ECLI:NL:OGEAC:2016:187

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
EJ 80222/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van ontslag op staande voet en matiging van loonvordering in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de werknemer, die op 14 april 2014 een arbeidsovereenkomst met de werkgever PENG HONG N.V. is aangegaan, verzocht om de nietigheid van haar ontslag op staande voet dat op 14 mei 2016 door de werkgever is gegeven. De werknemer heeft aangevoerd dat er geen dringende reden voor het ontslag was en dat zij bereid was haar werkzaamheden voort te zetten. De werkgever heeft het ontslag gerechtvaardigd door te stellen dat de werknemer zich op 12 en 13 mei 2016 misdroeg, maar heeft niet gereageerd op de procedure. Het Gerecht heeft vastgesteld dat voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet een dringende reden vereist is, en dat de werkgever de bewijslast draagt. Aangezien de werkgever niet is verschenen en geen bewijs heeft geleverd voor de gestelde dringende redenen, heeft het Gerecht geoordeeld dat het ontslag nietig is. De werknemer heeft recht op doorbetaling van haar loon over de periode van mei tot en met september 2016, met een wettelijke verhoging en rente. De werkgever is ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer. De beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips op 2 november 2016.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
woonplaats gekozen hebbende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.B. Oosterhof,
tegen
de naamloze vennootschap
PENG HONG N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook de werknemer en de werkgever genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het op 9 september 2016 bij het Gerecht ingekomen verzoekschrift met producties;
- de mondelinge behandeling d.d. 5 oktober 2016, alwaar de werknemer en haar gemachtigde zijn verschenen en de werkgever niet is verschenen;
- de telefonische mededeling van de heer Mark van verweerster d.d. 5 oktober 2016, inhoudende dat hij de werknemer niet kent, waaruit de rechter heeft afgeleid dat de werkgever niet voornemens is in dit geding te verschijnen;
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van de werknemer.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 14 april 2014 is tussen partijen mondeling een arbeidsovereenkomst tot
stand gekomen, op grond waarvan de werknemer bij de werkgever werkzaam is in de functie van vakkenvuller op full time basis tegen een nettosalaris van NAf 1.500,- per maand.
2.2.
Op 14 mei 2016 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen.
2.3.
Op 16 mei 2016 heeft de werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen
wegens het ontbreken van een dringende reden.
2.4.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft de gemachtigde van de werknemer aan de
werkgever bericht dat het ontslag op staande voet nietig is en dat de werknemer bereid en beschikbaar is om haar werkzaamheden voort te zetten. Tevens is aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon.
2.5.
Namens de werkgever is een verzoek tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst met de werknemer d.d. 11 augustus 2016 ingediend bij het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW). In dat verzoek is onder meer vermeld dat de werknemer op 13 mei 2016 op staande voet is ontslagen wegens een incident dat zich op 12 en 13 mei 2016 heeft voorgedaan, waarbij de werknemer - kort gezegd - tijdens werktijd alcohol heeft genuttigd, onder invloed van verdovende middelen is verschenen en ten overstaan van klanten tegen haar superieuren is uitgebarsten en dat dit niet de eerste keer was, dat dit incident de druppel was die de emmer heeft doen overlopen en een (uitgestelde) dringende reden voor ontslag vormde en dat is gebleken dat de werknemer niet beschikt over een verblijfsvergunning of tewerkstellingsvergunning.

