4.Bewijsbeslissingen
4A. Redengevende feiten en omstandigheden
Het Gerecht komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
Proces-verbaal inzake verkeersongeval d.d. 27 juni 2015 (einddossier bijlage 1), voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 26 april 2015 omstreeks 22.30 uur vond een verkeersongeval plaats op de kruising van de Weg naar [locatie 1], [straat 1] en [straat 2] te Curaçao tussen de door de verdachte bestuurde personenauto van het merk Mitsubishi, type Lancer, en de door [slachtoffer 1] bestuurde motorfiets. Op grond van onderzoek is de volgende toedracht van het ongeval vastgesteld.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de Weg naar [locatie 1], [straat 1] en [straat 2]. De Weg naar [locatie 1] en de [straat 1] lopen parallel naast elkaar en worden gescheiden door een verhoogde onverharde berm. De Weg naar [locatie 1] bestaat ter hoogte van de plaats van het ongeval uit drie rijstroken, te weten: twee rijstroken, een linker- en een rechterrijstrook, die bestemd zijn voor het doorgaande verkeer en een linker uitrijstrook, bestemd voor het verkeer dat vanaf de Weg naar [locatie 1] linksaf wenst te slaan teneinde de [straat 2] op te rijden.
De bestuurder van de personenauto reed vanaf de linker uitrijstrook van de Weg naar [locatie 1] met een bocht naar links de kruising gevormd met de [straat 1] en de [straat 2] op, zonder de doorgang naast zich vrij te laten voor de bestuurder van de motorfiets, die over de linkerrijstrook van de [straat 1] als tegenligger kwam aanrijden en die de auto op korte afstand was genaderd. De auto bevond zich dwars op de kruising en verhinderde de vrije doorgang van de motorfiets. De motorfiets raakte in een schuin naar rechts afhellende stand, waardoor de rechterzijde van de staandhouder van de motorfiets in aanraking kwam met het wegdek. Hierdoor werd het wegdek bekrast. Aan de hand hiervan kwamen het voertuig en de bestuurder uit elkaar. Het voertuig botste met forse kracht tegen het rechtervoorspatscherm. De bestuurder kwam van de motor af en sloeg met forse kracht met zijn lichaam tegen het rechtervoorspatscherm en rechtervoorwiel van de auto. Het lichaam sloeg tegen de auto, terwijl zijn hoofd en nek vanuit de hoogte boven tegen de motorkap sloeg. Door de forse kracht waarmee de kin van het slachtoffer tegen de motorkap rand sloeg, bewoog het hoofd in en zwiepende beweging. Hierdoor ontstond een verwonding aan de keel die bloedspatten achterliet op de rand van de motorkap en rechterspatscherm. Omstreeks 23.15 uur is de dood van het slachtoffer geconstateerd door de politiearts. Het stoffelijk overschot is door zijn ouders herkend als dat van wijlen [slachtoffer 1].
Geschrift, te weten Rapportage forensisch pathologisch onderzoek (gerechtelijke sectie) d.d. 6 mei 2015 (los stuk), p. 7 onder Conclusie, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] wordt het overlijden zonder meer verklaard door verscheuring van de hersenstam, ten gevolge van inwerking van fors uitwendig mechanisch stomp botsend en uitgebreid schavend geweld, zoals goed passend bij een verkeersincident.
Proces-verbaal betreffende het uitzicht op de plaats delict d.d. 20 juni 2015 met bijbehorende bijlagen (einddossier, bijlage 3):
De plaats delict en omgeving is goed verlicht.
Proces-verbaal van bevinding (inschatting snelheid) van Bureau Verkeerstoezicht & Techniek d.d. 13 mei 2015 (2e aanvulling, bijlage 15), voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Uit de videobeelden van de beveiligingscamera’s van [bedrijf 1] wordt afgeleid dat de bestuurder van de auto (
van de verdachte, opm. rechter) zich twee seconden voor de aanrijding op een afstand van ongeveer 8 meter van het conflictpunt bevond. Hieruit wordt afgeleid dat de bestuurder van de auto het conflictpunt met een snelheid van vier meter per seconde heeft benaderd. Omgerekend is dat de bestuurder van de auto het conflictpunt met een snelheid van ongeveer 14 kilometer per uur naderde. Aan de hand van inschattingen kan worden gesteld dat de bestuurder van de personenauto vlak voor de aanrijding met een snelheid van ongeveer 14 km/u heeft gereden.
