ECLI:NL:OGEAC:2016:65

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 januari 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
AR 73102/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over hinder door dakterras en strijd met artikel 5:50 BW

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen die sinds 1999 buren zijn. De eisers, beiden wonende te Curaçao, hebben een dakterras gebouwd dat uitzicht biedt op de tuin en woning van de gedaagde, die ook in Curaçao woont. De gedaagde heeft in 2014 een kort geding aangespannen tegen de eisers vanwege hinder door inkijk en geluidsoverlast van het dakterras. Het Gerecht in kort geding heeft de eisers veroordeeld tot het verwijderen van een balustrade en hen verboden gebruik te maken van het dakterras. De eisers hebben vervolgens een bouwvergunning aangevraagd voor het terras, die op 4 februari 2015 is verleend, maar de gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning.

In de hoofdprocedure vorderen de eisers onder andere dat het Gerecht hen het recht verleent om gebruik te maken van het dakterras en dat de gedaagde wordt veroordeeld tot het verwijderen van camera's die op het dakterras zijn gericht. De gedaagde voert verweer en stelt dat het gebruik van het dakterras onrechtmatig is, omdat dit hinder oplevert. Het Gerecht overweegt dat het dakterras als een 'soortgelijk werk' in de zin van artikel 5:50 BW moet worden beschouwd, en dat het uitzicht op het erf van de gedaagde zonder toestemming niet is toegestaan. Het Gerecht concludeert dat de aanwezigheid van het dakterras onrechtmatige hinder oplevert en dat de vorderingen van de eisers om gebruik te maken van het dakterras en andere vorderingen niet toewijsbaar zijn.

Uiteindelijk wijst het Gerecht de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die tot op heden zijn begroot op NAf 2.900,-. Dit vonnis is uitgesproken op 25 januari 2016 door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Registratienummer: AR 73102/2015
Datum vonnis: 25 januari 2016
in de zaak van
[eisers],
beiden wonende te Curaçao,
eisers,
gemachtigde mr. N.B. Haverhoek,
tegen
[gedaagde],
wonende te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde mr.R.E.F.A. Bijkerk.
Partijen zullen hierna [eisers]c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 9 april 2015 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de descente met aansluitend een comparitie van partijen op 29 september 2015,
  • de pleitaantekeningen van [eisers] die in overeenstemming met partijen wordt beschouwd als de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn sinds 1999 buren. De woning en de tuin van partijen zijn gelegen op belendende percelen die partijen in erfpacht hebben.[eisers] c.s. bewonen hun woning permanent. [gedaagde] woont ongeveer de helft van het jaar in zijn woning. De achtertuinen van de woningen grenzen aan een lager gelegen rotspartij, toebehorend aan het Land, die de tuinen als het ware verlengen tot aan zee. Het gedeelte van de rotspartij dat vastzit aan de tuin wordt hierna ‘verlengde tuin’ genoemd.
2.2. [gedaagde] bouwde in 2004 een terras op zijn deel van de verlengde tuin. Partijen hebben ter afscheiding van de aan elkaar grenzende verlengde tuinen een muur vam 75 cm hoogte geplaatst, die in het verlengde ligt van de afscheiding tussen hun (gewone, hoger gelegen) tuinen. [eisers] c.s. hebben vervolgens op hun deel van de verlengde tuin en grenzend aan de muur eveneens een terras laten bouwen. De muur is in 2013 opgetrokken tot twee meter hoogte op kosten van [eisers] c.s. De aanleiding tot het optrekken van de muur was dat [gedaagde] geconfronteerd werd met geluidsoverlast door [eisers] c.s. Aan de verhoogde muur was een houten dak bevestigd over het terras van [eisers] c.s. (verder: het overdekte terras).
2.3.
In 2014 hebben [eisers] c.s. het houten dak vervangen door een betonnen dak, zonder overleg met [gedaagde] en gedurende zijn afwezigheid. Op dat dak hebben [eisers] c.s. een balustrade aangebracht, zodat er bovenop het overdekte terras een dakterras is ontstaan(verder: het dakterras).
2.4.
Vanaf het dakterras is er uitzicht op de gehele tuin van [gedaagde], alsmede op zijn woning.
2.5. [
gedaagde] heeft in november 2014 een kort geding aangespannen tegen [eisers] c.s. in verband met het dakterras op grond van hinder bestaande uit inkijk en geluidsoverlast.
2.6.
Op 16 december 2014 heeft het Gerecht in kort geding vonnis gewezen. [eisers] c.s. zijn veroordeeld tot het verwijderen van de balustrade. Voorts is het aan [eisers] c.s. verboden om gebruik te maken van het dakterras op straffe van een dwangsom.
2.7. [
eisers] c.s. hebben de balustrade vervolgens verwijderd.
2.8.
Op 23 december 2014 hebben [eisers] c.s. een bouwvergunning aangevraagd voor ‘het bouwen van een terras (…)’. Op 4 februari 2015 is deze bouwvergunning verleend. [gedaagde] heeft bezwaar ingediend tegen deze bouwvergunning.
2.9.
Per beschikking van eveneens 4 februari 2015 hebben [eisers] c.s. het recht van erfpacht (in de beschikking staat ‘huur’) van hun gedeelte van de verlengde tuin verkregen.
2.10. [
gedaagde] heeft in maart 2015 bewakingscamera’s laten plaatsen in zijn woning. Eén van de camera’s heeft zicht op het dakterras van [eisers] c.s.

