ECLI:NL:OGEAC:2016:6

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
EJ 77890/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen een Golf Pro en een golfvereniging met betrekking tot arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.W. Braam, en de CURACAO GOLF & SQUASH CLUB, vertegenwoordigd door mr. D.M. Wildeman. De verzoeker heeft de vereniging aangeklaagd voor het betalen van loon vanaf 1 januari 2016 en heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een vergoeding van NAf 12.000,-. De vereniging heeft betwist dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en heeft gesteld dat de relatie gebaseerd was op een overeenkomst van opdracht.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 25 februari 2016 werd ingediend. De zaak werd behandeld op 24 maart 2016, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. De verzoeker stelde dat de opzegging van zijn diensten onrechtmatig was, terwijl de vereniging aanvoerde dat er geen arbeidsovereenkomst was, maar een overeenkomst tot het leveren van diensten.

Het Gerecht heeft beoordeeld of de werkzaamheden van de verzoeker als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht moeten worden gekwalificeerd. Het Gerecht concludeerde dat niet aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst was voldaan, met name het ontbreken van een gezagsverhouding en het element loon. De verzoeker ontving een vast bedrag per maand en leverde facturen aan, wat duidt op een overeenkomst van opdracht. Het Gerecht heeft de vereniging veroordeeld tot betaling van NAf 6.000,- aan de verzoeker, met inachtneming van de opzegtermijn uit de Golf Pro overeenkomst.

De beslissing van het Gerecht is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

BESCHIKKING

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: EJ 77890/2016
Datum beschikking: 14 april 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Curaçao,
verzoeker,
advocaat: mr. H.W. Braam,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
CURACAO GOLF & SQUASH CLUB,
gevestigd te Curaçao,
verweerster,
advocaat: mr. D.M. Wildeman.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en de [verweerster] genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Bij inleidend verzoekschrift met bewijsstukken, dat op 25 februari 2016 ter griffie is binnengekomen, heeft [verzoeker] verzocht om de [verweerster] te veroordelen tot het betalen van loon vanaf 1 januari 2016 tot de datum van ontbinding, vermeerderd met wettelijke vertragingsrente. Voorts heeft [verzoeker] verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning aan hem van een vergoeding van NAf 12.000,-. De [verweerster] heeft op voorhand producties toegezonden. De zaak is behandeld ter zitting van 24 maart 2016. [verzoeker] is in persoon verschenen met zijn gemachtigde, die de zaak heeft toegelicht, mede aan de hand van pleitaaanteke2ningen. Namens de [verweerster] zijn verschenen de voorzitter [voorzitter], de baancommissaris [baancommissaris], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd alsmede mr. Small. Van de zijde van de [verweerster] is verweer gevoerd, mede aan de hand van pleitaantekeningen.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
De [verweerster] is een vereniging waar de golfsport wordt beoefend door leden en introducees. De [verweerster] werkt doorgaans met een zogenaamde ‘Golf Pro’, een professionele golfspeler, die onder meer golflessen geeft.
2.2.
Partijen zijn op 1 augustus 2002 een schriftelijke overeenkomst aangegaan (verder: de Golf Pro overeenkomst) waarin is afgesproken dat [verzoeker] als Golf Pro diensten zal verlenen aan de [verweerster], bestaande uit het geven van golflessen en het exploiteren van de Golfwinkel. Onder f. van de overeenkomst staat:
Partijen nadrukkelijk zijn overeengekomen geen arbeidsovereenkomst aan te gaan, doch uitsluitend een overeenkomst aan te gaan tot het verrichten van enkele diensten door en voor rekening en risico van de Golf Professional.
2.3.
Met ingang van september 2007 startte [verzoeker] naast de golflessen en de exploitatie van de Golfwinkel met de zogenaamde baansupervisie. Dit hield in dat [verzoeker] verantwoordelijk werd voor het naar zijn inzicht organiseren en onderhouden van de golfbaan. Per maand werd in verband daarmee door de [verweerster] aan [verzoeker] NAf 2.000,- betaald.
2.4.
Per brief van 23 januari 2012 van de [verweerster] aan [verzoeker] is de Golf Pro overeenkomst opgezegd. [verzoeker] is na beëindiging van de overeenkomst opgevolgd door een andere Golf Pro (Golfer), die vervolgens de golflessen verzorgde en de Pro Shop exploiteerde. De activiteiten met betrekking tot de baansupervisie bleven ook nadat de opvolgende Golf Pro was aangevangen met zijn werkzaamheden in handen van [verzoeker].
2.5.
Per email van 5 oktober 2015 is aan [verzoeker] medegedeeld dat er geen gebruik meer zal worden gemaakt van de diensten van [verzoeker] met betrekking tot de baansupervisie per 1 januari 2016. Dit in verband met het gegeven dat de [verweerster] per november 2015 een andere Golf Pro had aangetrokken (de Haes). [verzoeker] heeft voor de maanden oktober, november en december 2015 telkens NAf 2.000,- betaald gekregen. Deze maanden heeft [verzoeker] geen activiteiten meer verricht met betrekking tot de golfbaan.
2.6. [
verzoeker] heeft per brief van 19 oktober 2015 aan de [verweerster] aangegeven het niet eens te zijn met de “opzegging” van zijn “dienstverband”. Volgens [verzoeker] is de opzegging onrechtmatig.
2.7.
Partijen hebben hierna verder gecorrespondeerd, waarbij [verzoeker] zich op het standpunt stelde dat de - naar zijn zeggen - arbeidsovereenkomst met betrekking tot de baansupervisie niet rechtsgeldig is beëindigd en de [verweerster] tegenwierp dat er geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, maar van het leveren van diensten en dat deze diensten zijn opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn.

