ECLI:NL:OGEAC:2016:63

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
AR 74435/2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake indexatie huurprijs in leaseovereenkomst tussen Dricoma Trading Company N.V. en Europe West Indian Company N.V.

In deze zaak vordert Dricoma Trading Company N.V. (hierna: Dricoma) van Europe West Indian Company N.V. (hierna: EWT) betaling van achterstallige indexering op de leasevergoeding voor een vriescel, die Dricoma aan EWT verhuurde. De leaseovereenkomst, die op 12 mei 2006 werd gesloten, bevatte bepalingen over de huurprijs en indexatie gekoppeld aan de gasolieprijzen. Dricoma stelt dat EWT tekort is geschoten in haar verplichtingen door vanaf januari 2007 tot en met augustus 2015 geen indexatie te betalen. EWT betwist de vordering en stelt dat de indexatie slechts voor het tweede contractjaar gold.

De procedure begon met een inleidend verzoekschrift op 30 juni 2015, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De rechter heeft de feiten vastgesteld op basis van de overgelegde stukken en de stellingen van partijen. Dricoma heeft in haar vordering onderbouwd dat de indexatie van de huurprijs contractueel was overeengekomen en dat EWT in gebreke is gebleven.

De rechter heeft geoordeeld dat EWT tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de indexatie over de huurprijs vanaf 10 juli 2007 tot en met augustus 2015 verschuldigd is. De rechter heeft echter de indexering over het jaar 2009 gematigd tot het inflatiepercentage vastgesteld door het CBCS. De vordering tot betaling van contractuele rente is afgewezen, omdat EWT niet in verzuim was. De proceskosten zijn gecompenseerd. Het vonnis is uitgesproken op 25 juli 2016.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DRICOMA TRADING COMPANY N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.A. Matroos-Piar,
--tegen--
de naamloze vennootschap
EUROPE WEST INDIAN COMPANY N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. A.C. Small en S. Pendjol-Klarenbeek.
Partijen zullen hierna Dricoma en EWT genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 30 juni 2015 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord van 26 oktober 2015, met producties;
- de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis van 25 januari 2016;
- de conclusie van dupliek van 21 maart 2016.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
Dricoma verhuurde sinds 1 november 2002 een vriescel aan EWT. Partijen zijn op 12 mei 2006 met betrekking tot de vriescel een schriftelijke leaseovereenkomst overeen gekomen,
under new terms and conditions. In de leaseovereenkomst (verder: de overeenkomst) die voor de duur van twee jaar is aangegaan, is onder meer een leasevergoeding van NAf 23.000,- per jaar opgenomen.
2.3.
In artikel 2 van de overeenkomst staat opgenomen:

Lease period
This lease shall be for two (2) years, commencing January 1, 2006 and therefore ending December 31, 2007. Lessor hereby grants lessee the option to extend this lease agreement for an additional period of two years under newly to be negotiated terms and conditions. Lessee can only exercise its right of first refusal if not in breach of contract. Lessee must notify lessor in writing of lessee’s intention to use said right of first refusal, at least six (6) months before expiration of this agreement.”.
2.4.
In artikel 3 van de overeenkomst staat opgenomen:

Rent
The rent agreed upon by parties for the first year period shall be NAf 23.000 (twenty three thousand Dutch Antilles Guilders) per month excl. OB. For the second year the rent shall be raised based on the percentage that the price of gasoil has been gone up, with a minimum of the inflation correction figure published officially by the Dutch Antilles Bank.”.
2.5.
In artikel 12 van de overeenkomst staat onder meer opgenomen:

