ECLI:NL:OGEAC:2016:64

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 mei 2016
Publicatiedatum
12 augustus 2016
Zaaknummer
AR 61599/2013
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, betreft het een aansprakelijkheidskwestie naar aanleiding van een verkeersongeval. De eiser in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door mr. S.A.T. Ayubi-Haakmeester, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die werden bijgestaan door respectievelijk mr. A.V.G. Rooijer en mr. S.C. Limon. De gedaagde sub 2 werd in het tussenvonnis van 22 juni 2015 aansprakelijk bevonden voor de schade van de eiser, maar de aansprakelijkheid van gedaagde sub 1 werd betwist. De eiser kreeg de opdracht om bewijs te leveren van de gevaarzetting door gedaagde sub 1, maar slaagde hier niet in. De verklaringen van de betrokken partijen stonden tegenover elkaar, en er was onvoldoende bewijs om de stelling van de eiser te onderbouwen. Hierdoor werd de vordering tegen gedaagde sub 1 afgewezen.

De eiser vorderde een totaalbedrag van NAf 17.710,- aan schade, bestaande uit verschillende posten zoals blikschade, omzetbelasting, sleepkosten, taxatiekosten, huurauto en vervoerskosten. Het Gerecht oordeelde dat de blikschade tot een bedrag van NAf 3.500,- toewijsbaar was, terwijl andere posten onvoldoende onderbouwd waren en daarom niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Uiteindelijk werd de schade vastgesteld op NAf 7.135,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

In de vrijwaringen die door gedaagde sub 2 waren ingesteld tegen Ennia en gedaagde sub 1, werd geoordeeld dat deze vorderingen niet opgingen en werden afgewezen. Het Gerecht veroordeelde gedaagde sub 2 tot betaling van de proceskosten van de eiser en de kosten van de vrijwaringen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 mei 2016 door rechter mr. S.E. Sijsma.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Registratienummer: AR 61599/2013 hoofdzaak, vrijwaring I en vrijwaring II
Datum vonnis: 16 mei 2016
in de
hoofdzaakvan
[EISER IN DE HOOFDZAAK],
wonende te Curaçao,
eiser in de hoofdzaak,
advocaat: mr. S.A.T. Ayubi-Haakmeester,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1 IN DE HOOFDZAAK],

wonende te Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. A.V. G. Rooijer
2. [GEDAAGDE SUB 2 IN DE HOOFDZAAK],
wonende te Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. S.C. Limon,
en in de
vrijwaring I
[GEDAAGDE SUB 2 IN DE HOOFDZAAK],
wonende te Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. S.C. Limon
tegen
de naamloze vennootschap ENNIA CARIBE SCHADE N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde in de vrijwaring I,
advocaat: mrs. A.C. Small en S. Pendjol-Klarenbeek,
en in de
vrijwaring II
[GEDAAGDE SUB 2 IN DE HOOFDZAAK],
wonende te Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. S.C. Limon
tegen
[GEDAAGDE SUB 1 IN DE HOOFDZAAK],
wonende te Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. A.V. G. Rooijer.
Partijen zullen hierna onderscheidenlijk [eiser in de hoofdzaak], [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak], [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en Ennia genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Na het tussenvonnis van 22 juni 2015 (verder: het tussenvonnis), waarin [eiser in de hoofdzaak] een bewijsopdracht heeft gekregen, hebben de enquête en de contra-enquête plaatsgevonden op onderscheidenlijk 6 november 2015 en 11 december 2015. Vervolgens hebben [eiser in de hoofdzaak], [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] een conclusie na enquête genomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Hoofdzaak

