ECLI:NL:OGEAC:2016:185

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
EJ 79672/2016
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en nietigheid ontslag op staande voet

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 31 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap UNSASORGU B.V. en een werknemer. De werknemer was in dienst van de werkgever en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die later werd omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft de werknemer op 29 juni 2016 op staande voet ontslagen, omdat zij niet was verschenen op een geplande meeting na een doktersbezoek. De werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om het ontslag nietig te verklaren en om wedertewerkstelling. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werknemer op het moment van het ontslag ziek was en een gegronde reden had om niet aanwezig te zijn. Het Gerecht heeft het verzoek van de werknemer om het ontslag nietig te verklaren toegewezen en de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon van de werknemer vanaf de datum van het ontslag tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast heeft het Gerecht de arbeidsovereenkomst ontbonden per 4 november 2016, omdat de arbeidsrelatie verstoord was en voortzetting niet van de werkgever kon worden gevergd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

BESCHIKKING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
UNSASORGU B.V.,
h.o.d.n. Heart & Lung Quality Center,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.M. Wildeman,
tegen
[VERWEERSTER],
wonende in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski.
Partijen zullen hierna de werkgever en de werknemer genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 20 juli 2016 ter griffie ingediend;
- de op 29 september 2016 door de werknemer overgelegde producties tevens houdende aanzegging verzoek in reconventie;
- de op 3 oktober 2016 door de werknemer overgelegde producties;
- de schriftelijke aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2016;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de gemachtigde van de werkgever overgelegde productie;
- de pleitaantekeningen van de gemachtigden van partijen.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 22 oktober 2015 een ‘eerste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ gesloten, waarin is bepaald dat de werknemer per 1 november 2015 voor een periode van zes maanden bij de werkgever in dienst treedt in de functie van Coördinator Functie. De werknemer is op 1 november 2015 in deze functie begonnen.
2.2.
Tussen partijen is op 19 april 2016 een ‘tweede arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ gesloten, waarin is bepaald dat de werknemer per 1 mei 2016 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangaat met de werkgever in de functie van Coördinator Functie.
2.3.
De werknemer is per 1 mei 2016 werkzaam in de functie van Teamleider Functie.
2.4.
Het salaris van de werknemer bedraagt Naf 5.600,- bruto per maand.
2.5.
De afdeling Functie bestaat uit een team van zes laboranten en de werknemer als teamleider.
2.6.
Bij brief van 29 juni 2016 heeft de werkgever onder meer het volgende aan de werknemer bericht:
Conform jouw verzoek is er vanmiddag, 29 juni 2016, om 15:30 een meeting, in aanwezigheid van de directie, geweest met de laboranten die onder jou als leidinggevende vallen.
De meeting zou worden opgedeeld in 2 fasen. De eerste fase niet in jouw aanwezigheid dit om aan de laboranten uit te leggen wat de bedoeling van de meeting zou zijn en een tweede fase waarin jij aanwezig zou zijn om de laboranten aan te horen. Het een en ander op verzoek en in overeenstemming met jou. De eerste fase is geweest waarna wij vruchteloos op jou hebben zitten wachten.
Bij het versturen van de mail d.d. 29 juni 2016 om 21:37 met als onderwerp "Ontslag op staande voet" hebben wij in geen enkele vorm en op geen enkele manier van jou berichtgeving ontvangen met betrekking tot het niet aanwezig zijn op de werkvloer en bij de meeting.
Dit is op zijn zachts gezegd respectloos en getuigd ook nog eens een keer van slecht leiderschap.
Je hebt vanochtend, 29 juni 2016, rond 8:40 afgemeld in verband met een bezoek aan de huisarts. Na het bezoek ben je niet meer terug gekeerd naar de werkvloer. Er is sprake van (opzettelijke afwezigheid) ongeoorloofd verzuim.
Voor de directie van UNSASORGU handelend onder de naam van HLQC reden om jou per direct op staande voet te ontslaan.
2.7.