Default
(…)
In case of non-payment of rent the lessor shall be entitled, without any reminder and/or notice of default being required, to charge interest at the rate of 2% per month or part of a month on the amount of rent in arrears.”.
2.6.
In de brief van 10 juli 2012 aan EWT heeft (de gemachtigde van) Dricoma aan de orde gesteld dat door EWT de uit de overeenkomst voortvloeiende huurverhogingen, gekoppeld aan de gasolieprijzen, (nog) niet waren voldaan. Dricoma heeft in die brief, onder meer, aangegeven dat de tot juli 2012 opgelopen achterstand in betaling van de verhogingen NAf 996.934,- bedraagt, de contractuele vertragingsrente NAf 480.794,- bedraagt, dat de nieuwe leasevergoeding inmiddels NAf 51.090,- bedraagt. Voorts heeft Dricoma een minnelijke oplossing voorgesteld voor betaling van de achterstand in de verhogingen. Aan die brief zit onder meer aangehecht een overzicht van de brandstofprijzen sedert 2005 tot en met 2012 en een overzicht van de geïndexeerde leasevergoeding sedert 2007 tot en met 2012.
2.7.
Bij brief van 15 oktober 2012 schreef (de gemachtigde van) Dricoma aan EWT onder meer:

Met betrekking tot de afrekening van de huurverhogingen met betrekking tot de lease-overeenkomst van de diepvries, zijn wij in dat gesprek niet veel verder gekomen. We konden in dat gesprek al niet komen tot het vaststellen van een reële huurprijs per dit moment, terwijl de juridische verplichting tot nabetaling van de huurverhogingen over het verleden door de heer [naam] in twijfel werd getrokken. De heer [naam] is er nog niet uit welk voorstel hij met betrekking tot de diepvriesruimte aan EWT / de heer [naam] zal willen doen, weshalve ik daar in een later schrijven op terugkom.”.
2.8.
Bij brief van 31 juli 2014 heeft (de gemachtigde van) Dricoma EWT gesommeerd tot betaling binnen veertien dagen van de achterstallige indexering over de leasevergoeding vanaf 1 januari 2007 tot en met de laatst vervallen termijn, in totaal bedragend NAf 1.377.064,-, vermeerderd met de contractuele rente van 2% per maand en EWT tevens in gebreke gesteld.
2.9.
Op 5 augustus 2014 heeft EWT schriftelijk de huur van de vriescel tegen eind augustus 2015 opgezegd. De vriescel is op 31 augustus 2015 door EWT aan Dricoma opgeleverd.
2.9.
Door Dricoma is sedert januari 2012 tot de beëindiging daarvan per augustus 2015, steeds de bij de aanvang van de overeenkomst overeengekomen leasevergoeding aan EWT gefactureerd.

3.Het geschil

3.1.
Dricoma vordert, na vermindering van eis bij akte van 25 januari 2016, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
1. voor recht te verklaren dat EWT tekort is geschoten in har verplichting uit hoofde van de overeenkomst van 12 mei 2016, door vanaf januari 2007 tot en met augustus 2015 over de maandelijkse leasevergoeding aan Dricoma geen indexatie te betalen conform artikel 3 van de overeenkomst;
2. EWT te veroordelen om aan Dricoma te betalen de op grond van artikel 3 van de overeenkomst verschuldigde achterstallige indexering over de leasevergoeding vanaf 1 januari 2007 tot en met augustus 2013, ten bedrage van NAf 1.377.064,-;
3. met toewijzing aan Dricoma van de contractuele rente van 2% per maand, althans de gewone wettelijke rente, over het hierboven gevorderde bedrag aan achterstallige indexatie, vanaf de dag na de onderscheidenlijke conform artikel 3, laatste zin, van de overeenkomst, geldende uiterste betaaldata, althans vanaf de dag van het inleidende verzoekschrift tot aan de dag der algehele betaling;
4. EWT te veroordelen om aan Dricoma te betalen de, op grond van artikel 3 van de overeenkomst verschuldigde, achterstallige indexering over de leasetermijnen die zijn vervallen per september 2013 tot en met augustus 2015, zijnde het percentage dat de gasolieprijs is gestegen met een minimum van de inflatiecorrectie conform de officiële publicatie door de Bank van de Nederlandse Antillen;
5. met toewijzing aan Dricoma van de contractuele rente van 2% per maand, althans de gewone wettelijke rente, over de hierboven onder dit randnummer gevorderde achterstallige indexatie, vanaf de dag na de onderscheidenlijke, conform artikel 3 laatste zin van de overeenkomst, geldende uiterste betaaldata, althans vanaf de dag van het inleidende verzoekschrift tot aan de dag der algehele betaling;
6. EWT te veroordelen om de daadwerkelijke proceskosten aan Dricoma te voldoen binnen 14 dagen nadat het vonnis is gewezen, en – voor het geval voldoening van de daadwerkelijke proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Dricoma legt aan de vordering onder meer het volgende ten grondslag. Tussen partijen bestaat een leaseovereenkomst voor de huur en verhuur van onder meer een vriescel. De tussen partijen overeengekomen leasevergoeding is conform artikel 3 van de leaseovereenkomst onderhevig aan indexatie die gekoppeld is aan de gasolieprijzen en de inflatie. Het is Dricoma op enig moment gebleken dat zij sedert 2007 ten onrechte de indexatie niet aan EWT in rekening heeft gebracht. Ondanks tot betaling te zijn aangemaand is betaling door EWT uitgebleven. EWT is jegens Dricoma tekortgeschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, door de overeengekomen indexatie niet aan Dricoma te betalen.
3.3.
EWT heeft verweer gevoerd, daarop zal hierna, voor zover van belang, nader op worden ingegaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

