In deze zaak heeft verzoeker op 21 oktober 2016 een verzoekschrift ingediend, waarin hij toestemming vraagt om kosteloos te mogen procederen en een vordering indient tegen verweerder tot betaling van NAf 2.614,40, vermeerderd met rente. Verweerder heeft op 8 november 2016 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 november 2016, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Verzoeker stelt dat er een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tussen hem en verweerder, waarbij hij gedurende de periode van juni tot en met december 2015 werkzaamheden heeft verricht voor een vergoeding van NAf 50,00 netto per dag. Hij claimt dat dit bedrag niet overeenkomt met het wettelijk minimumloon en dat hij recht heeft op een aanvullende betaling.
Verweerder betwist de stelling van verzoeker en stelt dat er geen gezagsverhouding was en dat partijen een overeenkomst hadden voor losse werkzaamheden. Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat verzoeker zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst die recht geeft op het minimumloon. De vordering van verzoeker is daarom afgewezen als onvoldoende onderbouwd.
Desondanks heeft het Gerecht verzoeker toestemming gegeven om kosteloos te procederen, gezien zijn bewijs van onvermogen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken door mr. I.H. Lips op 8 december 2016.