Aansprakelijkheid
2.1.
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] aansprakelijk is jegens [eiser in de hoofdzaak] voor de schade als gevolg van het ongeval.
2.2.
Of naast [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] tevens [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] aansprakelijk is jegens [eiser in de hoofdzaak] hangt af van de beoordeling van het rijgedrag van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak]. In dat kader is aan [eiser in de hoofdzaak] een bewijsopdracht verstrekt. Deze luidde (rechtsoverweging 5.1. van het tussenvonnis):
laat [eiser in de hoofdzaak] toe tot het bewijs dat het rijgedrag van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] gevaarzettend is geweest doordat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] met opzet naar links heeft gestuurd op het moment dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] naast hem reed.
2.3. [
eiser in de hoofdzaak] is niet geslaagd in het leveren van het bewijs. Niet in voldoende mate is uit de getuigenverklaringen af te leiden dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] met opzet naar links zou hebben gestuurd op het moment dat [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] naast hem reed. In feite zijn vooral de verklaringen van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] relevant. Deze staan evenwel tegenover elkaar. In de kern verklaart [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] expres tegen hem aanreed, terwijl [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] verklaart geen contact te hebben gehad met de motor van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak]. Er zijn geen andere verklaringen in het dossier die tot gevolg hebben dat de verklaring van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] voldoende wordt ondersteund. [verklaring persoon 1] verklaart in de kern dat door het zwaaien van de motor van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] deze contact maakte met de pick-up van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak]. Zij houdt het voor mogelijk dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] de macht over het stuur verloor. Uit deze verklaring kan derhalve geen opzet van de zijde van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] worden afgeleid. De verklaring van [verklaring persoon 2] is niet relevant omdat hij het ongeval zelf niet heeft waargenomen. [eiser in de hoofdzaak] verklaart dat [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] midden op de witte lijn reed en dat deze ‘in de oorzaak’ was. Dat de pick-up midden op de witte lijn reed vindt evenwel geen steun in het dossier. Geen enkele andere getuige, zelfs [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] niet, verklaart aldus. Dat de pick-up de oorzaak was van het ongeval is bovendien geen feitelijke getuigenis maar een conclusie van [eiser in de hoofdzaak]. Dit betekent dat ook de verklaring van [eiser in de hoofdzaak] onvoldoende steun biedt aan de verklaring van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak], zodat de verklaringen van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] en [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] als het ware in evenwicht blijven.
2.4.
Overigens heeft te gelden dat al is overwogen (in rechtsoverweging 4.7. van het tussenvonnis) dat het rapport van CRS en de mutatie van de politie niet beslissend zijn over de feitelijke toedracht.
2.5.
Tenslotte wordt geen waarde gehecht aan de ongedateerde verklaring in het dossier van [verklaring persoon 3] (productie 2 van het verzoekschrift). [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] heeft op gemotiveerde wijze vraagtekens geplaatst betreffende deze verklaring en deze zijn niet opgehelderd door een verklaring van [verklaring persoon 3] ter zitting.
2.6.
Aangezien de bewijsopdracht is gegeven aan [eiser in de hoofdzaak], en hij degene is die het bewijsrisico draagt, is de conclusie dat hij niet is geslaagd in bewijslevering. Dit leidt tot de slotsom dat alleen [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] aansprakelijk is voor de schade van [eiser in de hoofdzaak] als gevolg van het ongeval (zie hieronder) en de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] wordt afgewezen.
Schade
2.7. [
eiser in de hoofdzaak] vordert een bedrag van in totaal NAf 17.710,- aan schade. Deze bestaat volgens hem uit de volgende posten:
-Blikschade NAf 9.800,-
-Omzetbelasting NAf 300,-
-Sleepkosten NAf 210,-
-Taxatiekosten NAf 300,-
-Huurauto NAf 500,-
-Vervoerskosten NAf 6.600,-
2.8. [
