaire lening van 10,5% naar 7% met ingang van 1 januari 2011, en dat Fatum het teveel betaalde aan rente aan de gedaagde moet terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in de zaak van:

1.de naamloze vennootschap FATUM LIFE N.V.,

2. de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCES N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
gemachtigde: mrs. M.R. Hammoud en K.D. Keizer,
--tegen--
[Gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als Fatum en afzonderlijk als Fatum Life en Fatum General.
Gedaagde zal hierna als [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] worden aangeduid.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 mei 2015;
- de akte uitlating zijdens Fatum van 10 augustus 2015;
- de antwoordakte zijdens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van 2 november 2015;
- de comparitie van partijen, gehouden op 5 april 2016, en de ter gelegenheid van die comparitie door Fatum overgelegde producties.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
in conventie

2.Inleiding

2.1.
Het gerecht heeft in het tussenvonnis van 11 mei 2015 geoordeeld dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet is geslaagd in de bewijsopdracht, waardoor niet is komen vast te staan dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de premies van de brand- en levensverzekering waren inbegrepen in de maandelijkse aflossing van NAf 1.888,36. Het gerecht heeft zodoende bepaald dat de vordering van Fatum voor wat betreft de premies over de jaren 2006 tot en met 2012 zullen worden toegewezen, verhoogd met de wettelijke rente telkens vanaf de datum van opeisbaarheid van de premies. Het gerecht heeft Fatum in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de exacte hoogte van dat bedrag aan premies en rente.
2.2.
Fatum heeft zich bij akte van 10 augustus 2015 dienaangaande uitgelaten. Fatum heeft zich op het standpunt gesteld niet in te zien waarom het gerecht de vordering heeft beperkt tot 2012, nu door Fatum betaling is gevorderd van de premies sedert september 2000 zonder einddatum op te geven. Ook de rente is aldus Fatum niet beperkt tot 2012, doch tot de dag der algehele voldoening.
2.3. [
gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft in zijn conclusie na enquête een verzoek ex artikel 141 Rv gedaan. Nu Fatum bij het wijzen van het vonnis van 11 mei 2015 nog niet in de gelegenheid was gesteld zich op dit verzoek uit te laten, heeft het gerecht Fatum daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld.
2.4.
Fatum heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek ex artikel 141 Rv zijdens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] achterhaald is, nu het gerecht reeds heeft geoordeeld dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] er niet in is geslaagd te bewijzen dat de verzekeringspremies inbegrepen waren in het maandelijkse aflossingsbedrag. Ook is het verzoek aldus Fatum tardief. Aldus Fatum dragen de gegevens die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] wenst te verkrijgen via inzage, niets bij aan de beoordeling van de zaak, nu het wel of niet aanmelden van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij de Centrale Bank als wanbetaler niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of hij de verzekeringspremies aan Fatum verschuldigd is. Bovendien zouden dergelijke documenten evenmin deel uitmaken van de administratie van Fatum, nu Fatum tot een dergelijke aanmelding bij de Centrale Bank niet gehouden is.
2.5. [
gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft gesteld wel belang te hebben bij inzage in de administratie van Fatum. Immers, indien [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] inderdaad een wanbetaler zou zijn geweest, dan moest voor hem een voorziening zijn getroffen, hetzij in de administratie, hetzij in de jaarcijfers. Als uit de administratie van Fatum niet blijkt dat er voor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een voorziening is getroffen, dan komt daarmee vast te staan dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] die premies nimmer verschuldigd was. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft voorts gesteld dat voorzover hij wel premies ter zake de brandverzekering verschuldigd mocht zijn, die premie tot 2012 hooguit NAf 1.470,- kan bedragen en niet de door Fatum geïndexeerde premie.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Fatum heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het gerecht zich ten onrechte heeft beperkt tot de premies, en de daarover verschuldigde wettelijke rente, over de periode van 2006 tot en met 2012. Door Fatum is gevorderd betaling van de premies vanaf september 2000, zonder dat daarbij een einddatum is vermeld. Nu vast is komen te staan dat door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ook na 2012 geen premie ter zake brand- en levensverzekering is betaald, zal het gerecht om die reden dan ook terugkomen op haar eerdere oordeel vermeld onder r.o. 3.2. van het vonnis van 11 mei 2015, en bepalen dat de vordering voor wat betreft de opeisbaar geworden premies vanaf 2006 tot de dag van het uitspreken van het vonnis, wordt toegewezen, verhoogd met de wettelijke rente telkens vanaf de datum van opeisbaarheid van de premie tot de dag der algehele voldoening.
3.2. [
gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft tevergeefs als verweer aangevoerd dat hij nimmer enige brandverzekering heeft gesloten bij Fatum. In de eerste plaats rijmt dit standpunt niet met het andere standpunt van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie], namelijk dat hij uit is gegaan van een all-in bedrag, dat wil zeggen dat in het bedrag van de annuïteit de premie voor de brandverzekering was ingesloten. Voorts heeft Fatum terecht gewezen op de Aanvraag Hypothecaire Geldlening van 18 september 2000 (productie 18 van het verzoekschrift) en de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] getekende offerte voor de hypotheek van 21 september 2000 (productie 19 van het verzoekschrift) waaruit valt af te leiden dat de hypotheek niet kon worden afgesloten zonder brandverzekering.
3.3.
Ten aanzien van de hoogte van de premie brandverzekering, overweegt het gerecht nog als volgt. Fatum heeft, met toepassing van artikel 7.3 van de polisvoorwaarden, de premie brandverzekering jaarlijks geïndexeerd. Bij aanvang van de brandverzekering in 2000 betrof de premie NAf 1.470,- per jaar. Die premie is opgelopen tot een bedrag van NAf 2.409,42 in 2011 na jaarlijkse indexering van de premie. In 2012 is de premie, na bezwaar zijdens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en aan de hand van de herbouwwaarde van de woning zoals die uit een taxatierapport bleek, teruggebracht naar NAf 1.373,23 per jaar. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft, onvoldoende weersproken, gesteld dat bij bezwaar zijdens de verzekerde tegen indexering van de premie en daarbij door de verzekerde een taxatierapport wordt overgelegd dat aantoont wat de herbouwwaarde van de woning is, de premie door de verzekeraar wordt bijgesteld naar evenredigheid van die herbouwwaarde. Dit heeft zich dan ook voorgedaan in 2011 nadat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan de hand van een taxatierapport heeft aangetoond wat de herbouwwaarde van de woning betrof. Fatum heeft de premie van de brandverzekering daarop direct aangepast en verlaagd. Het gerecht acht de gang van zaken met betrekking tot de indexering van de premies zoals uiteengezet door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dan ook voldoende aannemelijk en zal van de juistheid daarvan uitgaan. Het gerecht heeft reeds overwogen (vonnis 10 maart 2014 r.o. 4.2.3.) dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voor het eerst via de e-mail van 11 juni 2010 kennis heeft genomen van aanmaningen en nota’s ter zake de betaling van de premies. Daarmee is dan ook vast komen te staan dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet eerder dan 11 juni 2010 bezwaar heeft kunnen maken tegen de indexering van de premie brandverzekering. Het gerecht acht het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om thans de geïndexeerde premies over de jaren 2006 tot en met 2010 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in rekening te brengen. Met betrekking tot de premie voor het jaar 2011 is evenwel door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet gesteld, noch is dit gebleken, dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de indexering en verlaging heeft verzocht. Voor het jaar 2011 heeft geldt daarom de geïndexeerde premie van NAf 2.409,42. Dit leidt tot de slotsom dat het gerecht de premies ter zake brandverzekering over de periode 2006 tot en met 2010 zal vaststellen op het bedrag van NAf 1.470,- per jaar, de premies ter zake brandverzekering over 2011 tot en met de datum van de uitspraak van dit vonnis, zullen worden gehandhaafd zoals vastgesteld door Fatum in productie 2 bij haar akte uitlating van 10 augustus 2015.
3.4.
Overigens heeft te gelden dat, anders dan Fatum betoogt, het tussenvonnis van 11 mei 2015 wel ruimte biedt voor nadere overwegingen over de hoogte van de verschuldigde brandpremie gezien de rechtsoverweging 3.2.
3.5.
Voor wat betreft het verzoek ex artikel 141 Rv zijdens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] overweegt het gerecht als volgt. Ingevolge artikel 141 Rv kan de rechter een verzoek om een bevel tot overlegging van, kort gezegd, schriftelijke stukken, afwijzen indien voor de weigering van het overleggen van de stukken gewichtige redenen zijn dan wel indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing der gegevens is gewaarborgd. Het gerecht heeft reeds geoordeeld (vonnis 10 maart 2014 r.o. 4.5.) dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] op grond van de hem ten tijde van het afsluiten van de hypotheek verschafte stukken niet reeds mocht veronderstellen dat in het maandbedrag van NAf 1.888,36 mede de premies van de brand- en levensverzekering waren begrepen. Evenmin is komen vast te staan dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] daar anderszins gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen. Daarmee is de verschuldigdheid van die premies door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan Fatum vast komen te staan. De interne administratie van Fatum doet aan dat oordeel thans niets meer af. Het gerecht is daarom van oordeel dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] verzochte gegevens is gewaarborgd en wijst het verzoek zijdens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dan ook af.
3.6.
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
in reconventie

