ECLI:NL:OGEAC:2016:31

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 69780 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kostenvergoeding in belastingzaak met betrekking tot naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende, een eenmanszaak die actief is in de haarverzorging, een verzoek ingediend om kostenvergoeding voor zowel de bezwaarfase als de beroepsfase van een naheffingsaanslag omzetbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen, betrof een bedrag van Naf. 1000 voor de maand september 2013. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag. In beroep heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld en heeft zij een kostenvergoeding van Naf. 750 gevraagd voor de beroepsfase, die betrekking heeft op kosten van rechtsbijstand.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag niet door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd, en heeft het verzoek om kostenvergoeding voor de bezwaarfase verworpen. Voor de beroepsfase heeft het Gerecht vastgesteld dat de regels voor kostenvergoeding nog niet zijn vastgesteld, maar heeft het de kosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op Naf. 1.050. Het Gerecht heeft de Inspecteur veroordeeld in deze proceskosten, maar heeft geen aanleiding gezien voor een hogere vergoeding dan het vastgestelde bedrag. De uitspraak werd gedaan op 18 mei 2016.

Uitspraak

Uitspraak van 18 mei 2016
BBZ nr. 69780 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,
wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 24 april 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting voor de maand september 2013 opgelegd ten bedrage van Naf. 1000.
1.2
Belanghebbende is op 10 juni 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2014 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 22 augustus 2014 in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband is op 24 februari 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A. Namens belanghebbende is drs. B verschenen. Partijen hebben afloop van de comparitie te kennen gegeven dat de zaak voldoende behandeld is. Het Gerecht leidt hieruit af dat partijen daarmee toestemming hebben gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Uit het door belanghebbende overgelegde registratie uittreksel van de Inspectie der belastingen Curaçao, blijkt dat de eenmanszaak waarvan de activiteiten in het uittreksel worden omschreven als “HAARVERZORGING/KAPPER E.A. SCHOONHEID” met ingang van 1 september 2013 actief is.
2.3
Aan belanghebbende is op haar eigen verzoek, de regeling kleine ondernemers (hierna RKO) van toepassing verklaard en wel met ingang van 1 oktober 2013. Belanghebbende heeft de aan haar uitgereikte jaaraangifte omzetbelasting voor het jaar 2013 tijdig ingediend.
2.4
Aan belanghebbende is voor de maand september 2013 een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van Naf.1000. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar aangetekend. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende tevens verzocht om toekenning van een kostenvergoeding. In de uitspraak op het bezwaarschrift heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd en geen kostenvergoeding toegekend.
2.5.
In de uitspraak op het bezwaarschrift is – voor zover van belang- het volgende vermeld:
“De reden dat ik niet aan uw bezwaarschrift tegemoet kom is:
Dat uw aangifte niet binnen de gestelde termijn is ingediend.
Tot heden is de aangifte niet ingediend.
De aanslag wordt derhalve gehandhaafd”
2.6
De naheffingsaanslag is nadat het beroep is ingesteld, op 30 november 2015 ambtshalve verminderd naar nihil.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op kostenvergoeding van de bezwaarfase en de beroepsfase en voor welke bedragen.
3.2
Belanghebbende stelt – samengevat- dat haar een kostenvergoeding van de bezwaarfase toekomt omdat de Inspecteur ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld. Voor de beroepsfase bepleit belanghebbende een integrale kostenvergoeding ten bedrage van Naf. 750. Naar het Gerecht begrijpt heeft dit bedrag betrekking op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.3
De Inspecteur betwist dat sprake is van ernstig onzorgvuldig handelen van de zijde van de Belastingdienst. De Inspecteur voert daartoe aan dat de naheffingsaanslag voor de maand september 2013 terecht is opgelegd omdat belanghebbende gehouden was voor deze maand afzonderlijk aangifte te doen. De RKO regeling gold immers nog niet voor deze maand. Aan belanghebbende is voor de maand september 2013 een aangiftebiljet uitgereikt. Over de kostenvergoeding van de beroepsfase begrijpt het Gerecht dat de Inspecteur daartoe geen reden ziet omdat de naheffingsaanslag is verminderd naar nihil en dus geen belang meer is bij de zaak.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
De naheffingsaanslag is nadat beroep is ingesteld verminderd naar nihil. Het beroep is in zoverre bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk. Het Gerecht zal hierna ingaan op het verzoek om kostenvergoeding.
Wettelijk kader kostenvergoeding bezwaarfase
4.2
De kostenvergoeding in de bezwaarfase wordt geregeld in artikel 32A van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Artikel 32A luidt als volgt:
1. De kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden uitsluitend ten laste van s’Lands kas vergoed, op verzoek van de belastingplichtige, voor zover de voor bezwaar vatbare beschikking door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.
2. Het verzoek wordt gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De Inspecteur beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
