ECLI:NL:OGEAC:2016:67

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
EJ 78121/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verzwijging van relevante informatie door werknemer

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een stichting en een werknemer. De stichting, die zorg verleent aan jongeren met een licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, omdat deze tijdens het sollicitatieproces had verzuimd om informatie te verstrekken over zijn eerdere dienstverband bij een andere zorginstelling, waar hij was ontslagen wegens grensoverschrijdend gedrag. De werknemer, die sinds 1 september 2012 in dienst was bij de stichting, ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij niet op staande voet was ontslagen, maar dat zijn dienstverband op natuurlijke wijze was geëindigd. Tijdens de procedure werd duidelijk dat de stichting pas in februari 2016 op de hoogte was geraakt van het eerdere dienstverband van de werknemer en de bijbehorende beschuldigingen. De rechter oordeelde dat de stichting niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De rechter concludeerde dat het niet vermelden van het eerdere dienstverband niet kon worden aangemerkt als opzettelijk misleiden en dat er geen gewichtige redenen waren voor ontbinding. De vordering van de stichting werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Beschikking in de zaak van:
de stichting
[VERZOEKSTER],
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J. de Winter,
--tegen--
[VERWEERDER],
wonende in Curaçao,
verweerder,
gemachtigden: mrs. N.A. Evertsz en E.A. Knoppel.
Partijen zullen hierna “[verzoekster]” en “[verweerder]” genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 14 maart 2016 ter griffie ingediend;
- de behandeling van het verzoek die plaats heeft gevonden op 22 april 2016. Namens [verzoekster] is verschenen de directeur, de heer [directeur van de stichting verzoekster], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd die mede het woord namens [verzoekster] heeft gevoerd aan de hand van pleitnotities. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd die mede het woord namens hem heeft gevoerd aan de hand van een verweerschrift. Op voorhand had [verweerder] producties toegezonden.
1.2.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
verzoekster] is een instelling die aan jongeren met een licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen speciale zorg verleent.
2.3. [
verweerder] is met ingang van 1 september 2012 in dienst getreden van [verzoekster], laatstelijk in de functie van Pedagogisch Medewerker Nachtdienst. Zijn laatstverdiende loon bedraagt NAf 2.492,25 bruto per maand.
2.4. [
verweerder] was per 1 juli 2009, voor de duur van één jaar, in dienst getreden van Fundashon Guia, Eduka i Forma (hierna: FGEF), eveneens een zorginstelling, en tewerkgesteld bij Huize St. Jozef in de functie van groepsleider. Dit dienstverband is na ommekomst van het jaar door FGEF niet verlengd.
2.5.
In de opzeggingsbrief van FGEF van 24 mei 2010 wordt voor het niet verlengen van de arbeidsrelatie met [verweerder] geen reden aangevoerd.
2.6. [
verweerder] heeft [verzoekster] gedurende het sollicitatieproces niet geïnformeerd over zijn dienstverband met FGEF bij Huize St. Jozef.
2.7.
Eind februari 2016 is [verzoekster] van dit dienstverband op de hoogte geraakt. Dit hield volgens [verzoekster] verband met de voorgenomen plaatsing van een minderjarige in een huis van [verzoekster] door de Gezinsvoogdij Instelling (GVI). Over deze minderjarige heeft de GVI aan [verzoekster] medegedeeld dat zij in het verleden een melding had gedaan over grensoverschrijdend gedrag door [verweerder] en dat dit de reden is geweest voor het beëindigen van het dienstverband van [verweerder] met FGEF.
2.8.
Op 2 maart 2016 heeft [verzoekster] een gesprek gehad over deze informatie met het bestuur van Huize St. Jozef, die de juistheid daarvan toen heeft bevestigd.
2.9.