In de doktersbrief van dr. R.R. Fillet M.D. is vermeld dat de werknemer arbeidsongeschikt is in verband met ziekte van 29 juni 2016 tot en met 5 juli 2016.
2.8.
Bij brief aan de werkgever van 5 juli 2016 heeft de gemachtigde van de werknemer de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en de werkgever gesommeerd om het salaris van de werknemer door te betalen en de werknemer tot het werk toe te laten, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
De werkgever verzoekt het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden zonder enige toekenning van een vergoeding.
3.2.
De werkgever legt aan de vordering het volgende ten grondslag, zakelijk weergegeven. Het dienstverband met de werknemer loopt van meet af aan stroef. Haar houding ten opzichte van de collega’s aan wie zij leiding geeft en de directie laat te wensen over. Pogingen om tot herstel van de samenwerkingsrelatie te komen hebben geen doel getroffen. De klachten van de laboranten hielden aan. Er waren spanningen tussen de werknemers en haar collega’s. Als uiterste redmiddel is op verzoek van de werknemer een overleg gepland op 29 juni 2016 tussen de werknemer, de laboranten en de directie. De werknemer is zonder afmelding niet bij het overleg verschenen. Voor de werkgever was dit de druppel die de emmer deed overlopen. Tijdens het overleg hebben vijf van de zes laboranten te kennen gegeven niet meer met de werknemer te willen samenwerken. Dit alles vormt dringende redenen voor het gegeven ontslag op staande voet. Voor het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zou zijn geëindigd, verzoekt de werkgever de ontbinding daarvan. Er is sprake van een verandering in de omstandigheden die met zich brengt dat een verdere voortzetting van de dienstbetrekking met de werknemer niet van de werkgever kan worden gevergd.
3.3.
De werknemer voert gemotiveerd verweer dat ertoe strekt dat het Gerecht het verzoek van de werkgever zal afwijzen met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.
Zelfstandig tegenverzoek
3.4.
De werknemer verzoekt het Gerecht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat het door de werkgever aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet nietig is;
b. de werkgever te veroordelen tot wedertewerkstelling van de werknemer;
c. de werkgever te veroordelen tot betaling aan de werknemer van het achterstallig en tussen partijen overeengekomen loon, gerekend vanaf 29 juni 2016, te vermeerderen met de vertragingsrente;
d. de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van het overeengekomen loon aan de werknemer totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
e. in geval het Gerecht de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal ontbinden, de werkgever te veroordelen tot betaling aan de werknemer van een ontbindingsvergoeding van NAf 55.000,- bruto, althans een door het Gerecht in goede justitie vast te stellen vergoeding;
f. de werkgever te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.5.
De werknemer legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Het ontslag op staande voet is nietig omdat er geen sprake is van een dringende, gewichtige reden. De werknemer werkt sinds 2006 voor feitelijk dezelfde leidinggevende(n) en directie en daarmee de facto onder dezelfde werkgever. Ze heeft altijd naar volle tevredenheid gefunctioneerd. Het is buiten alle proporties om een werknemer die al 10 jaar bij het bestuur als goed werknemer bekend staat en geen waarschuwing op haar naam heeft, op staande voet te ontslaan indien zij, na zich door ziekte te hebben afgemeld voor een doktersbezoek, vanwege ziekte niet diezelfde dag meldt op het werk en niet op een meeting verschijnt. De werknemer was ziek en na het doktersbezoek in slaap gevallen, waardoor zij zich niet heeft ziek gemeld. Er was sprake van een overmachtssituatie aan haar zijde. Noch op zichzelf bezien, noch in de zin van de spreekwoordelijke druppel is dit handelen voldoende zwaarwegend om een reden voor ontslag op staande voet op te leveren.
3.6.
De werkgever voert gemotiveerd verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Zelfstandig tegenverzoek - ontslag op staande voet

4.1.
Ter beantwoording staat de vraag of het door de werkgever op 29 juni 2016 aan de werknemer gegeven ontslag rechtsgeldig - wegens een of meer dringende reden(en) in de zin van artikel 7A:1615o BW - is gegeven.