3.Het geschil

3.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. verlof te verlenen teneinde kosteloos te procederen;
b. te bepalen dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een dringende reden, met als gevolg dat het op 13 mei 2016 of 14 mei 2016 aangezegde ontslag nietig is met dien verstande dat de arbeidsovereenkomst in stand is gebleven;
c. de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van het nettoloon over de periode mei 2016 tot en met augustus 2016 ad NAf. 6.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met een vertragingsrente van 10% tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
d. de werkgever te veroordelen het maandelijks loon uit te betalen en dit te blijven voldoen tot dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal worden beëindigd;
e. de werkgever te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De werknemer legt aan haar verzoek ten grondslag - kort weergegeven - dat er geen sprake is van een dringende reden voor het aan haar gegeven ontslag.
3.3.
De werkgever heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
De werknemer verzoekt het Gerecht om kosteloos te mogen procederen. Gelet
op het door haar ingebrachte bewijs van onvermogen, zal het Gerecht haar daartoe toelaten.
4.2.
Ter beoordeling staat of het door de werkgever aan de werknemer gegeven
ontslag op staande voet nietig is. Het Gerecht stelt in dit verband het volgende voorop. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is nodig dat er sprake is van een dringende reden. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of er van zodanige dringende redenen sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren onder meer in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, alsmede de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. De werkgever die zich op een dringende reden beroept, draagt op dat punt de stelplicht en bewijslast.
4.3.
Uit het hiervoor onder 2.5. weergegeven verzoek blijkt dat de werkgever zich
op een dringende reden (de spreekwoordelijke druppel) in samenhang met eerdere gedragingen (de spreekwoordelijke emmer) beroept. In genoemd verzoek stelt de werkgever immers dat de werknemer zich op 12 en 13 mei 2016 heeft misdragen, dat dit vaker het geval is geweest en dat het incident op 12 en 13 mei 2016 de spreekwoordelijke druppel was die de emmer heeft doen overlopen. De werknemer heeft in de onderhavige procedure betwist dat zij alcohol en/of verdovende middelen onder werktijd heeft genuttigd en dat er sprake was van een escalatie. De werknemer heeft gesteld dat er weliswaar sprake was van een discussie over een krant, maar dat zij vervolgens op 14 mei 2016 gewoon tot 20:00 uur heeft gewerkt, dat zij nimmer een waarschuwing over haar functioneren of eerdere gedragingen van de werkgever heeft ontvangen en dat zij over een geldige verblijfsvergunning beschikt. Gezien dit verweer staat niet vast dat de door de werkgever gestelde omstandigheden, dus zowel het incident van 12 en 13 mei 2016 (de druppel) als de eerdere misdragingen (de emmer), zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en dus evenmin dat zich dringende redenen hebben voorgedaan die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Nu de werkgever haar standpunt in deze niet nader heeft toegelicht, leidt het voorgaande tot de slotsom dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. De vordering van de werknemer, zoals hiervoor onder 3.1. sub b vermeld, zal derhalve worden toegewezen, een en ander zoals hieronder nader bepaald.
4.4.
De nietigheid van het ontslag brengt met zich dat de dienstbetrekking tussen
partijen is blijven voortduren tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst alsnog rechtsgeldig is geëindigd en dat de werkgever gehouden is tot doorbetaling van het loon. Het Gerecht leidt uit het verzoek aan SOAW af dat bij de werkgever het vertrouwen ontbreekt om de werkrelatie voort te zetten. Door de werknemer is ook geen wedertewerkstelling gevraagd, waaruit het Gerecht afleidt dat het haar meer om het gederfde loon is te doen. Onder deze omstandigheden zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om de loonvordering onbeperkt toe te wijzen. De vordering zal dan ook - ambtshalve - worden gematigd tot het loon over vijf maanden. Het Gerecht leidt uit de vordering af dat het salaris over de maand mei 2016 tot de datum van het ontslag op staande voet (14 mei 2016) niet aan de werknemer is betaald. De loonvordering (zoals onder 3.1. sub c en d vermeld) zal derhalve worden toegewezen vanaf 1 mei 2016. De wettelijke verhoging ex artikel 1614q BW zal, zoals gevorderd, worden toegewezen tot 10%. De wettelijke rente over het loon zal worden toegewezen vanaf de maandelijkse vervaldata.
4.5.
De werkgever zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de werknemer worden tot op heden begroot op NAf 50,- aan griffierecht en NAf 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
- staat de werknemer toe kosteloos te procederen;
- verklaart voor recht dat het door de werkgever aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet nietig is;
- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van NAf 7.500,- netto aan loon voor de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 september 2016, vermeerderd met de wettelijke verhoging ad 10% en met de wettelijke rente over het loon ad Naf 1.500,- per maand vanaf de maandelijkse vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de werkgever in de proceskosten aan de zijde van de werknemer tot op heden begroot op NAf 1.050,-;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016.