Proces-verbaal van plaatselijke schouw door de rechter-commissaris d.d. 3 mei 2016, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 14 april 2016 is een blikveld reconstructie uitgevoerd met een auto van het merk Mitsubishi, model Lancer, gelijk aan de auto waarin de verdachte reed ten tijde van het ongeval. De ooghoogte in de auto van een persoon met de lengte van de verdachte, (volgens [getuige 1] bedraagt deze 1.83 m) is 1.20 m. Met deze auto is de rijroute die de verdachte kort voor en na het ongeluk heeft afgelegd, nagereden.
2. Griffier bestuurt de auto en merkt het volgende op: Vanaf de U-turn gereden op de linkerbaan van de Weg naar [locatie 1], links de uitrijstrook opgereden om aan het einde daarvan links af te slaan en de [straat 2] op te rijden. Op de uitrijstrook wordt gereden met een snelheid van gemiddeld 20 km/uur. Pas aan het einde van de uitrijstrook kun je naar links draaien. Op dat moment is er vrij zicht op de [straat 1].
3. Rechter-commissaris bestuurt de auto en merkt het volgende op: Vanaf de U-turn gereden op de linkerbaan van de Weg naar [locatie 1], links de uitrijstrook opgereden om aan het einde daarvan links af te slaan en de [straat 2] op te rijden. Op de uitrijstrook wordt gereden met een snelheid van gemiddeld 30 km/uur. Vanaf het moment dat ik naar de linkerkant draai heb ik vrij zicht. De auto bevindt zich dan nog niet op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer.
4. Rechter-commissaris bestuurt de auto en merkt het volgende op: Vanaf de U-turn gereden op de linkerbaan van de Weg naar [locatie 1], links de uitrijstrook opgereden om aan het einde daarvan links af te slaan en de [straat 2] op te rijden. Op de uitrijstrook wordt gereden met een snelheid van gemiddeld 20 km/uur. Zodra de auto aan het einde van de uitrijstrook draait, heb je vrij zicht. Zie foto AM8. De foto AM9 geeft het blikveld weer dat je hebt net voordat de auto de weghelft van het tegemoetkomende verkeer op rijdt.
Eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting van 22 juni 2016, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
De rechter bekijkt de in het proces-verbaal van plaatselijke schouw door de rechter-commissaris d.d. 3 mei 2016 opgenomen foto’s en neemt het volgende waar:
Foto’s AM4, AM5 en AM6: op de uitvoegstrook, voordat de auto de plek nadert waar deze moet stoppen om het doorgaande verkeer op de [straat 1] voor te laten gaan, is er voldoende zicht op dat doorgaande verkeer.
Foto AM7: op de kruising, bij het nog dichter naderen van de plek waar de auto moet stoppen om het doorgaande verkeer op de [straat 1] voor te laten gaan, is er voldoende zicht op dat doorgaande verkeer.
Foto AM8: op de kruising, bij het nog dichter naderen van de plek waar de auto moet stoppen om het doorgaande verkeer op de [straat 1] voor te laten gaan, is er goed zicht op dat doorgaande verkeer.
Foto AM9: op de kruising, bij het maken van de bocht om linksaf te slaan naar de [straat 2], dus voordat de auto op de [straat 1] is, is er zeer goed zicht op het doorgaande verkeer.
Foto AM10: tijdens het linksaf slaan op de kruising, op de plek waar de auto net de middenberm is gepasseerd en nog voor het rijden op de [straat 1], is er zeer goed, vrij zicht op het doorgaande verkeer.
Eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting van 22 juni 2016, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
De rechter bekijkt de videobeelden van [bedrijf 1] en neemt het volgende waar, voor zover van belang. Het eerste video bestand:
Om 22.29.36 komt de auto van de verdachte in beeld. De auto lijkt iets af te remmen ter hoogte van de lantaarnpaal op de Weg naar [locatie 1] (om 22.29.39), neemt dan de bocht naar links en rijdt zonder te stoppen de kruising met de [straat 1] over, waar vervolgens de botsing plaatsvindt. Om 22.29.40 is te zien dat de motorfiets de voorverlichting voert.
