ECLI:NL:OGEAC:2016:180
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van ontslag op staande voet en ontbinding van de arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft verzoeker, die sinds 8 januari 2010 in dienst was van Dutch Caribbean Special Services N.V. (DCSS) als manager, op 27 september 2016 een verzoekschrift ingediend na een ontslag op staande voet dat hem op 19 augustus 2016 was gegeven. DCSS had hem ontslagen naar aanleiding van vermeende tekortkomingen in zijn functioneren, maar verzoeker betwistte de rechtmatigheid van het ontslag. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft op 14 december 2016 uitspraak gedaan.
Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat DCSS niet voldoende concrete redenen had gegeven voor het ontslag. De mededelingen over de redenen voor het ontslag waren te vaag en voldeden niet aan de eisen van artikel 7A:1615o BW, dat vereist dat de reden voor ontslag duidelijk moet worden gecommuniceerd. Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld dat DCSS verplicht was om het loon van verzoeker door te betalen vanaf 1 augustus 2016, en heeft de vordering van verzoeker toegewezen.
Daarnaast heeft DCSS een zelfstandig tegenverzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, maar het Gerecht oordeelde dat er sprake was van gewichtige redenen voor ontbinding, gezien de verstoorde arbeidsverhouding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 22 december 2016, en verzoeker kreeg een vergoeding van NAf 6.000,00 bruto toegekend. De proceskosten werden gecompenseerd, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.