ECLI:NL:OGEAC:2016:171

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
Lar: 2015/76826
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring omtrent gedrag in het kader van busvergunning

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 30 september 2016 uitspraak gedaan over de weigering van de minister van Justitie om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te verlenen aan eiser, die deze nodig had voor de verlenging van zijn busvergunning. De minister had op 17 november 2015 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser, die eerder was veroordeeld voor ontucht met een minderjarig kind. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij het Gerecht, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.B.S. Loth. De gemachtigden van de minister, mrs. J.J.J.M. Suares en P. Isenia, dienden een verweerschrift in.

Tijdens de zitting op 31 augustus 2016 heeft het Gerecht de zaak behandeld. Het Gerecht overwoog dat op grond van de Landsverordening op de Justitiële Documentatie en de verklaring omtrent het gedrag, de gezaghebber slechts een VOG kan afgeven als er geen bezwaren tegen de aanvrager zijn. Eiser had in het verleden strafbare feiten gepleegd, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Het Gerecht concludeerde dat de beslissing van de minister om de VOG te weigeren een beschikking is in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en dat de rechtsbescherming die de Lar biedt, van toepassing is.

Het Gerecht oordeelde dat de minister op goede gronden had aangenomen dat er bezwaren bestonden tegen eiser, waardoor de VOG niet kon worden verleend. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel werd verworpen, omdat er geen eerdere VOG was afgegeven en de nadelige gevolgen van de weigering niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en liet het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[…],

wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. J.B.S. Loth,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. J.J.J.M. Suares en P. Isenia.