3.Het geschil

3.1. [
eisers] c.s.vorderen - samengevat - dat het Gerecht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vonnis;
a-[gedaagde] zal veroordelen tot het verwijderen van camera’s op het erf van [gedaagde];
b-voor recht zal verklaren dat [eisers] c.s. gebruik mogen maken van zijn dakterras;
c-subsidiair, [gedaagde] zal veroordelen tot het meewerken aan het oprichten van een scheidsmuur vanaf het dakterras, op straffe van een dwangsom;
d-meer subsidiair, voor recht zal verklaren dat [eisers] gebruik kan maken van zijn dakterras op een afstand buiten twee meter van de erfgrens;
e-[gedaagde] zal veroordelen in de schade van [eisers] begroot op Naf 12.275,-;
f-[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2. [
eisers]c.s. leggen tegen de achtergrond van bovenvermelde feiten het volgende aan de vordering ten grondslag. De camera maakt inbreuk op hun privacy nu deze is gericht op hun erf en zij stelselmatig worden geobserveerd. Er is door het dakterras geen sprake van onrechtmatige hinder, noch van strijd met artikel 5: 50 BW. [eisers] c.s. beschikken bovendien inmiddels over een bouwvergunning. [eisers] c.s. hebben een recht van erfpacht verkregen op het gedeelte van de verlengde tuin grenzend aan hun perceel. Mocht er wel sprake zijn van strijd met artikel 5: 50 BW dan geldt dat er een legitiem alternatief bestaat, zoals subsidiair gevorderd.
3.3. [
gedaagde] voert verweer. Op de stellingen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
gedaagde] voert in de eerste plaats als verweer dat het gebruik maken van het dakterras door [eisers] c.s. onrechtmatig is jegens hem omdat dit hinder oplevert.
4.2.
Het toebrengen van onrechtmatige hinder aan de eigenaar van een ander erf is ingevolge artikel 5: 37 BW niet toegestaan. De vraag of er sprake is van hinder hangt in het algemeen af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.
4.3.
Het Gerecht heeft met partijen geconstateerd dat er vanaf het dakterras vrij zicht is op zowel de tuin als de woning van [gedaagde]. Verder geldt dat het lager gelegen terras van [gedaagde] direct naast het dakterras van [eisers] c.s. ligt. Er is dus sprake van inkijk. Deze inkijk is belastend nu deze de gehele tuin en woning van [gedaagde] bestrijkt. Dit levert een ernstige schending op van de privacy van [gedaagde], die voordat [eisers] c.s. het dakterras hadden geplaatst juist helemaal geen inkijk hadden van buren. Ook geluidsoverlast is aannemelijk als [eisers] c.s. regelmatig op het dakterras aanwezig zouden zijn, zoals in het verleden de praktijk was en kennelijk ook nu weer hun bedoeling is. Dit levert derhalve naast inkijk ook overlast op voor [gedaagde]. [eisers] c.s. hebben naar voren gebracht dat het op hun lager gelegen en overdekte terras niet goed doorwaait. Zij hebben mede om die reden belang bij het dakterras. Ook is naar voren gekomen dat het een mooie plek is om aan het einde van de middag te zitten en uit te kijken over de zee. Deze belangen wegen evenwel minder zwaar dan het belang van [gedaagde] om geen inkijk en geluidsoverlast te hebben. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [eisers] c.s. over een grote tuin beschikken die meters breed is en uitkijkt over de zee. Voorts hebben [eisers] c.s. naast deze tuin ook nog de beschikking over een overdekt terras op de rots. In die situatie is er geen sprake van een klemmend belang om daarboven ook nog een dakterras te hebben. In ieder geval weegt dit minder zwaar dan het belang van [gedaagde] om zijn privacy te behouden. Het gegeven dat [eisers] c.s. inmiddels over een bouwvergunning beschikken neemt voorgaande niet weg, nog los van de vraag of deze vergunning is verleend voor het overdekte terras of voor het dakterras. Het afgeven van een dergelijke vergunning gebeurt immers op basis van een andere toets dan de civielrechtelijke toets in het kader van het burenrecht.
