ECLI:NL:OGEAC:2016:2

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
500.00153/15
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot zeven jaar gevangenisstraf wegens poging doodslag met vuurwapen

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1971 te Curaçao en thans gedetineerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 8 januari 2016 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 4 september, 16 december en 18 december 2015. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van tien jaar, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. De verdachte had op 17 mei 2015 meerdere keren met een vuurwapen op een slachtoffer geschoten, waarbij het slachtoffer gewond raakte. Het Gerecht oordeelde dat de verklaringen van getuigen betrouwbaar waren en verwierp het verweer van de verdediging over onbetrouwbaarheid van getuigenverklaringen. Het beroep op putatief noodweer werd ook verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich bedreigd voelde. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat de feiten bewezen waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Tevens werd het in beslag genomen vuurwapen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

V E R K O R T S T R A F V O N N I S
Verkort vonnis van het Gerecht in eerste aanleg voor strafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1971 te Curaçao,
wonende in Curaçao, thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2015, 16 december 2015 en 18 december 2015. De verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.C. Vaders zijn telkens verschenen, met uitzondering van de terechtzitting van 18 december 2015. Op die datum is het onderzoek ter terechtzitting achtereenvolgens voortgezet en onmiddellijk gesloten, waarna het Gerecht heeft bepaald dat uitspraak wordt gedaan ter zitting van 8 januari 2016.
De officier van justitie, mr. C.H. Hato-Willems heeft ter terechtzitting van 16 december 2015 gevorderd de verdachte ter zake van de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot doodslag en het onder feit 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren met aftrek van voorarrest.
vuurwapen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en subsidiair dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding(maak een keuze), zoals deze op de terechtzitting van 4 september 2015 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging luidt als volgt: …

3.Voorvragen

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot
kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is het Gerecht van oordeel dat het onder feit 1 primair, impliciet primair ('moord') (vul de feitaanduidingen in)ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4B. Bewijs(middel)verweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaringen die de aangever en de diverse getuigen tegenover de politie hebben afgelegd, onbetrouwbaar zijn. Aangevoerd is dat die verklaringen inhoudelijk inconsistent zijn en op sommige punten ronduit ongeloofwaardig.
Dit verweer wordt verworpen. De verklaringen van de aangever en de getuigen over de aanloop tot het schietincident en de exacte omstandigheden waaronder is geschoten, stemmen in essentie overeen. Zij verschillen niet op zodanig wezenlijke punten van elkaar dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van hun voor het bewijs gebezigde verklaringen. Gelet op de hectiek van het moment en het relatief korte tijdsbestek waarbinnen het schietincident zich heeft afgespeeld, is het ook niet verwonderlijk dat de diverse verklaringen niet op alle onderdelen aan elkaar gelijk zijn.
4C. Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
4D. Bewijsoverweging(en)
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde poging tot doodslag omdat de verdachte geen opzet had op het doden van de aangever. Aangevoerd is dat de verdachte niet gericht op de aangever heeft geschoten.
Al wat de raadsvrouw en de verdachte ter zitting hebben aangevoerd over het aantal schoten en de richting daarvan, respectievelijk
uit angst in het wilde weg geschoten(raadsvrouw) en
één keer geschoten in de lucht(verdachte), wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt dat de verdachte in elk geval vier keer gericht heeft geschoten op de aangever.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet duidelijk gebleken vanaf welke afstand is geschoten. Het feit dat de aangever door een kogel is geraakt, betekent in elk geval dat hij binnen schootsafstand was. Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet het opzet van de verdachte gericht zijn geweest op de dood van de aangever. Het Gerecht beschouwt het opzet van de verdachte daarop als een gegeven, nu het meermalen gericht schieten met een vuurwapen op een persoon die zich binnen schootsafstand bevindt, naar de uiterlijke verschijningsvorm meebrengt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het intreden van de dood heeft gewild of in elk geval op de koop toe heeft genomen
.
4E. Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, op die wijze dat:
Feit 1 primair(impliciet subsidiair)
hij op 17 mei 2015 ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waardoor die [slachtoffer] aan zijn neus en oog en gezicht werd geraakt, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Feit 2
hij op 17 mei 2015 een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten,
 één pistool (van het merk
Fn-Baby Browning, kaliber
6.35mm),
voorhanden heeft gehad;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