3.Beoordeling

3.1.
Tussen partijen is in debat of de werkzaamheden van [verzoeker] voor de [verweerster] zijn aan te merken als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
3.2.
Dat wat tussen partijen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, de grondslag van de vordering van [verzoeker], is krachtens het bepaalde in artikel 7A: 1613a BW vereist dat sprake is van:
persoonlijk te verrichten werkzaamheden;
loon;
gezagsverhouding.
3.3.
Door de [verweerster] is niet weersproken dat op zich is voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van het rechtsvermoeden van artikel 7A: 1613ca BW. Het Gerecht zal dit – weerlegbare – rechtsvermoeden dan ook als uitgangspunt hanteren.
3.4. [
verzoeker] diende persoonlijk de werkzaamheden te verrichten. Aan dit element is dus voldaan.
3.5.
Aan [verzoeker] werd evenwel geen loon betaald. Hij ontving een vast bedrag van
NAf 2.000,- per maand. Hij leverde in dat verband, in ieder geval vanaf de maand juni 2015 tot en met december 2015, facturen aan. De facturen bevatten en CRIB nummer en bevatten telkens een bedrag van NAf 120,- aan omzetbelasting (OB). Dit duidt niet op loon, maar op betalingen in het kader van een overeenkomst van opdracht.
3.6.
Dan moet beoordeeld worden of sprake is van een gezagsverhouding. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij verantwoording schuldig was aan het bestuur betreffende de baansupervisie. Tevens wijst [verzoeker] op een email van 7 september 2007 van de [verweerster] waarin staat dat [verzoeker] ‘verantwoordelijkheid heeft af te leggen aan het bestuur, met name aan de baancommissaris’.
3.7.
Van de zijde van [verweerster] is naar voren gebracht dat [verzoeker] is aangetrokken als professional die de [verweerster] adviseerde en niet in een gezagsverhouding stond tot de [verweerster] en/of baancommissaris. De baancommissaris bevestigde dit ter zitting en heeft onder meer bij wijze van voorbeeld verklaard dat [verzoeker] het aan hem mededeelde als hij ([verzoeker]) op vakantie ging en geen toestemming aan hem vroeg. Ook kon [verzoeker] in de ogen van de baancommissaris ieder moment stoppen met zijn activiteiten in het kader van de baansupervisie. Volgens de baancommissaris zei [verzoeker] ook weleens dat hij niet wist welke opportunity hij morgen zou krijgen. Dat werd, zo begrijpt het Gerecht, zo door de baancommissaris opgevat dat [verzoeker] op ieder door hem gewenst moment kon opstappen.
3.8.
Van de zijde van [verzoeker] is in onvoldoende mate weersproken dat er geen sprake was van een gezagsverhouding. Dat hij verantwoording schuldig was aan het bestuur voor zijn activiteiten in het kader van baansupervisie, duidt op zichzelf niet op een gezagsverhouding. Ook in het kader van een overeenkomst van opdracht kan dit van een opdrachtnemer immers worden gevergd (zie in dat verband artikel 7: 402 BW).
3.9.
Verder is van belang dat de overeenkomst betreffende de baansupervisie is ontstaan toen partijen al jaren met elkaar samenwerkten op basis van de Golf Pro overeenkomst, die - zo is tussen partijen ook niet in debat - moet worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht. Als partijen een andere rechtsverhouding voor ogen had gestaan met betrekking tot de baansupervisie, zou het voor de hand hebben gelegen als dat ook daadwerkelijk zo was afgesproken. Hiervan is echter niet gebleken.
3.10.
Voorgaande - in onderlinge samenhang bezien - betekent dat niet is voldaan aan het element loon en het element gezagsverhouding. Dit leidt tot het oordeel dat de [verweerster] het rechtsvermoeden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst heeft ontzenuwd. De rechtsverhouding tussen partijen dient te worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht (artikel 7: 400 BW).
3.11.
Subsidiair heeft [verzoeker] een beroep gedaan op artikel 20 b van de Golf Pro overeenkomst waarin is bepaald dat een opzegtermijn geldt van zes maanden. De [verweerster] heeft slechts de blote stelling betrokken dat die opzegtermijn in onderhavige zaak niet geldt. Deze betwisting houdt geen stand. Het betoog van de [verweerster] is immers zonder nadere toelichting, die is uitgebleven, niet te rijmen met het gegeven dat [verzoeker] volgens de [verweerster] zijn [verzoeker]sultancy werkzaamheden betreffende de baan (baansupervisie) uitoefende op grond van artikel 18 van de Golf Pro overeenkomst. Dit artikel luidt als volgt:
Overige door de Golf Professional te ontwikkelen activiteiten waarin deze overeenkomst niet voorziet dienen te passen binnen de doelstellingen van de Club. De Golf Professional pleegt met betrekking daartoe tevoren overleg met het bestuur van de Club. Volgens de [verweerster] geldt de Golf Pro overeenkomst tussen partijen, ook waar het de baansupervisie betreft. De [verweerster] heeft desgevraagd niet kunnen uitleggen om welke reden de opzegtermijn van artikel 20 b van de Golf Pro overeenkomst dan niet zou gelden. Dit leidt tot de slotsom dat nu reeds drie maanden aan [verzoeker] zijn betaald zonder dat hij daarvoor werkzaamheden heeft verricht (november tot en met december 2015), thans nog drie maanden aan [verzoeker] zijn verschuldigd door de [verweerster]. Dit betekent dat de [verweerster] zal worden veroordeeld tot het betalen van NAf 6.000,- (3 x NAf 2.000,-) exclusief OB van 6% aan [verzoeker].
3.12.
Aangezien partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zal ieder der partijen de eigen proceskosten moeten dragen.

4.Beslissing

Het Gerecht
4.1.
veroordeelt de [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van NAf 6.000,-;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.