Uitleg artikel 3 leaseovereenkomst
4.1.
Tussen partijen is in geschil of EWT aan Dricoma een hogere leasevergoeding verschuldigd is dan die zij steeds heeft betaald. EWT heeft de vordering zijdens Dricoma betwist en gesteld dat zij haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen steeds correct heeft voldaan en betwist dat tussen partijen een ongeclausuleerde, jaarlijkse indexatie van de leasevergoeding is overeengekomen. EWT en Dricoma geven elk een andere uitleg aan het artikel 3 in de leaseovereenkomst.
4.2.
EWT meent dat met artikel 3 in de leaseovereenkomst is bedoeld een prijsverhoging overeen te komen voor enkel het tweede contractjaar en niet de daarop volgende jaren. EWT heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat bij de uitleg van het artikel een enkel taalkundige betekenis moet worden gegeven aan de bewoordingen van het artikel. Dricoma heeft zich op het standpunt gesteld dat conform de jurisprudentie van de Hoge Raad voor de uitleg beslissend is de (geobjectiveerde) partijbedoeling. Een redelijke uitleg van de in artikel 3 opgenomen indexatie-bepaling brengt, aldus Dricoma, met zich mee dat de indexatie van de huurprijs bij verlenging tevens geldt voor de daaropvolgende jaren.
4.3.
Het gerecht stelt voorop dat de hoofdregel bij de uitleg van contractuele bedingen wordt bepaald door de Haviltex-maatstaf. Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 129 Rv rust de bewijslast op Dricoma van haar stelling dat partijen met artikel 3 van de leaseovereenkomst een automatische indexering van de leasevergoeding zijn overeengekomen, die ook geldt na (stilzwijgende) verlenging van die overeenkomst.
4.5.
Dricoma heeft dienaangaande gesteld dat de navolgende omstandigheden bij de uitleg van het artikel 3 van de overeenkomst moeten worden meegewogen. Zo zou de strekking van de bepaling zijn het effect van de jaarlijkse (prijs) inflatie van gasolie te neutraliseren. Contrair aan dit doel zou zijn om de indexatie slechts in het tweede jaar toepassing te laten vinden en na (stilzwijgende verlenging) niet in de daaropvolgende jaren. Naar de aard van de overeenkomst zou jaarlijkse indexering gebruikelijk zijn. In de initiële overeenkomst werd automatische indexering in het tweede jaar overeengekomen. Na ommekomst van die overeenkomst is de overeenkomst stilzwijgend verlengd zonder dat nieuwe voorwaarden zijn overeengekomen. De afspraak aangaande indexatie bleef zodoende na verlenging voor elk opvolgend jaar gelden. Dit is overigens ook een redelijke uitleg van de bepaling. Het niet indexeren van de huurprijs na het tweede contractjaar zou onredelijk zijn, nu de energiekosten van de vriescel in de huurprijs waren verdisconteerd en om die reden er voor gekozen is de indexatie van de huurprijs te koppelen aan de gasolieprijs. Partijen hebben bovendien niet onderhandeld over de in de initiële overeenkomst opgenomen indexeringsclausule, waardoor aldus Dricoma ook om die reden een taalkundige uitleg niet aan de orde is.
4.6.
EWT heeft de stellingen zijdens Dricoma betwist en er op gewezen dat de verhoudingen tussen partijen min of meer op gelijk niveau liggen en de conceptleaseovereenkomst is opgesteld door de jurist van Dricoma, terwijl EWT in dat proces niet werd bijgestaan door een jurist. Dricoma heeft voorts geen bronnen overgelegd waaruit een andere partijbedoeling zou blijken en heeft hiertoe evenmin een concreet bewijsaanbod gedaan. Volgens EWT blijft dan ook enkel de tekst van de overeenkomst over, die aldus EWT voldoende duidelijk is.