Proces-verbaal Onderzoek naar de geschiktheid om als bestuurder van een voertuig op te treden van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 27 april 2015 (voorgeleiding proces-verbaal onderzoek, p. 13-17)
Bij onderzoek naar de geschiktheid van de verdachte om als bestuurder van een voertuig op te treden, wordt waargenomen: sterke alcohollucht, zwaaiend evenwicht, staan op rechter en linker been onmogelijk, zwaaiend lopen, zwaaiend omdraaien, neusproef rechts onzeker. Op grond van de resultaten van het onderzoek verklaart de verbalisant ten aanzien van de bekwaamheid om ten tijde van de proeven het door hem bestuurde vervoermiddel naar behoren te kunnen besturen: alcoholinvloed ontegenzeggelijk. Bekwaamheid om te rijden: ongeschikt. Gelet op zijn waarnemingen en de resultaten van de door de verdachte afgelegde proeven acht de verbalisant de verdachte ongeschikt om als bestuurder van een motorrijtuig op te treden.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 24 september 2015 (los stuk), voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik kwam na ongeveer 20 à 25 minuten na het ongeval op de plaats delict.
[verdachte] rook sterk naar alcohol, hij sprak met een dikke tong en had een zwaaiende gang, daarmee bedoelde ik dat hij niet rechtop kon lopen. Ik zag ook dat [verdachte] onvast op zijn benen stond.
Proces-verbaal van bevinding van verbalisant [verbalisant 2], hoofdinspecteur KPC, d.d. 11 mei 2015 (2e aanvulling, bijlage 8), voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik kwam om omstreeks 23.05 uur op de plaats delict. Ik zag dat [verdachte] heel traag in zijn handelingen was. Ook riekte zijn adem naar alcoholhoudende drank. Toen hij afgevoerd werd zag ik dat hij amper op eigen benen kon blijven staan.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2016 afgelegd, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 26 april 2015 als bestuurder van een auto betrokken ben geweest bij een verkeersongeval. Het was donker. Ik reed over de uitvoegstrook en maakte de bocht naar links. Aan het einde van de uitvoegstrook remde ik iets af. Ik maakte de bocht naar links, stak de kruising over en voelde dat er een botsing plaatsvond. Ik had het voertuig, dat van rechts kwam, niet zien aankomen rijden. Het klopt dat in deze situatie het tegemoetkomend verkeer dat op de [straat 1] rijdt, voorrang heeft. Voordat ik de bocht nam, had ik geremd maar de auto niet tot stilstand gebracht. Toen ik langzaam reed, heb ik niet gezien dat er een voertuig kwam aanrijden. Toen keek ik al naar de kant waarheen ik zou gaan, dus richting de [straat 2]. Na het afremmen liet ik het gaspedaal los en ging ik de bocht om. In de bocht gaf ik weer gas. Ik had die dag tussen ongeveer 17.00/18.00 uur en 21.30/22.00 uur ongeveer zes cups whisky met ijs gedronken. Het waren cups van 12 of 10 ounce. Ik heb niet veel gegeten. Het laatste glas whisky heb ik een uur of 30 minuten voor het ongeluk gedronken. Ik ben politieagent. Ik weet wat de invloed van alcohol op het lichaam is. Je wordt er dronken van en reageert traag. Ik begrijp wat u voorhoudt, namelijk dat in het algemeen gesproken (de hoeveelheid van een standaardglas) alcohol na ongeveer 1 à 1,5 uur is afgebroken en dat de alcohol uit bijvoorbeeld vier standaardglazen whisky dus na ongeveer vier à zes uur is afgebroken.
Feitelijke toedracht
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. De verdachte heeft, rijdend over de uitvoegstrook op de Weg naar [locatie 1] en voordat hij de bocht naar links richting de [straat 2] nam, zijn auto iets afgeremd. In de bocht, vóór de kruising met de [straat 1], heeft de verdachte weer gas gegeven. Vervolgens is hij zonder te stoppen en zonder nogmaals naar rechts (naar het tegemoetkomend verkeer op de [straat 1]) te kijken, de kruising opgereden met een snelheid van ongeveer 14 km/u, waarna de van rechts komende motorfiets op zijn auto is gebotst. De bestuurder van de motorfiets is als gevolg van de botsing overleden.