5A. Kwalificatie

De bewezenverklaarde feiten leveren op:
Feit 1 primair (impliciet subsidiair)
Poging tot doodslag;
Feit 2
Overtreding van het verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930.
5B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsvrouw is een beroep gedaan op putatief noodweer(exces) en is bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing van dit verweer is aangevoerd dat de verdachte werd omsingeld en bedreigd door een groep personen met wie hij kort daarvoor onenigheid had gehad en waarvan enkele leden zichtbaar waren voorzien van vuurwapens. Hij dacht dat hij door de groep zou worden aangevallen en heeft daarom geschoten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de hiervoor gestelde omstandigheden die de verdachte volgens de verdediging redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen, niet aannemelijk geworden.
Al om die reden moet het beroep op putatief noodweer worden verworpen. Op grond hiervan faalt ook het beroep op putatief noodweerexces.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de
omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 17 mei 2015 geprobeerd om het slachtoffer om het leven te brengen door meerdere kogels op hem af te vuren op het parkeerterrein van het Zuikertuin winkelcentrum. Eén van die kogels heeft het slachtoffer geraakt in zijn gezicht. Daardoor is een zenuw van zijn linkeroog beschadigd. Dit heeft tot gevolg gehad dat het slachtoffer zijn linkeroog niet meer naar links kan bewegen. De kogel bevindt zich nog steeds in het hoofd van het slachtoffer; op dit moment is nog onzeker of de kogel operatief kan worden verwijderd.
Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van wat de verdachte hem heeft aangedaan. Een schietincident als dit schokt bovendien de rechtsorde en draagt bij aan het ontstaan en in stand houden van in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Dat geldt te meer nu de verdachte heeft geschoten terwijl hij zich op een openbare parkeerplaats bevond waar op dat moment meerdere voertuigen en personen aanwezig waren.
De verdachte heeft kennelijk gemeend een kort daarvoor ontstane ruzie te moeten oplossen door het gebruik van een vuurwapen. De lichtvaardigheid waarmee hij dat heeft gedaan wordt hem zwaar aangerekend. Iedere vorm van eigenrichting en daarmee ook het onderhavige schietincident is binnen de Curaçaose samenleving en rechtsorde volstrekt onacceptabel. Door zijn handelen heeft de verdachte op dit verbod van eigenrichting een ernstige inbreuk gemaakt.
In verband met de persoon van de verdachte heeft het Gerecht bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de strafkaart van de verdachte van 19 mei 2015. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Die veroordeling is echter te lang geleden en het toen bewezenverklaarde feit is te verschillend van het nu bewezene om met die eerdere veroordeling ten nadele van de verdachte rekening te houden. Voorts heeft het Gerecht kennis genomen van het adviesrapport van 6 juli 2015 van de reclassering.
De verdachte is onderzocht door de psychologen W.T. Linkels en L. Bonofacia en de psychiater G.E. Matroos. Hun rapporten respectievelijk ongedateerd en van 12 november 2015 houden in dat de verdachte niet lijdende is aan een psychische stoornis. Zij concluderen dat de gepleegde delicten de verdachte volledig kunnen worden toegerekend. De kans op herhaling wordt ingeschat als relatief laag.
In het psychologisch rapport staat nadrukkelijk vermeld dat er sprake lijkt te zijn van een vrij unieke samenloop van omstandigheden die zich niet snel zal herhalen.
Bij de strafoplegging wordt rekening gehouden met de bevindingen van de gedragsdeskundigen.
(vul de feitaanduidingen in)
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor wat betreft de duur van de op te leggen vrijheidsstraf is door het Gerecht naast het vorenstaande acht geslagen op straffen die worden opgelegd in gevallen die min of meer vergelijkbaar zijn met de onderhavige poging tot doodslag. Gelet hierop en mede gelet op de mate waarin de bewezenverklaarde poging tot doodslag (wellicht blijvend) persoonlijk leed bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht, acht het Gerecht een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaar passend en geboden. Nu dit een vrijheidsstraf betreft van meer dan vier jaren, is het niet mogelijk om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen zoals door de verdediging is verzocht.

8.Beslag

Ten aanzien van het in beslaggenomen pistool van het merk Fn-Baby Browning, kaliber 6.35 mm zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat de bewezen feiten met betrekking tot dat voorwerp zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de al aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 1:119, 1:136, 1:224, 2:259 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Vuurwapenverordening 1930.

10.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair, impliciet primair, is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde, zoals in rubriek
4Eomschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5Agenoemde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
onttrekt aan het verkeerhet in rubriek
8genoemde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.B. van den Enden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 8 januari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.