3. Bij ministeriële regeling met algemene werking kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de kosten waarop de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend betrekking kan hebben en de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.”
4.3
In de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling) is uitvoering gegeven aan het derde lid van artikel 32A ALL. Ingevolge die regelgeving kan de vergoeding van kosten uitsluitend betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en wordt berekend op de in artikel 6.4 van de regeling vermelde forfaitaire wijze. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge artikel 6.2, derde lid van de regeling, worden afgeweken van de forfaitaire berekeningswijze.
4.4
Ten aanzien van de vergoeding van de kosten van het bezwaar oordeelt het Gerecht als volgt. Uit de vaststaande feiten blijkt dat belanghebbende met ingang van 1 september 2013 een onderneming drijft in de zin van de Landsverordening Omzetbelasting. Belanghebbende was dan ook vanaf dat moment belastingplichtig voor de omzetbelasting. Een ieder die belastingplichtig is voor de omzetbelasting is, behoudens het geval van ontheffing, gehouden om maandelijks aangifte te doen. De verschuldigdheid van omzetbelasting is, anders dan belanghebbende kennelijk meent, geen voorwaarde voor de aangifteplicht. Ingevolge artikel 14, vijfde lid van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen moet ook in het geval over een tijdvak geen belasting is verschuldigd aangifte worden gedaan bij de Inspecteur. Belanghebbende betwist dat de Inspecteur voor de maand september 2013 een aangiftebiljet heeft uitgereikt. De vraag of de Inspecteur wel een aangiftebiljet heeft uitgereikt kan gelet op de artikelen 6 in samenhang met artikel 8 en artikel 14 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna ALL) in het midden blijven. Uit deze wettelijke bepalingen volgt namelijk dat de belastingplichtige in het geval geen aangiftebiljet door de Inspecteur is uitgereikt zelf de Inspecteur dient te verzoeken om een aangiftebiljet. Bij achterwege blijven van een aangifte kan de Inspecteur ingevolge artikel 16, eerste lid ALL een naheffingsaanslag opleggen. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur door het achterwege blijven van een aangifte terecht een naheffingsaanslag opgelegd. De voor bezwaar vatbare beschikking (naheffingsaanslag) is derhalve niet door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht genomen. Uit het vorenstaande volgt dat er geen reden aanwezig is voor het toekennen van een kostenvergoeding voor het bezwaar.
Wettelijk kader kostenvergoeding beroepsfase
4.5
Met ingang van het jaar 2016 is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. Artikel 15 luidt – voor zover van belang – als volgt:
Het Gerecht is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De belanghebbende kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
2. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld over de kosten waarop de veroordeling, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop de hoogte van de kosten worden vastgesteld”.
4.6
In de overgangsregeling is het volgende vermeld:
“Art. III 1. De behandeling van de zaken die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze landsverordening in Curaçao aanhangig waren bij de Raad van Beroep voor belastingzaken, wordt met ingang van de inwerkingtreding van deze landsverordening voortgezet door een meervoudige kamer.
2. De meervoudige kamer past het op het moment van indiening van het verzoekschrift geldende recht toe, tenzij toepassing van het recht zoals gewijzigd bij deze landsverordening, gunstiger is voor de appellant”.
4.7
Ten aanzien van de toekenning van kostenvergoeding van het beroep oordeelt het Gerecht als volgt. Anders dan de Inspecteur betoogt bestaat op basis van het overgangsrecht wel de mogelijkheid tot toekenning van een kostenvergoeding. Volgens het overgangsrecht heeft belanghebbende immers recht op toepassing van het voor hem gunstiger recht. In dit geval gaat het om het voornoemd artikel 15 LBB, dat het Gerecht de bevoegdheid geeft om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van beroep die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.8
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken daarom zelf dienen te bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het derde lid van artikel 2 van het Besluit worden afgeweken van deze berekeningswijze.
4.9
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een integrale kostenvergoeding van Naf.750 omdat hij door de handelwijze van de Inspecteur gedwongen werd om in beroep te gaan en dat pas in de beroepsfase de Inspecteur inhoudelijk op de zaak is ingegaan. Het Gerecht oordeelt hierover dat de Inspecteur door in de bezwaarfase vast te houden aan de aanslag, wegens het achterwege blijven van een aangifte, niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Het Gerecht acht daarom geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een afwijking van de forfaitaire berekeningswijze rechtvaardigen.
4.1
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 1.050 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie, met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 1). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 1. Voor de toekenning van een hoger bedrag acht het Gerecht geen termen aanwezig.
4.11
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep niet ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de aanslag en voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.J. Noordhuizen en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).