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] heeft de omvang van de gevorderde schade bestreden. Hij heeft gewezen op een tegenstrijdigheid voor wat betreft de post blikschade, het gebrek aan onderbouwing voor wat betreft de post omzetbelasting en het ontbreken van onderbouwing voor wat betreft de posten taxatiekosten, de huurauto en de vervoerskosten.
2.9.
De schade zal op grond van artikel 6: 97 BW worden begroot, waar nodig door middel van het schatten daarvan. De blikschade is tot een bedrag van NAf 3.500,- toewijsbaar. Dit bedrag bestaat uit de marktwaarde minus de wrakwaarde, zoals weergegeven in het taxatierapport van 23 september 2011 dat door [eiser in de hoofdzaak] in het geding is gebracht (productie 4 van het verzoekschrift). Nu de herstelkosten van de auto van NAf 4.500,- de marktwaarde overstijgen is er sprake van een economsiche total loss, zodat niet het bedrag aan herstelkosten als schade kan worden aangemerkt omdat dat economisch niet verantwoord is.
2.10. [
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] heeft terecht aangevoerd dat de posten omzetbelasting en huurauto in onvoldoende mate zijn onderbouwd. Mede gelet op het gegeven dat dat eenvoudig had gekund heeft dit als consequentie dat deze posten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De sleepkosten zijn niet bestreden en wel onderbouwd, zodat deze toewijsbaar zijn. De post taxatiekosten is voor een bedrag van NAf 125,- toewijsbaar nu dat bedrag in het taxatierapport staat genoemd als ‘fee’, waaronder met de hand is geschreven ‘paid cash’, waardoor slechts vast staat dat [eiser in de hoofdzaak] dit bedrag heeft betaald. Ten aanzien van de post vervoerskosten schat het Gerecht de schade van [eiser in de hoofdzaak] op de helft van het door hem gevorderde bedrag, namelijk NAf 3.300,-. Dat [eiser in de hoofdzaak] vervoerskosten heeft moeten maken ligt immers voor de hand, terwijl dit moeilijker met stukken is te onderbouwen dan de posten omzetbelasting en huurauto. Bij het bepalen van het bedrag moet echter ook rekening worden gehouden met de kosten die [eiser in de hoofdzaak] niet meer had vanaf het ongeval omdat hij niet meer de beschikking had over zijn auto. Om die reden wordt het maandelijkse bedrag dat [eiser in de hoofdzaak] redelijkerwijs heeft moeten betalen aan vervoerskosten geschat op NAf 150,- maal - zoals door [eiser in de hoofdzaak] is gesteld - 22 maanden = NAf 3.300,-. In totaal is aldus een bedrag van NAf 7.135,- (blikschade NAf 3.500,- + sleepkosten NAf 210 + taxatiekosten NAf 125,- + vervoerskosten NAf 3.300,-) toewijsbaar. Ook de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval is toewijsbaar.
Proceskosten
2.11. [
eiser in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] worden veroordeeld. Deze bedragen NAf 1.800,- aan gemachtigdensalaris.
2.12. [
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser in de hoofdzaak] worden veroordeeld. Deze bedragen NAf 300,- aan griffierecht, NAf 215,- aan explootkosten en NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris.
Vrijwaring I en II
2.13.
Nu gezien het bovenstaande de grondslag van de vorderingen van [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in vrijwaring van onderscheidenlijk Ennia en [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] niet opgaat worden deze afgewezen.
2.14. [
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Ennia worden veroordeeld. Deze bedragen NAf 800,- aan gemachtigdensalaris.
2.15. [
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] worden veroordeeld. Deze bedragen NAf 800,- aan gemachtigdensalaris.

3.De beslissing

Het Gerecht
in de hoofdzaak
3.1.
wijst de vordering ten aanzien van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak] af;
3.2.
veroordeelt [eiser in de hoofdzaak] in de proceskosten van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak], tot op heden begroot op NAf 1.800,- aan gemachtigdensalaris;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] tot het betalen van NAf 7.135,- aan [eiser in de hoofdzaak], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in de proceskosten van [eiser in de hoofdzaak], tot op heden begroot op NAf 515,- aan verschotten en NAf 2.000,- aan gemachtigdensalaris;
3.5.
verklaart de veroordelingen onder 3.2., 3.3. en 3.4. uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in vrijwaring I en in vrijwing II
3.7.
wijst het gevorderde af;
3.8.
veroordeelt [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in de proceskosten van Ennia, tot op heden begroot op
NAf 800,- aan gemachtigdensalaris;
3.9.
veroordeelt [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak] in de proceskosten van [gedaagde sub 1 in de hoofdzaak], tot op heden begroot op
NAf 800,- aan gemachtigdensalaris;
3.10.
verklaart de veroordelingen onder 3.8. en 3.9. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in voormeld Gerecht en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2016.