4.2.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Het ontslag op staande voet moet gezien worden als een uiterste middel om een arbeidsovereenkomst te beëindigen. Om die reden worden aan het ontslag op staande voet zware eisen gesteld. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van een werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden(en) sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen.
4.3.
De werkgever heeft in de ontslagbrief (zoals hiervoor onder 2.6. weergegeven) als dringende reden aangevoerd dat de werknemer op 29 juni 2016 - na een bezoek aan de huisarts - ongeoorloofd afwezig was. Tussen partijen is niet in geschil dat de werknemer op dat moment, ten tijde van het ontslag op staande voet, ziek was en in verband daarmee arbeidsongeschikt. De werknemer had vanwege haar ziekte een gegronde reden om niet bij het geplande overleg aanwezig te zijn. Dat betekent dat er geen sprake is van een ongeoorloofde afwezigheid en dus ook niet van een dringende reden. De omstandigheid dat de werknemer zich niet bij de werkgever heeft ziek gemeld, maakt dat niet anders. Het doet er immers niet toe of een werkgever er vanuit ging of mocht gaan dat een werknemer arbeidsgeschikt was. Bepalend is of de werknemer werkelijk arbeidsgeschikt was, hetgeen in deze niet het geval was.
4.4.
De werkgever heeft gesteld dat de afwezigheid van de werknemer zonder afmelding tijdens het overleg van 29 juni 2016 de spreekwoordelijke druppel was die de emmer (namelijk het niet naar tevredenheid functioneren van de werknemer) heeft doen overlopen. Nu de werknemer op 29 juni 2016 niet ongeoorloofd afwezig was, kan die omstandigheid het ontslag met onmiddellijke ingang niet rechtvaardigen, ook niet in samenhang met eerdere gedragingen van de werknemer bezien. Met andere woorden, er was op 29 juni 2016 geen druppel die de emmer heeft kunnen doen overlopen.
4.5.
Nu niet is gebleken van daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, is de conclusie dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven. Het verzoek van de werknemer om het ontslag nietig te verklaren (3.4. sub a.) zal derhalve worden toegewezen.
4.6.
De nietigheid van het ontslag brengt met zich dat de dienstbetrekking tussen partijen is blijven voortduren tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. De loonvordering (3.4. sub c en d) zal derhalve worden toegewezen als volgt. De vertragingsrente ex artikel 1614q BW wordt door het Gerecht gematigd tot 10%. De vordering tot wedertewerkstelling (3.4. sub b) zal - gelet op hetgeen hierna onder 4.9. wordt overwogen - worden afgewezen.
4.7.
De werkgever zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de werknemer worden tot op heden begroot op NAf 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst
4.8.
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewichtige redenen te ontbinden voor het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig door het ontslag op staande voet is geëindigd. Nu aan de voorwaarde waaronder het verzoek is ingediend is voldaan, komt het Gerecht toe aan de beoordeling van dit verzoek.
4.9.
De vraag die voorligt is of er sprake is van gewichtige redenen bestaande uit zodanige veranderingen in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen. Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Op grond van de inhoud van de gedingstukken en in aanmerking genomen hetgeen door partijen ter toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is genoegzaam gebleken dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. De werkgever heeft geen vertrouwen meer in de werknemer en heeft aangegeven geen heil te zien in voortzetting van de samenwerking. De werknemer heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven in te zien dat wedertewerkstelling een gepasseerd station is. Nu de arbeidsverhouding verstoord is geraakt, kan voortzetting van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet van de werkgever worden gevergd. Het Gerecht zal de arbeidsovereenkomst tussen partijen derhalve per 4 november 2016 ontbinden.
4.10.
Vervolgens staat ter beoordeling of het met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt dat aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend (artikel 7A:1615w lid 5 BW). Daarbij is van belang of van de opgetreden veranderingen in de omstandigheden, en met name van het verstoord raken van de arbeidsverhouding, aan de werknemer een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat de gevolgen van het verlies van de dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk voor haar rekening moeten worden gelaten, en/of aan de werkgever een dergelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.11.