Verkeersbord
Door de raadsvrouw is betoogd dat het verkeersbord dat in de middenberm staat, het zicht van de verdachte op de [straat 1] heeft belemmerd en hij daardoor de motorfiets niet heeft kunnen zien komen aanrijden. Ter onderbouwing van het verweer is een rapport van dhr. [getuige 2] overgelegd, welk rapport ter terechtzitting door dhr. [getuige 2] als getuige is toegelicht. De getuige heeft ter zitting verklaard dat de berekeningen in het rapport onder meer zijn gebaseerd op de plaats waar de verdachte de rem van de auto losliet. Het feit dat de verdachte de auto niet langer afremde toont volgens de getuige aan dat de verdachte dacht dat de [straat 1] vrij was. Op basis van dat moment heeft de getuige vastgesteld wat het zicht van de verdachte was en of het verkeersbord in dat gezichtsveld was, aldus de getuige ter terechtzitting. Naar het oordeel van het Gerecht is dit een onjuist uitgangspunt in deze zaak. De door de getuige bedoelde plek is gelegen op de uitvoegstrook. De verdachte heeft immers verklaard dat hij rijdend op de uitvoegstrook, vóór de bocht, heeft afgeremd, hetgeen door de videobeelden wordt bevestigd. Dat het verkeersbord het zicht van het verkeer dat op de uitvoegstrook rijdt, enigszins belemmert, staat niet ter discussie. Het gaat in deze om de vraag of het zicht bij het naderen en oprijden van de kruising met de [straat 1] door het verkeersbord werd belemmerd. Uit het proces-verbaal van de schouw en de eigen waarneming van de rechter met betrekking tot de tijdens de schouw gemaakte foto’s van de situatie ter plaatste, blijkt dat het zicht op de [straat 1] op die plek goed is en niet door het desbetreffende verkeersbord wordt belemmerd. Het verweer op dit onderdeel wordt derhalve verworpen.
Alcohol
De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar zes glazen whisky had genuttigd, maar niet dronken was. Het Gerecht overweegt dat dit laatste niet ter zake doet. Het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt, is dat hij ten tijde van het ongeval onder kennelijke invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde (feit 1 primair) en dat hij onder zodanige invloed verkeerde van een stof waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten dat het gebruik ervan de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht (feit 2).
Onder kennelijke invloed (feit 1 primair)
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zes (bij de politie: zes à acht) cups whisky heeft genuttigd in een tijdspanne van ongeveer vijf uren. Het laatste glas whisky heeft hij ongeveer 30 à 60 minuten voor het ongeval genuttigd. Nadat hij deze alcoholische dranken had genuttigd, heeft de verdachte zijn auto bestuurd. Het is algemeen bekend dat door de consumptie van zes glazen whisky sprake is van enige invloed van alcohol. De onder feit 1 primair tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid is reeds daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Onder zodanige invloed dat niet tot behoorlijk besturen in staat (feit 2)
Dat de verdachte niet tot behoorlijk besturen van de auto in staat moet worden geacht, blijkt naar het oordeel van het Gerecht reeds uit de hoeveelheid geconsumeerde whisky, te weten minstens zes cups gedurende een tijdspanne van ongeveer vijf uren. Het is algemeen bekend dat door het gebruik van alcoholhoudende drank het reactievermogen en het waarnemingsvermogen afnemen en dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid kan verminderen. De verdachte wist dit ook; hij is als politieagent bekend met de gevolgen. Het is ook algemeen bekend - en zeker een politieagent moet daarmee bekend worden geacht - dat deze invloed op de rijvaardigheid reeds optreedt bij het gebruik van twee (standaard)glazen alcoholhoudende drank. Dat de verdachte niet in staat was tot behoorlijk besturen, wordt bevestigd door de uitslag van de ‘dronkenmanstest’ en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [verbalisant 2]. Het Gerecht acht deze bewijsmiddelen betrouwbaar, reeds omdat deze in lijn zijn met de eigen verklaring van de verdachte dat hij minstens zes glazen whisky had gedronken. Uit genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte niet alleen een alcohollucht verspreidde, maar ook een zwaaiend evenwicht vertoonde, met een dikke tong sprak en niet op zijn benen kon staan. Dit alles vormt het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte onder zodanige invloed van alcohol verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen van de auto in staat moest worden geacht.