Vervolgens is [verweerder], eveneens op 2 maart 2016 (mede) per brief ontslag op staande voet aangezegd. In de brief staat onder meer:
Bij uw sollicitatie heeft u kennelijk opzettelijk achterwege gelaten om inlichtingen te verschaffen omtrent de wijze waarop uw vorige dienstbetrekking is geëindigd.
2.10. [
verweerder] heeft, door tussenkomst van zijn gemachtigde, bij brief van
21 maart 2016 de nietigheid van het hem aangezegde ontslag op staande voet ingeroepen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1. [
verzoekster] heeft het gerecht verzocht om, voor zover het dienstverband met [verweerder] niet reeds is beëindigd, de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewichtige redenen te ontbinden met onmiddellijke ingang, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2. [
verzoekster] legt aan de vordering ten grondslag dat [verweerder] door informatie met betrekking tot zijn dienstverband met FGEF bij Huize St. Jozef voor haar te verzwijgen, [verzoekster] moedwillig heeft misleid om de arbeidsovereenkomst met hem aan te gaan. Aangezien het [verzoekster] was gebleken dat voornoemd dienstverband met [verweerder] op 24 mei 2010 wegens een dringende reden (op staande voet) is opgezegd, terwijl de dringende reden betrof grensoverschrijdend gedrag (mede van seksuele aard) in de richting van vrouwelijke pupillen betrof dit voor [verzoekster] informatie waarvan [verweerder] wist of behoorde te weten dat die voor [verzoekster] zeer relevant was en een reden zou zijn geweest om geen arbeidsovereenkomst met hem aan te gaan. Een instelling als [verzoekster] die de zorg heeft over kwetsbare jongeren kan en mag geen enkel risico lopen op misbruik, aldus nog steeds [verzoekster].
3.3. [
verweerder] heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen dringende reden bestaat voor het hem aangezegde ontslag op staande voet. Ook bestaat er geen gewichtige reden die een ontbinding kan rechtvaardigen. [verweerder] wijst op het gegeven dat hij niet door FGEF op staande voet is ontslagen, maar dat de termijn van zijn dienstbetrekking ten einde is gelopen wegens het verstrijken van de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst was aangegaan. Voorts verklaart [verweerder] dat de aantijging dat hij grensoverschrijdend gedrag in de richting van vrouwelijke pupillen zou hebben vertoond niet juist is. Het incident betrof immers een onjuiste aantijging van de minderjarige die [verweerder] er van betichtte haar aan haar knie te hebben aangeraakt in een poging om aan behandeling bij het Capriles Kliniek, waar zij niet heen wilde, te ontkomen. De minderjarige heeft later ook toegegeven dat zij had gelogen. De kwestie bleef [verweerder] echter achtervolgen, nu de directeur van FGEF, de heer [directeur van FGEF], telkens bij potentiële nieuwe werkgevers, alwaar [verweerder] had gesolliciteerd naar een functie, voornoemde onjuiste informatie verspreidde. Dit leidde er meerdere malen toe dat hij de baan waarop hij had gesolliciteerd niet kreeg. Om die reden heeft [verweerder], nadat hij zelfs een baan had geaccepteerd buiten de hulpverlening, besloten om het dienstverband met FGEF bij Huize St. Jozef niet meer op zijn CV te vermelden. [verweerder] voert verder nog aan dat nu de aantijging niet klopt het in zijn ogen ook niet relevant was voor de beoordeling van zijn geschiktheid voor de functie bij [verzoekster]. Dit blijkt ook wel uit het gegeven dat hij sinds aanvang van het dienstverband bij [verzoekster] tot op heden naar tevredenheid van [verzoekster] heeft gefunctioneerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechter kan op grond van artikel 7A: 1615w BW de arbeidsovereenkomst ontbonden verklaren wegens gewichtige redenen welke een dringende reden als bedoeld in artikel 1615o, eerste lid, BW zouden hebben opgeleverd, alsook veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.2.