4.4.
Het verweer van [gedaagde] gaat dus op. De aanwezigheid van het dakterras levert onrechtmatige hinder op. Dit betekent reeds dat de vordering onder b niet zal worden toegewezen.
4.5.
Naast het debat over hinder strijden partijen tevens over toepasselijkheid van artikel 5: 50 BW. De vorderingen onder c en d lijken te zijn gebaseerd op de veronderstelling van [eisers] c.s. dat er geen sprake is van een situatie die in strijd is met genoemd artikel. Volgens [eisers] c.s. is dit artikel niet van toepassing omdat de muur die de verlengde tuinen scheidt niet mandelig is. [gedaagde] voert verweer en concludeert dat de huidige situatie wel strijdig is met het bepaalde in artikel 5: 50 BW.
4.6.
Artikel 5: 50 BW lid 1 luidt als volgt:
Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
4.7.
In de eerste plaats geldt dat het dakterras te beschouwen is als een “soortgelijk werk” in de zin van bovengenoemd artikel.Dit begrip wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. Het dakterras van [eisers] c.s.is vergelijkbaar met een balkon. Het dakterras heeft immers net als een balkon de bestemming om dicht bij de woning te kunnen recreëren in de buitenlucht. Voorts heeft te gelden dat de grenslijn tussen de verlengde tuinen aan te merken is als “grenslijn”, zoals bedoeld in het artikel. Het gegeven dat slecht één verlengde tuin (van [eisers] c.s.) in erfpacht is uitgegeven doet daaraan niet af. In de praktijk fungeert de muur tussen de verlengde tuinen immers als grens(lijn) tussen de bij de partijen in gebruik zijnde terreinen. Dat artikel 5: 50 BW enkel van toepassing zou zijn als er sprake is van een mandelige muur vindt geen steun in de wet. Tenslotte geldt dat het dakterras uitzicht heeft op het erf van [gedaagde], terwijl deze geen toestemming heeft gegeven voor de bouw. Bovengenoemde betekent dat het artikel van toepassing is in de onderhavige zaak. Nu het dakterras niet in overeenstemming is met artikel 5: 50 lid 1 BW kan ook om die reden de vordering onder b niet worden toegewezen.
4.8.
De grondslag voor een veroordeling van [gedaagde] tot het meewerken aan het oprichten van een scheidsmuur vanaf het dakterras ontbreekt. De ligging van dakterras is immers in strijd met artikel 5: 50 BW en het gebruik maken van het terras levert onrechtmatige hinder op.
4.9.
Ook de gevorderde verklaring voor recht dat [eisers] c.s. gebruik mogen maken van hun dakterras op een afstand buiten twee meter van de erfgrens is niet toewijsbaar. Die verplaatsing neemt immers strijdigheid met artikel 5: 50 BW niet weg; ook als de balustrade opschuift blijft er een “soortgelijk werk” dat binnen twee meter van de grenslijn staat. Voorts is het de vraag of daarmee de onrechtmatige hinder zou zijn weggenomen. De hoge ligging van het dakterras brengt immers met zich mee dat het er wellicht ook nog inkijk is als de balustrade zou worden verplaatst tot 2 meter vanaf de rand.
4.10.
Uit het bovenstaande volgt dat ook de vordering tot het betalen van schadevergoeding wordt afgewezen.
4.11.
Tenslotte geldt dat ook de vordering betreffende het verwijderen van camera’s niet toewijsbaar is. Aangezien [eisers] c.s. niet op het dakterras mogen verblijven ontbreekt belang bij toewijzing van dit onderdeel van de vordering.
4.12.
De vorderingen van [eisers] c.s. worden derhalve afgewezen. [eisers] c.s. worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], die tot op heden NAf 2.900,- (3 punten maal tarief 5) aan gemachtigdensalaris bedragen.

5.De beslissing

Het Gerecht
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op NAf 2.900,-;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in voormeld Gerecht en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2016.