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verdachte suikerziekte patiënt is, dat een dergelijke patiënt in een acute stresssituatie een naar aceton ruikende adem kan vertonen en dat dit kan worden verward met alcohol intoxicatie. Wat hiervan ook zij, dit betoog doet niet af aan het feit dat de verdachte minstens zes cups whisky heeft genuttigd en andere kenmerken vertoonde van het onder invloed van alcohol zijn. Het gestelde alternatieve scenario dat de verdachte een diabetische aanval had, is gelet daarop niet aannemelijk. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Door de raadsvrouw is voorts betoogd dat er geen bloedtest of ademtest is verricht en dat dit wel had gemoeten. Het Gerecht overweegt dat het verweer op een verkeerde lezing van de tenlastelegging en wet is gebaseerd. De verdachte wordt overtreding van artikel 22 lid 1 Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 (WVVC) verweten; niet het tweede lid van dat artikel. In de Memorie van Toelichting bij artikel 22 WVVC is uitdrukkelijk bepaald dat het eerste lid een opsporingsmethode en bewijsvoering toelaat zoals tot nu toe gebruikelijk is, dat wil zeggen door middel van de ‘dronkenmanstest’. Het verweer van de raadsvrouw ziet op het tweede lid van artikel 22 WVVC en doet dus niet ter zake.
Schuld
Ter beantwoording staat de vraag of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval en zo ja, in welke mate. Daarbij komt het, volgens vaste rechtspraak, aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld. Het Gerecht overweegt in dit verband als volgt.
De verdachte is de kruising met de [straat 1] opgereden, waarbij hij de van rechts komende motorfiets geen voorrang heeft verleend, omdat hij niet nogmaals naar rechts heeft gekeken en zijn auto niet voldoende heeft afgeremd of tot stilstand heeft gebracht, waarna de motorfiets op zijn auto is gebotst.
Het ongeval heeft plaatsgevonden terwijl de duisternis was ingetreden. Het kruispunt met de [straat 1] was echter goed verlicht en, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, werd het zicht op het tegemoetkomend verkeer op de [straat 1] ter hoogte van de kruising niet door het verkeersbord belemmerd. In deze omstandigheden had de verdachte de naderende motorfiets kunnen en moeten waarnemen en daarop moeten anticiperen. Juist in het donker en juist als het zicht van de verdachte op het tegemoetkomend verkeer op de [straat 1] kort daarvoor (rijdend op de uitvoegstrook) nog door het verkeersbord was belemmerd, had de verdachte zijn auto tot stilstand moeten brengen of meer moeten afremmen alvorens de kruising op te rijden, om zich ervan te vergewissen dat er geen tegemoetkomend verkeer op de [straat 1] reed. De verdachte is echter - zonder te stoppen of voldoende af te remmen en zonder nogmaals naar rechts te kijken - de kruising opgereden. Aldus heeft hij bewust het risico genomen dat hij een mogelijk van rechts komend voertuig niet (tijdig) zou zien, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt.
Dit alles heeft plaatsgevonden terwijl de verdachte zes glazen whisky had gedronken, onder kennelijke invloed was van het gebruik van alcoholhoudende drank en niet tot het behoorlijk besturen van de auto in staat was.
Gezien het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval heeft de verdachte - naar het oordeel van het Gerecht - hoogst onvoorzichtig en onachtzaam en onoplettend gereden. De aanrijding en de dood van het slachtoffer als gevolg van die aanrijding zijn derhalve aan de schuld van de verdachte te wijten.