Procesverloop

Bij beschikking van 17 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om een verklaring op grond van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (LvJD).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij het Gerecht.
Verweerder heeft een verweerschrift en daarna nadere stukken ingediend.
De behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op
31 augustus 2016 plaatsgevonden, alwaar zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 22, eerste lid, van de LvJD geeft de gezaghebber een verklaring omtrent het gedrag (vog) slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.
Op grond van artikel 25, eerste lid, kan de betrokkene binnen veertien dagen na ontvangst van de beslissing tot weigering, daartegen een klaagschrift indienen ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg binnen welks rechtsgebied het eiland is gelegen, waar de weigering heeft plaatsgevonden.
1.1
Op de voet van artikel 6, vijfde lid, van de Landsverordening algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur dient na 10 oktober 2010 als rechtsopvolger van de gezaghebber te worden aangemerkt de minister van Justitie.
1.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lar, wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Op grond van artikel 7, eerste lid, eerste zin, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
1.3
Bij de beoordeling van een aanvraag door een persoon met bezwaren worden de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsnota inzake verklaring omtrent het gedrag van april 2010 (de Beleidsnota).
Volgens paragraaf 9 van de Beleidsnota wordt er bij de afweging van een aanvraag door een persoon met bezwaren rekening gehouden met de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van de aanvrager en de achtergrond van het gepleegde strafbare feit. Daarvan maken deel uit: de ouderdom van de veroordeling; de aard en de zwaarte van het delict; de zwaarte van de opgelegde straf of maatregel; en het aantal in een bepaalde tijdspanne vastgelegde gegevens; alles gerelateerd aan de vraag of er sprake is van op voormelde gegevens gegrond ernstig vermoeden dat aanvrager gevaar oplevert voor de openbare orde.
Ten aanzien van zedenmisdrijven wordt gehele justitiële documentatie van de aanvrager zonder enige tijdsbeperking bekeken en betrokken bij de beoordeling. Hoewel het plegen van andere delicten niet minder ernstig hoeft te zijn dan het plegen van een zedendelict, is kenmerkend voor het plegen van een zedendelict dat de onrust in de maatschappij ingrijpender is en langer aanhoudt, zeker wanneer daar kinderen of wilsonbekwamen bij zijn betrokken.
2. Eiser heeft om de vog verzocht ten behoeve van zijn aanvraag voor een verlenging van zijn busvergunning. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van de vog afgewezen wegens de bij het afwegen van de door eiser gepleegde strafbare feiten ten opzichte van het doel waarvoor hij de vog heeft aangevraagd gebleken bezwaren. Volgens verweerder staat de door eiser meermalen gepleegde ontucht met zijn minderjarig kind, waarvoor hij op 31 mei 2011 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaren, in de weg aan een behoorlijke uitoefening van de functie van buschauffeur. Hierdoor bestaat het vermoeden dat eiser gevaar zal opleveren voor de openbare orde indien in het bezit van een busvergunning.
3. Op grond van paragraaf 4 van de tweede titel van de LvJD kan betrokkene een klaagschrift ter griffie van het Gerecht indienen tegen de afwijzende beslissing van de minister van Justitie tot afgifte van een vog. Deze regeling dateert van voor de totstandkoming en inwerkingtreding van de Lar in verband waarmee de vraag rijst of de in deze regeling beschreven beroepsprocedure, na de inwerkingtreding van de Lar nog geldt, dan wel rechtens geacht moet worden te zijn vervangen door de bij de Lar geregelde rechtsbescherming.
3.1
Ter beantwoording van deze vraag moet worden bezien of de beslissing op een aanvraag om een vog een beschikking is waartegen op grond van de Lar beroep kan worden ingesteld. Het Gerecht beantwoord deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
3.1.1
De bevoegdheid tot afgifte van een vog ontleent verweerder aan artikel 22, eerste lid, van de LvJD. Die beslissing is ook op een individueel rechtsgevolg gericht, en houdt dus een publiekrechtelijke rechtshandeling in, nu een belanghebbende de vog nodig kan hebben voor de verkrijging van een op grond van een andere Landsverordening voor het mogen uitoefenen van een beroep of bedrijf vereiste vergunning, zoals in het geval van eiser de door hem gewenste verlenging van zijn busvergunning.
Uit voorgaande volgt dat de schriftelijke weigering om een vog te verlenen een beschikking is in de zin artikel 3, eerste lid, van de Lar.
3.1.2
Vervolgens zou op grond van artikel 7, tweede lid, onder i, van de Lar de weg naar de rechtsbescherming op grond van de Lar toch zijn afgesloten, indien de bepalingen over de vog van Titel II van de LvJD bepalingen van strafrechtelijke aard zouden zijn. Dat is echter niet het geval. Het Gerecht is van oordeel dat het geen bepalingen van strafrechtelijke aard betreft, nu ze niet zien op strafrechtelijke vervolging, dan wel het tenuitvoerleggen van straffen. Titel II van de LvJD heeft dan ook het karakter van een algemene publiekrechtelijke regeling.
4. Nu met de inwerkingtreding van de Lar op grond van die wet rechtsbescherming openstaat tegen beschikkingen genomen op grond van Titel II, moeten de van die titel deel uitmakende bepalingen over beroep, opgenomen in paragraaf 4, rechtens geacht worden te zijn vervallen.
4.1
Gelet op het voorgaande acht het Gerecht zich bevoegd kennis te nemen van het door eiser tegen de afwijzende beslissing van verweerder ingestelde beroep.
5. Eiser beroept zich op de omstandigheid dat hij de vog nodig heeft ter verkrijging van een verlenging van zijn busvergunning. Volgens eiser is het niet afgeven van de vog in strijd met het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Daartoe voert hij aan dat hij ter verkrijging van zijn vorige busvergunning geen vog heeft behoeven over te leggen. Hij betoogt verder dat de nadelige gevolgen van de weigering de vog af te geven voor hem onevenredig zwaar zijn. In dit verband voert hij aan dat hij door de weigering zijn baan als buschauffeur en daarmee zijn enige inkomstenbron zal verliezen en dat daardoor zijn gezin afhankelijk zal worden van de onderstand.
5.1
Het beroep op het vertrouwensbeginsel treft geen doel, reeds omdat niet is gebleken dat verweerder aan eiser eerder een vog heeft afgegeven. Verweerder is ook niet het voor de verlening van busvergunningen bevoegde bestuursorgaan, zodat mogelijk gewekte verwachtingen bij eerdere verlening daarvan – wat daar ook van zij – in ieder geval verweerder niet kunnen binden.
5.2
Voorts staat op grond van de Beleidsnota de vermelde onherroepelijke veroordeling in de weg aan afgifte van de vog, wat niet door eiser is bestreden. Nu er ook geen grond is voor het oordeel dat de Beleidsnota in zoverre een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, moet verweerder worden geacht op goede gronden te hebben aangenomen dat tegen eiser bezwaren bestaan die eraan in de weg staan hem de vog te verlenen.
5.3
Dat eiser niet als buschauffeur zal kunnen werken, met alle gevolge van dien, kan niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder de vog niettemin had moeten verlenen. Verweerder is immers bij gebleken bezwaren gehouden zonder een nadere belangenafweging de vog te weigeren. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan dus evenmin slagen.
6. De slotsom is dat het beroep niet slaagt en het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
7. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op
30 september 2016 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.