Nu [verzoekster] in de eerste plaats ongemotiveerd heeft gelaten waarom er sprake is van wijziging van omstandigheden die van dien aard zijn dat niet van haar kan worden verwacht de arbeidsovereenkomst voort te laten duren, zal het gerecht de vordering op die grond niet kunnen toewijzen.
4.3.
Ter beoordeling van het gerecht ligt derhalve de vraag of de door [verzoekster] gestelde gedraging van [verweerder] een dringende reden oplevert. Daarbij dienen de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen.
4.4.
In de eerste plaats heeft te gelden dat van opzettelijk misleiden door het geven van valse inlichtingen als bedoeld in artikel 7A: 1615p lid 2 onder 1 BW geen sprake is. [verweerder] heeft immers geen valse inlichtingen verstrekt. Het achterwege laten van het vermelden van het dienstverband met FGEF kan in de gegeven omstandigheden evenmin een dringende reden opleveren. Ter zitting is immers gebleken dat [verweerder] voor het niet vermelden van bedoeld dienstverband een valide reden had. Zijn ervaring was dat het wel vermelden van dit dienstverband telkens betekende dat hij niet werd aangenomen. Ook [verzoekster] heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij [verweerder] niet in dienst zou hebben genomen, had zij reeds toen kennis gehad van de aantijgingen in diens richting. Van groot belang bij de afweging van [verweerder] zijn vorige dienstverband niet te melden is dat de aantijging van grensoverschrijdend gedrag in zijn ogen niet waar was. [verweerder] wijst ter ondersteuning van zijn stelling op de verklaring van zijn voormalige collega bij FGEF, Francisca, van 18 april 2016 waarin staat dat de minderjarige na het incident had toegegeven dat ze had gelogen en dat dit is genoteerd in een logboek. Ook is in dat verband volgens [verweerder] redengevend dat FGEF destijds geen aangifte tegen hem heeft gedaan. Voorts heeft [verweerder] destijds uit eigen beweging een rechercheur benaderd met betrekking tot de beschuldiging, alsmede de heer Wilson van de vakbond ABVO. Ook hiervan heeft [verweerder] bewijzen overgelegd. Door de aldus door [verweerder] in voldoende mate onderbouwde stelling dat de aantijging niet op waarheid berustte kan er inderdaad in grote mate getwijfeld worden aan de aantijging. Daar komt bij dat partijen het er met elkaar over eens zijn dat [verweerder] gedurende het dienstverband van ruim 3,5 jaar met [verzoekster] naar tevredenheid van [verzoekster] heeft gefunctioneerd. [verzoekster] had onder die omstandigheden alvorens naar de zwaarste maatregel van beëindiging van het dienstverband te grijpen, de informatie over [verweerder] van GVI aan [verweerder] moeten voorleggen, zodat [verweerder] daarop had kunnen reageren.
4.5.
De redenering van [verzoekster] - dat het er niet om gaat of de beschuldiging waar is of niet, maar dat [verweerder] het [verzoekster] had moeten melden gedurende de sollicitatie - is gezien het bovengenoemde te kort door de bocht. Dat [verzoekster] een instelling is die zorg verleent aan sociaal zwakkeren die vaker slachtoffer zijn van grensoverschrijdend handelen van derden en om die reden extra bescherming verdienen, doet niet af aan het voorgaande.
4.6.
Dit leidt tot de slotsom dat, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, het niet vermelden van het eerdere dienstverband niet kan worden aangemerkt als het misleiden en/of het opzettelijk vals inlichten van [verzoekster] door [verweerder]. Van een dringende reden die een gewichtige reden oplevert voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is zodoende geen sprake, zodat het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen.
4.7. [
verzoekster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld welke worden begroot op NAf 1.800,-. Voor de vaststelling van het gemachtigdensalaris is aansluiting gezocht bij het in AR-zaken gehanteerde liquidatietarief.

5.De beslissing

Het Gerecht:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [verzoekster] in proceskosten van [verweerder] bestaande uit NAf 1.800,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in dit gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2016.