Gedragingen slachtoffer
De raadsvrouw heeft betoogd dat het slachtoffer zelf meerdere verkeersovertredingen heeft begaan, namelijk het rijden met een niet gekeurd voertuig, het rijden zonder rijbewijs, het onverzekerd rijden, het rijden terwijl de motorrijtuigenbelasting niet is betaald en het overschrijden van de toegestane maximumsnelheid. Deze gedragingen dienen volgens de raadsvrouw ook te worden meegewogen bij de beoordeling van de zaak. Naar het Gerecht begrijpt bedoelt de raadsvrouw hiermee een beroep te doen op de eigen schuld of medeschuld van het slachtoffer.
Het Gerecht overweegt dat eigen schuld of medeschuld in beginsel niet relevant is voor het bewijs van de schuld van de verdachte. Dit is slechts anders indien de onvoorzichtigheid van de ander zo groot is geweest dat de onvoorzichtigheid van de verdachte te gering wordt om schuld in de zin van artikel 2:284 Sr op te leveren.
Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer de maximum snelheid heeft overschreden. Niet kan worden vastgesteld met welke snelheid de motorfiets daadwerkelijk heeft gereden. Uit het rapport van de Verkeersdienst van de politie blijkt dat de motorfiets met een snelheid van ongeveer 71 km/u reed. In het rapport van getuige [getuige 2] wordt gesproken over een snelheid van 106 km/u, waarbij het Gerecht aantekent, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van dat rapport is overwogen, dat dit rapport niet - zonder meer - als doorslaggevend kan worden aangemerkt. Het dossier is onduidelijk en zelfs tegenstrijdig met betrekking tot de ter plaatste toegestane maximumsnelheid. Volgens getuige [verbalisant 1] (bij de rechter-commissaris) is de snelheidslimiet op de Weg naar [locatie 1] 40 km per uur. Volgens getuige [getuige 1] (bij de rechter-commissaris) is die snelheidslimiet 60 km per uur. Ervan uitgaande dat de toegestane maximumsnelheid op de [straat 1] gelijk is aan die op de Weg naar [locatie 1], dient het Gerecht ermee rekening te houden dat het slachtoffer de toegestane maximumsnelheid met een snelheid van minimaal 11 tot maximaal 66 km/u heeft overschreden. Daarnaast heeft het slachtoffer zonder rijbewijs gereden en waren de vereiste papieren kennelijk niet in orde.
Naar het oordeel van het Gerecht is het verwijt dat het slachtoffer aldus valt te maken, niet dusdanig groot dat niet meer gezegd kan worden dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Immers, uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat er goed zicht was op de [straat 1] en dat de verdachte de motorrijder, ondanks diens te hoge snelheid, had kunnen en moeten waarnemen. Het Gerecht acht de gedragingen van het slachtoffer ook niet zodanig bepalend voor het ontstaan van het ongeval, dat het niet redelijk is het ongeval aan de verdachte toe te rekenen. Het kennelijke verweer op dit punt wordt derhalve verworpen.
4C. Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 26 april 2015 te Curaçao als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto van het merk Mitsubishi, model Lancer), daarmede rijdende over de Weg naar [locatie 1] in de richting van de [straat 1], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door toen
enaldaar als bestuurder van genoemd motorrijtuig hoogst onvoorzichtig en onachtzaam en onoplettend te rijden, immers is/heeft hij, verdachte:
- terwijl op die weg de duisternis was ingetreden
- het door hem bestuurde motorrijtuig onvoldoende afgeremd of tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
- vanaf de uitrijstrook van de Weg naar [locatie 1] met een bocht naar links de kruising met de [straat 1] opgereden zonder de doorgang naast zich vrij te laten en
- geen voorrang verleend aan een voor hem van rechts komend tweewielig motorrijtuig en
- niet uitgeweken om een botsing met dit motorrijtuig te voorkomen,
waardoor een botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en een op de rijbaan van die weg rijdende bestuurder van een ander tweewielig motorrijtuig, door welke botsing die bestuurder van dat ander
emotorrijtuig, genaamd [slachtoffer 1], werd gedood,
terwijl hij, verdachte, tijdens bovenvermeld ongeval verkeerde onder kennelijke invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank.
2.
dat hij op 26 april 2015 te Curaçao als bestuurder van een voertuig (personenauto) daarmee heeft gereden, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof (alcohol), waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten dat het gebruik ervan, al dan niet in combinatie met een andere stof, de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring
cursief weergegevenverbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.