4.7.
Het gerecht merkt op dat huurprijs indexatie de strekking heeft jaarlijkse geldontwaarding te neutraliseren. Dricoma heeft, onweersproken, aangevoerd dat de elektriciteit voor de vriescel werd gegenereerd middels een stroomaggregaat die op gasolie liep. Om die reden zou er voor gekozen zijn de indexatie te koppelen aan de gasolieprijs. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt voorts dat het de bedoeling van partijen was de overeenkomst voor enkel twee jaar aan te gaan en bij verlenging nieuwe voorwaarden te onderhandelen. De overeenkomst is echter stilzwijgend voort gezet, zonder dat één der partijen beroep heeft gedaan op artikel 2 van de overeenkomst, waardoor de bestaande contractuele voorwaarden ongewijzigd werden voortgezet. Uitgaande van het voorgaande acht het gerecht dat in voldoende mate vast is komen staan dat het de bedoeling van partijen was jaarlijkse indexatie na ommekomst van het eerste contractjaar voor de duur van de overeenkomst overeen te komen. Dat Dricoma de indexatie aanvankelijk niet in rekening heeft gebracht maakt voorgaande niet anders. Dricoma heeft immers in een bespreking die plaatsvond in januari 2012 aan de orde gesteld dat de indexatie tot dat moment niet was betaald. Uit voorgaande kan dus niet worden afgeleid dat het de partijbedoeling zou zijn om slechts in het tweede jaar genoemde indexatie in rekening te brengen en daarna niet meer.
4.8.
Nu vaststaat dat EWT de conform artikel 3 van de overeenkomst verschuldigde indexering over de maandelijkse leasevergoeding nimmer aan Dricoma heeft voldaan, is zij tekort geschoten in haar verplichting daartoe. Dit zal in beginsel leiden tot veroordeling van EWT tot betaling van die verschuldigde indexering.
Verjaring
4.9.
EWT heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van Dricoma, in ieder geval deels, is verjaard. Het gerecht overweegt dienaangaande als volgt. Dricoma heeft in haar brief van 10 juli 2012 de indexatie van de huurprijs aan de orde gesteld. Daarbij heeft zij een opgave gemaakt van de niet in rekening gebrachte huur en een voorstel gedaan tot minnelijke afdoening. Uit de brief van 15 oktober 2012 blijkt dat partijen met elkaar in gesprek waren over een minnelijke afdoening van de kwestie. Dat Dricoma in de brief van 10 juli 2012 zich niet ondubbelzinnig het recht heeft voorbehouden een rechtsvordering in te stellen, leidt niet tot de conclusie dat de desbetreffende brief niet als een stuitingsbrief te gelden heeft. Ingevolge vaste jurisprudentie is de maatstaf of er sprake is van een stuitingsbrief in de zin van art. 3:317 lid 1 BW dat het moet gaan om een voldoende duidelijke schriftelijke waarschuwing aan de schuldenaar, zodat die er rekening mee kan houden dat er (mogelijk) nog een claim komt. De brief van 10 juli 2012 voldoet in voldoende mate aan die maatstaf, hetgeen wordt bevestigd door de brief van 15 oktober 2012, waardoor te gelden heeft dat de verjaring van de vordering op 10 juli 2012 door Dricoma werd gestuit. Dit leidt het gerecht tot de conclusie dat de vordering vanaf 1 juli 2007 tot 10 juli 2007 inmiddels is verjaard. Het verweer van EWT slaagt in zoverre deels en de vordering van Dricoma zal voor dat deel worden afgewezen.
Rechtsverwerking
4.10.
EWT heeft tevens een beroep gedaan op rechtsverwerking, stellende dat Dricoma haar recht op het terugvorderen van huurverhoging met terugwerkende kracht, heeft verwerkt. EWT heeft daartoe gesteld dat Dricoma altijd dezelfde ongewijzigde huurprijs is blijven factureren.
4.11.