4.Inleiding

4.1.
Het gerecht heeft in het vonnis van 11 mei 2015 geoordeeld dat de vordering van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot renteverlaging deels zal worden toegewezen, met dien verstande dat de ingangsdatum voor de renteverlaging 1 januari 2011 is en van een rentepercentage van 7% zal worden uitgegaan. Fatum is door het gerecht in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van het bedrag dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] met inachtneming van het voorgaande aan Fatum teveel heeft betaald.
4.2.
Fatum heeft gesteld dat er geen sprake kan zijn van renteverlaging nu zij aan de renteverlaging terecht voorwaarden heeft mogen stellen. Immers zijn in ieder geval de premies vanaf 2006 gewoon verschuldigd door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan Fatum en was [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] hoe dan ook achterstallig met het betalen van de premies op het moment dat hij om renteverlaging verzocht. Bovendien zou de r.o. 5.1. van het vonnis van 11 mei 2015 tegenstrijdig zijn aan de r.o. 5.1. van het vonnis van 10 maart 2014.
4.3.
Volgens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] was de voorwaarde van Fatum, namelijk dat eerst na volledige betaling van alle achterstallige premies over kon worden gegaan tot renteverlaging, niet terecht. Nu hij in 2010 voor het eerst heeft verzocht om renteverlaging, heeft het gerecht terecht overwogen dat de verlaagde rente met ingang van 1 januari 2011 te gelden heeft.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Voorop zij gesteld dat het vonnis van 11 mei 2015 geen tegenstrijdigheden bevat ten aanzien van het vonnis van 10 maart 2014. Het is juist dat het gerecht in het vonnis van 10 maart 2014 heeft overwogen dat het initiatief bij [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zelf lag om renteverlaging te bedingen, doch zij verwezen naar r.o. 5.2. van dat vonnis waarin het gerecht reeds oordeelde dat vast staat dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in 2010 voor het eerst met Fatum heeft gesproken over renteverlaging, waardoor van renteverlaging enkel sprake zou kunnen zijn na 20 september 2010.
5.2.
Nu vaststaat dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] niet eerder dan in juni 2010 op de hoogte raakte van een achterstand in de betaling van verzekeringspremies, blijft het gerecht bij haar eerdere oordeel dat het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geacht dat Fatum met ingang van 1 januari 2011 een rentepercentage van 10,5% in rekening is blijven brengen in plaats van 7%. Aan Fatum kan op zichzelf worden toegegeven dat een deel van de premies (vanaf 2006) hoe dan ook verschuldigd was door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft evenwel onweersproken naar voren gebracht dat in de besprekingen tussen partijen die zijn gevoerd vanaf juni 2010 Fatum steeds stond op betaling van de gehele achterstand aan premies. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de e-mail van Fatum van 10 november 2010 waarin staat:
Voordat een klant in aanmerking hiervoor kan komen dient alles netjes betaald te zijn.Nu als uitgangspunt geldt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voor het eerst via de e-mail van 11 juni 2010 kennis heeft genomen van de aanmaningen en nota’s (zie r.o. 4.2.3. van het tussenvonnis van 10 maart 2014) is het niet redelijk dat Fatum [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] is blijven tegenwerpen dat hij de (geïndexeerde) brandpremies vanaf 2000 diende te voldoen. Het gerecht zal de vorderingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in reconventie dan ook toewijzen, met dien verstande dat Fatum zal worden bevolen om met ingang van 1 januari 2011 het rentepercentage op de hypothecaire lening van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te verlagen naar 7% en Fatum zal worden veroordeeld het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan haar teveel betaalde aan rente sedert 1 januari 2011 tot de dag van de uitspraak van dit vonnis aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag die valt zeven dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening.
5.3.
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

6.Uitvoerbaar bij voorraad

in conventie en in reconventie
6.1. [
gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft in conventie bezwaar gemaakt tegen de door Fatum gevorderde uitvoerbaarheidsverklaring van een veroordelend vonnis. Nu Fatum [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] eerder onder druk heeft gezet terzake executie van de woning meent [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat hij zonder een dergelijke druk in hoger beroep moet kunnen gaan.
6.2.
Fatum heeft in reconventie verzocht om een veroordeling in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat dit ingrijpende gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering.
6.3.
Artikel 55 Rv bepaalt dat tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit kan de rechter indien dit wordt gevorderd verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. De belangen van de partijen dienen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Het verzoek van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om de veroordeling in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt afgewezen. Door toewijzing van de vordering in reconventie, waardoor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een som van Fatum zal ontvangen, behoeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] immers niet te vrezen voor executie van de woning. Ook het verzoek van Fatum om de veroordeling in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt afgewezen. Een mogelijk ingrijpend gevolg voor interne bedrijfsvoering, zo dit al wordt aangenomen, staat immers op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

7.De beslissing

Het Gerecht:
in conventie
- veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot betaling aan Fatum van de opeisbare premies ter zake de levensverzekering, ter hoogte van NAf 572,60 per jaar vanaf september 2006 tot en met de dag van de uitspraak van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] tot betaling aan Fatum van de opeisbare premies ter zake de brandverzekering, ter hoogte van NAf 1.470,- per jaar vanaf september 2006 tot en met september 2010, en de opeisbaar geworden premies vanaf september 2011 tot en met de dag van de uitspraak van dit vonnis welke tot en met september 2014 worden begroot op NAf 6.634,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
- beveelt Fatum om met ingang van 1 januari 2011 het op de hypothecaire lening van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij Fatum berekende rentepercentage van 10,5% te verlagen naar 7%;
- veroordeelt Fatum tot betaling aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] van het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan Fatum teveel betaalde aan rente sedert 1 januari 2011 tot de dag van de uitspraak van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum die valt zeven (7) dagen na de datum van de uitspraak van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in dit gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2016.