Uit de stellingen van de werkgever en de gedingstukken blijkt dat de werkgever niet tevreden was over het functioneren van de werknemer als leidinggevende en dat de werkgever de werknemer in de gelegenheid heeft gesteld om een en ander te verbeteren door haar een coaching en Mastermind Study aan te bieden. Eind januari 2016, bijna drie maanden na haar indiensttreding bij de werkgever, heeft de werknemer deelgenomen aan een coachingstraject dat door de werkgever aan de leidinggevenden en directieleden werd aangeboden. In het rapport van de coach (verzoekschrift, productie 5) is onder meer vermeld dat de werknemer “appears argumentative, defensive and disrespectful”, dat de coach in verschillende gesprekken met de werknemer heeft ervaren dat de werknemer gelooft dat zij gelijk heeft en alle anderen ongelijk en dat “she does not respond to coaching unless it supports her views”. De coach is van mening dat de individuele training en coaching van de werknemer niet gelukt is omdat de werknemer niet gelooft dat ze die nodig heeft. Tijdens het coachingstraject is de werknemer, per 1 mei 2016, voor onbepaalde tijd in dienst gekomen in een andere functie, de functie van Teamleider Functie. Korte tijd later, vanaf 25 mei 2016, heeft de werknemer deelgenomen aan een Mastermind Group Study, waarin het verbeteren van leidinggevende capaciteiten en teambuilding centraal stonden. In het rapport van de coach (verzoekschrift, productie 6) is onder meer vermeld dat de werknemer geen enkele ‘worksheets’ heeft ingeleverd en de bijdrage van de werknemer aan de sessies minimaal was, dat de coach heeft voorgesteld dat de werknemer de groep verlaat, dat dit op 26 juni 2016 met de werknemer is besproken en dat de werknemer het ermee eens was. Het Gerecht leidt uit dit alles af dat de werkgever de werknemer voldoende gelegenheid heeft gegeven om haar functioneren als leidinggevende te verbeteren en dat de werknemer onvoldoende heeft meegewerkt om dat te laten slagen.
4.12.
Het Gerecht volgt de werknemer niet in haar betoog dat zij al sinds 2006 onder dezelfde werkgever werkt en dat dit arbeidsverleden ook dient mee te wegen. Gebleken is niet dat er in deze sprake is van elkaar opvolgende dienstbetrekkingen tussen een arbeider en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn (artikel 7A:1615fa lid 2 BW). Het gaat in deze om verschillende vennootschappen, met verschillende directieleden en verschillende werkzaamheden, en om verschillende functies van de werknemer. De werknemer heeft ook steeds aparte arbeidsovereenkomsten met de desbetreffende bedrijven gesloten. Voorts is gesteld noch gebleken dat de identiteit van de ondernemingen steeds is behouden. De omstandigheid dat de werknemer sinds 2006 feitelijk steeds met drs. Esseboom en Liqui Ling heeft gewerkt, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van opvolgende dienstbetrekkingen in de zin van genoemd artikel. Dit betekent dat in deze alleen het dienstverband vanaf 1 november 2015 een rol speelt.
4.13.
Het voorgaande leidt het Gerecht tot de conclusie dat het aan de werknemer te wijten is dat de tussen partijen bestaande arbeidsrelatie uiteindelijk verstoord is geraakt. Het komt het Gerecht derhalve niet billijk voor dat aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend.
4.14.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 4 november 2016;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
zelfstandig tegenverzoek
5.3.
verklaart voor recht dat het door de werkgever op 29 juni 2016 aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet nietig is;
5.4.
veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van het loon ad NAf 5.600,00 bruto per maand vanaf 29 juni 2016 tot en met 3 november 2016, vermeerderd met de vertragingsrente ex artikel 1614q BW ad 10%;
5.5.
veroordeelt de werkgever in de proceskosten aan de zijde van de werknemer tot op heden begroot op NAf 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.H. Lips, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.