Volgens vaste rechtspraak dient de schuldeiser zich gedragen te hebben op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Uitgangspunt daarbij is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, dan wel de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Nu de indexering van de huurprijs contractueel tussen partijen is overeengekomen, levert enkel het factureren van de ongewijzigde huurprijs door Dricoma niet een zodanige bijzondere omstandigheid op. Nu EWT geen andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die een dergelijke bijzondere omstandigheid kunnen opleveren, verwerpt het gerecht het verweer.
Wijziging overeenkomst
4.12.
EWT heeft een beroep gedaan op artikel 6:258 lid 1 BW en het gerecht verzocht de leaseovereenkomst tussen partijen gedeeltelijk te ontbinden, voor zover het betreft artikel 3 van de leaseovereenkomst, dan wel de overeenkomst zodanig te wijzigen dat zulks leidt tot een redelijke aanpassing van de huurprijs. Daartoe heeft EWT gesteld dat Dricoma naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van EWT geen ongewijzigde nakoming van de clausule kan verlangen, temeer nu Dricoma in de afgelopen 11 jaar kennelijk geen behoefte heeft gehad aan neutralisatie van de prijsinflatie van gasolie.
4.13.
Voor de toepasselijkheid van artikel 6:258 lid 1 BW is, onder andere, vereist dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. Door EWT is aangevoerd dat met een dermate fluctuerende dieselprijs een aanpassing aan alleen de (tijdelijke) procentuele stijging van de dieselprijs niet gerechtvaardigd is. Het gerecht is van oordeel dat door Dricoma terecht is aangevoerd dat hetgeen door EWT is gesteld geen onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 lid 1 BW oplevert. Immers, de fluctuerende prijs van gasolie is een feit van algemene bekendheid waarmee ook EWT bekend wordt geacht. De strekking van het contractuele beding wijst er juist op dat partijen in de mogelijkheid van het optreden van de onvoorziene omstandigheid hebben willen voorzien, althans die mogelijkheid stilzwijgend hebben verdisconteerd. Dat het bijhouden van de brandstofprijzen niet tot de kerntaken van EWT behoort en EWT de omstandigheid om die reden niet heeft kunnen voorzien, leidt niet tot een andere conclusie. Aan het verzoek van EWT tot ontbinding dan wel wijziging van de overeenkomst met toepassing van artikel 6:258 lid 1 zal zodoende voorbij worden gegaan.
Strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.14.
EWT heeft voorts een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Dienaangaande heeft EWT aangevoerd dat Dricoma 11 jaar lang de oorspronkelijke huurprijs heeft geïncasseerd. Dricoma heeft daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt waardoor EWT niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van het gefactureerde bedrag, temeer niet nu de verhuurder niet verplicht is indexering van de huurprijs door te voeren. Voorts heeft EWT zich op het standpunt gesteld dat de door haar van Dricoma gehuurde vriescel vanaf 2012 tot en met 2015 met regelmaat niet goed functioneerde. Die gebreken aan het gehuurde leiden ertoe dat een huurverhoging met terugwerkende kracht niet op zijn plaats is. Laatstelijk heeft EWT aangevoerd dat een huurverhoging op basis van artikel 3 van de overeenkomst onaanvaardbaar is, nu EWT niet heeft kunnen anticiperen op de verschuldigdheid van een dermate hoog bedrag aan huurpenningen en op de financiële gevolgen daarvan, door bijvoorbeeld de huurovereenkomst in een eerder stadium te beëindigen.
4.15.
Het gerecht overweegt als volgt. Het gerecht gaat aan de stellingen van EWT ter zake de facturering van de huurprijs en de gebreken aan het gehuurde, voorbij. Dat Dricoma steeds de oorspronkelijke huurprijs aan EWT in rekening heeft gebracht, doet er niet aan af dat Dricoma uit hoofde van de overeenkomst aanspraak had op indexatie en EWT zich hiervan bewust had moeten zijn. Ook de door EWT gestelde gebreken aan het gehuurde, die overigens door Dricoma zijn betwist, leiden niet tot de conclusie dat de indexering naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dient te worden geacht. Immers, ingevolge artikel 7:207 lid 1 BW kan de huurder vermindering van de huurprijs vorderen in geval van vermindering van het huurgenot ten gevolge van een gebrek. Zodoende staat in de wet een voorziening opgenomen voor de door EWT gestelde gebreken, welke zij ongebruikt heeft gelaten. Van strijd met artikel 6:248 lid 1 BW kan dan ook geen sprake zijn op die grond.
4.16.
Het gerecht is evenwel van oordeel dat EWT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Dricoma, door pas in 2012 voor het eerst huurverhoging over de gehele duur van de overeenkomst te vorderen, EWT de mogelijkheid heeft ontnomen in een eerder stadium andere maatregelen te treffen. Voor dat oordeel neemt het gerecht in aanmerking de astronomische verhogingen van de gasolieprijzen die hebben geleid tot verhoging van de huurprijs met meer dan 100% sedert 2007 tot en met 2013. Uit de door Dricoma overgelegde productie 4 blijkt dat de eerste drastische huurverhoging plaatsvindt in 2009 als gevolg van de drastische stijging in gasolieprijzen. Dit leidt tot een verhoging van ruim NAf 20.000,- van de huurprijs ten opzichte van de oorspronkelijke huurprijs van NAf 23.000,-. Deze drastisch verhoogde huurprijs wordt elk jaar opnieuw door Dricoma meegenomen en opnieuw verhoogd (indexering op indexering). Door pas in juli 2012 voor het eerst een beroep te doen op de indexeringsclausule zoals opgenomen in de overeenkomst en de niet in rekening gebrachte indexering sedert 2007 in één keer van EWT te vorderen, heeft Dricoma aan EWT de mogelijkheid ontnomen in een eerder stadium maatregelen te treffen, door bijvoorbeeld de huurovereenkomst met Dricoma op te zeggen, en het oplopen van de huurpenningen tot het bedrag van ruim 1,3 miljoen gulden te voorkomen. Het gerecht acht het achteraf in rekening brengen van de indexering over 2009, welke tot een substantiële stijging van de huurprijs heeft geleid, door Dricoma dan ook naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het gerecht ziet op grond van het voorgaande aanleiding de indexering van de huurprijs over het jaar 2009 te matigen tot het percentage gelijk aan het inflatiepercentage zoals door het CBCS vastgesteld voor dat jaar. Over 2007, 2008, 2010, 2011 en 2012 zal het indexeringspercentage worden gehandhaafd zoals vastgesteld door Dricoma conform artikel 3 van de overeenkomst en door haar uiteengezet in productie 4 van haar verzoekschrift. Vanaf 2013 tot en met beëindiging van de overeenkomst per augustus 2015 zal eveneens het indexeringspercentage conform artikel 3 van de overeenkomst gelden.
Slotsom
4.17.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal EWT worden veroordeeld tot betaling aan Dricoma van de achterstallige indexering over de leasevergoeding conform artikel 3 van de overeenkomst en wel vanaf 10 juli 2007 tot en met augustus 2015, met dien verstande dat het gerecht het indexeringspercentage over 2009 matigt tot het door CBCS voor 2009 vastgestelde inflatiepercentage. Voorgaande heeft tot gevolg dat Dricoma geen afzonderlijk belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
Rente
4.18.
Dricoma heeft gevorderd dat EWT met terugwerkende kracht wordt veroordeeld tot betaling van de contractuele rente van 2% over hetgeen door EWT aan haar is verschuldigd. EWT heeft de verschuldigdheid van de contractuele rente betwist en er op gewezen dat er conform artikel 12 van de overeenkomst sprake dient te zijn van verzuim. Nu EWT de door Dricoma aan haar gefactureerde huurprijs steeds heeft voldaan, kan er geen sprake zijn van verzuim zijdens EWT, aldus EWT. Het gerecht overweegt als volgt. Door EWT is onweersproken gesteld dat Dricoma steeds, tot beëindiging van de overeenkomst, de bij aanvang van de overeenkomst overeengekomen huurprijs aan haar in rekening heeft gebracht. Die huurprijs is ook steeds door EWT voldaan. Dat Dricoma de huurprijs was vergeten te indexeren en zij dit deel van de huurprijs om die reden niet tijdig aan EWT in rekening heeft gebracht is aan Dricoma zelf te wijten en kan niet lijden tot de conclusie dat er sprake is van verzuim, althans ‘non-payment of rent’ in de zin van artikel 12 van de overeenkomst aan de zijde van EWT voor wat betreft het geïndexeerde deel van de huurprijs. Immers uit artikel 3 van de overeenkomst blijkt dat het indexeringspercentage een variabele factor betreft, deze wordt namelijk gebaseerd op het percentage van de stijging van de gasolieprijs met een minimum van de inflatie zoals vastgesteld door CBCS, en is dus niet vast te stellen door EWT. Van een automatische indexering is, zoals door Dricoma gesteld, zodoende geen sprake nu uit de overeenkomst niet zonder meer valt af te lijden welk indexeringspercentage van toepassing is. Dricoma heeft zelf nagelaten dit percentage tijdig vast te stellen en tijdig aan EWT in rekening te brengen, waardoor van verzuim zijdens EWT geen sprake is geweest. Het gerecht zal de met terugwerkende kracht gevorderde contractuele rente van 2% afwijzen.
4.19.
Ten aanzien van de vanaf de dag na de geldende uiterste betaaldata gevorderde wettelijke rente door Dricoma, overweegt het gerecht gelijkluidend. Ook voor de verschuldigdheid van de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW is vereist dat de schuldenaar met voldoening van het verschuldigde in verzuim is. Nu de indexatie van de huurprijs nimmer aan EWT in rekening is gebracht, is EWT met de betaling daarvan niet in verzuim geraakt ten tijde van het opeisbaar worden van de huurpenningen. Dit deel van de vordering zal om die reden dan ook worden afgewezen. Het gerecht zal de wettelijke rente vanaf de datum indiening van het verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening toewijzen.
Proceskosten
4.20.
Nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het gerecht de proceskosten tussen partijen compenseren.

5.De beslissing

Het Gerecht:
- veroordeelt EWT om aan Dricoma te betalen de op grond van artikel 3 van de leaseovereenkomst verschuldigde achterstallige indexering over de leasevergoeding vanaf 10 juli 2007 tot en met augustus 2015;
- matigt het indexeringspercentage over het jaar 2009 tot het door het CBCS voor 2009 vastgestelde inflatiepercentage;
- veroordeelt EWT tot betaling van de wettelijke rente over hetgeen door haar aan Dricoma is verschuldigd en wel met ingang van 30 juni 2015 tot de dag der algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in dit gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.